Moet u geloof stellen in de Drieëenheid?
GELOOFT u oprecht in de Drieëenheid? Honderden miljoenen in de christenheid zullen deze vraag bevestigend beantwoorden. Misschien hebt u altijd gedacht dat de leerstelling op de bijbel gebaseerd was. Weet u precies wat ermee bedoeld wordt? Begrijpt u dit leerstuk? Kunt u het uitleggen?
De geloofsbelijdenis van Athanasius, een van de vroegste volledige beschrijvingen van de Drieëenheid, legt het als volgt uit:
„Van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest is één de Godheid, gelijk de glorie en gelijkelijk eeuwig de majesteit. . . . Op dezelfde wijze is almachtig de Vader, almachtig de Zoon, almachtig de Heilige Geest. . . . Zo is de Vader God, de Zoon God, de Heilige Geest God. En toch zijn er niet drie goden, maar er is slechts één God. . . . In deze Drievuldigheid is geen vroeger of later, geen meer of minder, maar alle drie Personen zijn met elkander even eeuwig en even gelijk.”
Volgens de leerstelling van de Drieëenheid zijn dus de Vader, de Zoon en de Heilige Geest elkaars gelijke in macht, autoriteit en eeuwigheid. Maar de vraag waar het om draait is deze: Geloofden Jezus Christus en zijn apostelen in de Drieëenheid en onderwezen zij die? Indien wij geloven dat dit het geval was, komen wij voor een aantal buitengewoon moeilijke vragen te staan.
In Markus 13:32 zei Jezus Christus: „Van dien dag of van die ure [van Gods komende oordeelsvoltrekking] weet niemand, ook de engelen in den hemel niet, ook de Zoon niet, alleen de Vader.”a (Zie het kader: „Waarom ontbreken ze?” op bladzijde 7.) Maar als de Vader en de Zoon aan elkaar gelijk zijn, hoe zou de Zoon dan onwetend kunnen zijn van dingen die de Vader weet? ’Jezus had twee naturen’, zullen sommigen antwoorden. ’Hier spreekt hij als mens.’ Maar zelfs als dit waar zou zijn, hoe zit het dan met de „Heilige Geest”? Als dat de derde persoon van de Drieëenheid is, waarom weet hij het dan niet? Een ketting is slechts zo sterk als de zwakste schakel. En de „Heilige Geest” maakt deel uit van de Drieëenheidsketting.
In dezelfde geest had Jezus bij een eerdere gelegenheid gezegd: „Niemand weet, wie de Zoon is, dan de Vader, en wie de Vader is, dan de Zoon” (Lukas 10:22). Nogmaals: en de „Heilige Geest” dan? Als die een met bewustzijn begiftigd deel van de „Godheid” is, gelijk aan de Vader en de Zoon, waarom weet hij het dan niet?
Meer dan twintig jaar nadat Jezus gestorven en naar de hemel was gegaan, schreef de apostel Paulus: „Want wie kent den zin des Heren [de Vader], dat hij Hem zou voorlichten? Maar wij hebben den zin van Christus” (1 Korinthiërs 2:16). Hoe is het mogelijk ’de zin van Christus’ te hebben en toch ’de zin des Heren’ niet te kennen — als de Vader en Zoon elkaars gelijke zijn?
In Spreuken 8:22-24 lezen wij: „De HERE heeft mij tot aanzijn geroepen als het begin van zijn wegen, vóór zijn werken van ouds af. Van eeuwigheid aan ben ik geformeerd, van den beginne, eer de aarde bestond. Toen er nog geen oceaan was, ben ik geboren.” De vroege christenen hadden er een duidelijk begrip van dat deze beschrijving betrekking had op Christus. Zoals de trinitarische geleerde Edmund J. Fortman schrijft: „Paulus paste het schriftgedeelte [Spreuken 8:22-31] toe op de Zoon van God. De Apologeten gebruikten het om heidenen en joden het voorbestaan van het Woord en Zijn rol in de schepping te bewijzen.” (Vergelijk Kolossenzen 1:15-17; Openbaring 3:14.) Maar als Jezus een begin heeft gehad, „tot aanzijn geroepen”, „geformeerd” werd, „geboren” is, zij het ook lang voor zijn geboorte op aarde, hoe kan hij dan even eeuwig zijn als de Vader? Bovendien zou alleen een schepsel (dus iemand die een begin heeft gehad) kunnen zeggen: „Ik leef door den Vader.” — Johannes 6:57.
Jezus heeft de Vader herhaaldelijk „mijn God” genoemd — zelfs na zijn terugkeer tot hemelse heerlijkheid (Matthéüs 27:46; Johannes 20:17; Openbaring 3:2, 12). Alleen een mindere, een aanbidder, kan iemand anders „mijn God” noemen. Maar hoe komt het dat wij niet één geval kunnen vinden waar de Vader de Zoon aanspreekt als „mijn God”? En waarom zien wij nooit een passage waarin de Vader of de Zoon de „Heilige Geest” als „mijn God” aanspreken?
Dat zijn toch wel vragen die tot nadenken stemmen, vindt u ook niet?
Waarom kwam er geen reactie?
Indien wij menen dat Jezus Christus geloofde en leerde dat hij Gods gelijke was, is er nog iets dat tamelijk verwarrend is: Waarom lezen wij in het „Nieuwe Testament” niets over de uitwerking die een dergelijke leer onvermijdelijk gehad zou moeten hebben? Welke uitwerking?
Bedenk allereerst eens welke uitwerking een dergelijke leer op de discipelen van Jezus gehad zou hebben. Aanvankelijk moeten zij Jezus als louter een mens hebben beschouwd. (Vergelijk Markus 6:3.) Dan zou Jezus hun op een gegeven moment onthuld moeten hebben dat hij God zelf was. Hoe zouden zij daarop gereageerd hebben? Hoe zou u reageren als u plotseling naast God bleek te staan?
Toen hij probeerde zich hiervan een voorstelling te maken, riep Andrews Norton, een van de eerste hoogleraren aan de Harvard Divinity School in de negentiende eeuw, uit: „Door welk een onuitsprekelijke verbazing zouden wij worden overweldigd!” En indien iemand werkelijk had vernomen dat hij letterlijk in Gods aanwezigheid had verkeerd, „hoe zouden wij dat niet voortdurend in de meest krachtige bewoordingen tot uitdrukking hebben gebracht, bij elke gelegenheid die zich voordeed om over hem te spreken!”
Maar wees eerlijk, ziet u bij het lezen van de evangeliën deze verbaasde reactie van de kant van Jezus’ discipelen? ’Daarom werd de waarheid hun door Jezus ook geleidelijk onthuld’, zeggen sommigen misschien. Waarom is er dan geen spoor van die verbazing te vinden, zelfs niet in de brieven van het „Nieuwe Testament”, die jaren na Jezus’ dood en opstanding werden geschreven? Eigenaardig, vindt u niet?
Bovendien had het nog andere gevolgen moeten hebben als Jezus had geleerd dat hij God was. Voor de joden, die geloofden dat ’de HERE één is’, zou het heiligschennis zijn geweest om te opperen dat Christus Gods gelijke was als de tweede persoon van de Drieëenheid (Deuteronomium 6:4). Dit werpt twee vragen op.
(1) Waarom zien wij de schrijvers van het „Nieuwe Testament” deze ongelooflijke leerstelling niet steeds opnieuw ten behoeve van gelovige joden uitleggen, toelichten, illustreren en verdedigen? Geen enkele leer zou meer uitleg vereist hebben!
(2) En waarom zien wij de ongelovige joden, die het christendom bitter en hartstochtelijk tegenstonden, geen aanvallen doen op deze leerstelling, die hun afgrijzen zou hebben opgewekt? Geen leerstelling had controversiëler kunnen zijn!b
Professor Norton merkte dan ook op:
„Het schijnt dus dat, hoewel andere kwesties die veel minder moeilijk waren (de besnijdenis van de heidense bekeerlingen bijvoorbeeld) het onderwerp waren van zoveel twijfel en conflicten dat zelfs de autoriteit van de apostelen nauwelijks voldoende was om de waarheid te staven, deze leerstelling [de Drieëenheid], die zo buitengewoon, zo weerzinwekkend en zo moeilijk te begrijpen was, in stilte werd ingevoerd en zonder aarzeling, afkeer, tegenstand of wanbegrip werd geloofd.”
Eigenaardig, op z’n zachtst gezegd!
Waarom kwam er dus geen toelichting door de schrijvers van het „Nieuwe Testament”? Waarom kwamen er geen aanvallen van de kant van de joodse tegenstanders? Omdat noch Jezus noch zijn apostelen leerden waar de christenheid algemeen in gelooft — de Drieëenheid! Waar is de leerstelling van de Drieëenheid dan wel vandaan gekomen?
Wordt God erdoor geëerd?
’De Drieëenheid is later door de traditie overgeleverd, al wordt ze in de Schrift niet onderwezen’, redeneren sommigen misschien. Maar hoe valt dat te rijmen met de woorden van Paulus in Galáten 1:8: „Maar ook al zouden wij, of een engel uit den hemel, u een evangelie verkondigen, afwijkend van hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt”?
De bijbel waarschuwde voor de afval van het ware christendom door te zeggen dat „in latere tijden sommigen zullen afvallen van het geloof, doordat zij dwaalgeesten en leringen van boze geesten volgen” (1 Timótheüs 4:1). Aangezien volgens de New Catholic Encyclopedia de leer van de Drieëenheid pas „in het laatste kwart van de vierde eeuw” volledig ontwikkeld werd, vragen wij: Is het mogelijk dat de leerstelling van de Drieëenheid een gevolg is van afval van het ware christendom? Zou de Drieëenheid in werkelijkheid een ’lering van boze geesten’ kunnen zijn?
Voor het antwoord op deze vraag zal stellig van betekenis zijn welke vruchten de leerstelling heeft voortgebracht. Toen de joden Jezus ervan beschuldigden dat hij ’bezeten’ was, antwoordde hij: „Ik ben niet bezeten, maar Ik eer mijn Vader” (Johannes 8:49). Dus hoe zit dat bij de lering van de Drieëenheid? Heeft ze u nader tot de God van de bijbel gebracht? Heeft ze God geëerd door mensen nader tot hem te brengen? Wat tonen de feiten aan?
„De leerstelling van de Heilige Drieëenheid is uitermate moeilijk uit te leggen, en niemand begrijpt ze”, erkent de katholieke geestelijke Robert I. Gannon. Maar willen denkende mensen een basis voor geloof verkrijgen dan verlangen zij verklaringen die hun logische geest bevredigen. Mankeert er niet iets aan een Godsidee die niet uit te leggen is? Kan God worden geëerd door een voorstelling van hem die „niemand begrijpt”? Ware christenen moeten de God kennen die zij aanbidden. Er is geen plaats voor een mysterie. — Johannes 17:3.
Verder is de leerstelling van de Drieëenheid er niet alleen niet in geslaagd de mensen nader tot de Vader te brengen, maar is er zelfs de oorzaak van geworden dat hij naar de achtergrond geschoven werd. In de protestantse traditie heeft dit ertoe geleid dat de Vader nagenoeg uit het beeld verdwenen is. Vraag de mensen maar eens over wie zij het hebben als zij zeggen: „Loof de Heer!” en onveranderlijk zullen zij antwoorden: „Over Jezus Christus natuurlijk, wie anders?”
Nader tot God — of tot Maria?
In de rooms-katholieke traditie is dit effect nog versterkt door de verering van Maria als de „Moeder Gods”, „Middelares van alle Genaden”, „Medeverlosseres der mensheid” en „Koningin des Hemels” — allemaal logische consequenties van de leer der Drieëenheid! Zoals de New Catholic Encyclopedia uiteenzet: „Maria is waarlijk de Moeder Gods indien aan twee voorwaarden wordt voldaan: dat zij werkelijk de moeder van Jezus is en dat Jezus werkelijk God is.” — Wij cursiveren.
Om te illustreren in hoeverre de Vader naar de achtergrond gedrongen is, citeert Arnold Toynbee in An Historian’s Approach to Religion de zeventiende-eeuwse Franse hugenoot Pierre Bayle, die satirisch beschrijft hoe God het universum aan Maria overdroeg:
„Vanaf die dag had God zich nergens meer mee bemoeid, maar had zich in alles verlaten op de waakzaamheid van Maria: dat er aan diverse engelen orders waren uitgevaardigd om de Aarde in kennis te stellen van deze regeringswisseling, opdat de Mensheid zou weten tot wie zij zich voortaan bij het opzenden van hun smeekbeden dienden te richten en hoe zij dat dienden te doen; en dat zij . . . zich niet tot de Maagd Maria dienden te richten in haar hoedanigheid van middelares of van een ondergeschikte koningin, maar in haar positie van soevereine en absolute heerseres over alle dingen.”
In tegenstelling hiermee staat Jehovah God op exclusieve toewijding! (Exodus 20:5) „Mijn eer zal Ik aan geen ander geven”, waarschuwt hij. — Jesaja 42:8.
Wat tonen de feiten dus aan? Dit: De leerstelling van de Drieëenheid heeft God niet geëerd door de mensen nader tot hem te brengen. Ze heeft daarentegen een totaal verkeerde voorstelling van God gegeven. Het is dan ook duidelijk dat degenen die verantwoordelijk waren voor het ontwikkelen van deze leerstelling, van het ware Christendom waren afgevallen.
Waar komt deze leer vandaan?
Drievuldige goden waren er in feite reeds lang voor het christendom en kwamen algemeen voor in de oude Egyptische en Babylonische mythologie. Hoe is het idee in de christenheid binnengeslopen? De History of Christianity, uitgegeven door Peter Eckler, verklaart:
„Als het heidendom overwonnen werd door het christendom, is het evenzeer waar dat het christendom door het heidendom werd verbasterd. Het zuivere deïsme van de eerste christenen (die van hun medejoden uitsluitend verschilden in het geloof dat Jezus de beloofde Messías was), werd door de kerk van Rome veranderd in het onbegrijpelijke dogma van de drieëenheid. Veel van de heidense leerstukken die door de Egyptenaren waren uitgevonden en door Plato geïdealiseerd, werden aangehouden omdat men ze geloofwaardig achtte.”
„Geloofwaardig?” Bent u het daarmee eens? Jezus Christus heeft duidelijk verklaard dat zijn ware discipelen „den Vader aanbidden zullen in . . . waarheid” (Johannes 4:23, 24). Ja, onze aanbidding moet in overeenstemming zijn met de waarheid die in Gods Woord, de bijbel, te vinden is. Dit houdt tevens in dat men Jezus Christus aanvaardt als „de Zoon van God”, niet God de Zoon! (Johannes 20:31; 1 Johannes 4:15) Het vereist dat wij alle heidens-religieuze dwaalleringen vastberaden verwerpen. Het tijdschrift dat u op dit ogenblik leest, heeft al meer dan honderd jaar lang miljoenen oprechte personen geholpen de ene God, „Jehovah, de Soevereine Heer” ’in waarheid’ te aanbidden. — Psalm 140:7, Nieuwe-Wereldvertaling.
[Voetnoten]
a De aangehaalde schriftplaatsen zijn genomen uit de Nieuwe vertaling van het Nederlandsch Bijbelgenootschap, tenzij anders aangegeven.
b Sommigen wijzen wellicht op Johannes 5:17, 18, waar staat: „Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook. Hierom dan trachtten de Joden des te meer Hem te doden, omdat Hij niet alleen den sabbat schond, maar ook God zijn eigen Vader noemde en Zich dus met God gelijk stelde.” Johannes beschrijft echter wat de ongelovige joden ten onrechte dachten dat Jezus bedoelde, namelijk dat hij ’zich met God gelijk stelde’. Dit blijkt duidelijk uit het feit dat zij Jezus ook ten onrechte betichtten van het schenden van de sabbat. — Vergelijk Matthéüs 5:17-19.
[Inzet op blz. 6]
Waarom zien wij niet dat joodse tegenstanders de leerstelling aanvielen die hun afgrijzen zou hebben opgewekt?
[Kader op blz. 7]
Waarom ontbreken ze?
Met betrekking tot het tijdstip voor de „grote verdrukking” luidt Matthéüs 24:36 volgens de Authorized Version of de King James Version: „Maar van die dag en ure weet niemand, nee, de engelen des hemels niet, maar mijn Vader alleen.” Merk op dat de woorden „noch de Zoon” weggelaten worden, hoewel ze in veel andere vertalingen wel voorkomen. Waarom ontbreken ze? Kennelijk hadden de trinitariërs moeilijkheden met dit vers! Want hoe kon de Zoon dingen niet weten die de Vader wel weet — indien zij elkaars gelijke zijn? In een commentaar op Matthéüs 24:36 geeft The Codex Sinaiticus and The Codex Alexandrinus, uitgegeven door de beheercommissie van het British Museum, de uitleg: „Sinaïticus en Vaticanus [handschriften van de bijbel] voegen noch de Zoon toe . . . klaarblijkelijk de oorspronkelijke versie, die verwijderd werd uit vrees voor leerstellige misverstanden.”
[Illustratie op blz. 4]
Voorstelling van de Drieëenheid in de veertiende-eeuwse katholieke Sint-Petruskerk in Tagnon in Frankrijk
[Illustratie op blz. 8]
Wist u dat triaden van goden al veel ouder zijn dan het christendom?