’Ga voort in deze zelfde routine ordelijk te wandelen’
„Laten wij in ieder geval, in de mate waarin wij vorderingen hebben gemaakt, voortgaan in deze zelfde routine ordelijk te wandelen.” — FILIPPENZEN 3:16.
1, 2. (a) Hoe zijn voorbeeldige jongeren een bron van aanmoediging? (b) Maar welke vragen omtrent hen komen toch bij ons op?
TOEN Alisa nog maar net twee jaar was, bracht zij iedereen in verrukking doordat zij de namen van alle 66 bijbelboeken zingend kon opzeggen, de namen van de twaalf apostelen kon opsommen en met gebaren de negen vruchten van Gods geest kon beschrijven (Matth. 10:2-4; Gal. 5:22, 23). Tegen de tijd dat zij in de vijfde klas zat, leidde zij een wekelijkse bijbelstudie bij een meisje uit de derde klas dat op haar beurt haar oudere broer voor de bijbel wist te interesseren. Alisa en haar vriendinnetje hebben zich een doel gesteld. Zij zien ernaar uit mettertijd samen als volle-tijdprediksters in de speciale pioniersdienst te staan.
2 Elk van ons zou stellig dolgraag zulke kinderen kennen, en zeer waarschijnlijk smaakt u dat genoegen ook. Terzelfder tijd echter ontkomen wij er niet aan ons af te vragen: Tot wat voor mensen zullen zij opgroeien? Zal hun geestelijke ontwikkeling zich voortzetten totdat zij hun doel hebben bereikt? Of zullen zij door andere dingen worden afgeleid en halverwege afhaken?
Voortdurende vorderingen
3. Wie moeten vorderingen maken?
3 Het is duidelijk dat zulke jonge kinderen nog een flinke geestelijke ontwikkeling moeten doormaken voordat zij hun doel bereiken. Maar moeten alleen de jongeren, of de nieuwelingen, vorderingen maken? Is vooruitgang feitelijk alleen maar noodzakelijk totdat iemand geestelijke rijpheid heeft verworven of de bekwaamheid heeft ontwikkeld om een bepaald voorrecht te behartigen? Neen. Beschouw de apostel Paulus eens. In plaats dat hij tevreden was met wat hij had bereikt, zei hij in zijn brief aan de Filippenzen: „Niet dat ik het reeds ontvangen heb of reeds tot volmaaktheid ben gebracht, maar ik streef ernaar om te zien of ik datgene waarvoor ik door Christus Jezus ben gegrepen, ook grijpen mag.” — Fil. 3:12.
4. Welk „doel” streefde de apostel Paulus na?
4 Het is duidelijk dat Paulus niet over het bereiken van rijpheid sprak, want het is boven elke twijfel verheven dat hij reeds een rijpe christen was. Toch zei hij dat hij ’streefde’ naar iets dat hij nog niet „ontvangen” had. Wat was dat dan wel? Paulus verklaarde verder: „Ik [streef] naar het doel om de prijs van de roeping naar boven, die God door bemiddeling van Christus Jezus doet toekomen” (Fil. 3:14). Het doel waarnaar hij streefde, was niet slechts christelijke rijpheid of de geschiktheid voor een bepaalde positie, maar het was iets groters. Voor hem en zijn gezalfde medechristenen was het „de roeping naar boven”, de hoop op hemels leven door middel van een opstanding.
5. (a) Waarom is het noodzakelijk te blijven groeien? (b) Wat kan inbegrepen zijn bij het ’vergeten van de dingen die achter ons liggen’?
5 Dit helpt ons te begrijpen waarom wij moeten blijven groeien en ons geestelijk moeten blijven ontwikkelen, ongeacht hoe lang wij in de waarheid zijn. Indien iemand alleen maar vorderingen zou maken totdat hij het punt had bereikt dat hij als rijp werd beschouwd, of slechts tot op het punt dat hij voor een speciaal voorrecht in aanmerking kwam, wat zouden voor hem dan de blijvende voordelen zijn? Rijpheid en speciale voorrechten vormen geen waarborg dat wij ons uiteindelijke doel — eeuwig leven — zullen bereiken. In plaats daarvan moeten wij hetzelfde doen als de apostel Paulus: ’Vergeet de dingen die achter u liggen en strek u uit naar de dingen die vóór u liggen’ (Fil. 3:13). Niet alleen moeten wij de nutteloze dingen achter ons laten die wij wellicht gedaan hebben voordat wij de waarheid leerden kennen, maar wij moeten ook oppassen dat wij niet zelfvoldaan worden over dat wat wij sinds die tijd hebben gedaan. Met andere woorden, ons wordt de raad gegeven niet op onze lauweren te rusten maar zonder ophouden voorwaarts te gaan. Doet u dit of bent u het, om de een of andere reden, langzamer aan gaan doen? — Zie 1 Korinthiërs 9:26.
6. Wanneer wij Filippenzen 3:12 met 3:15 vergelijken, wat kan er dan gezegd worden over het maken van vorderingen?
6 Met deze mogelijkheid in gedachten vervolgde Paulus: „Laten wij dan, zovelen als er van ons rijp zijn, deze geestesgesteldheid hebben, en indien gij in enig opzicht geestelijk anders geneigd zijt, zal God de bovengenoemde geestesgesteldheid aan u openbaren” (Fil. 3:15). Eerder, in 3 vers 12, had Paulus te kennen gegeven dat hij niet van zichzelf dacht dat hij ’reeds tot volmaaktheid was gebracht’. Toch zei hij hier „zovelen als er van ons rijp zijn”, of „volmaakt” (Kingdom Interlinear). Dit is niet in tegenspraak met elkaar. Er wordt veeleer duidelijk door gemaakt dat zelfs rijpe christenen, zoals Paulus, in gedachte moeten houden dat zij het uiteindelijke doel nog niet hebben bereikt, en zij moeten vorderingen blijven maken ten einde het te bereiken. Daarom vatte hij het aldus samen: „Laten wij in ieder geval, in de mate waarin wij vorderingen hebben gemaakt, voortgaan in deze zelfde routine ordelijk te wandelen.” — Fil. 3:16.
Ordelijke routine
7. Tot het volgen van welke „routine” spoorde Paulus christenen aan?
7 Zei Paulus, toen hij christenen aanmoedigde „in deze zelfde routine ordelijk te wandelen”, dat zij een gerieflijk patroon van activiteit moesten ontwikkelen en daar dan volkomen tevreden mee moesten zijn totdat de tijd gekomen was dat zij hun beloning zouden krijgen? Iemand die dit deed, zou als de slaaf in Jezus’ illustratie zijn die het ene talent dat zijn meester hem gegeven had, begroef en daarna eenvoudig wachtte op de terugkeer van de meester (Matth. 25:14-30). Hoewel de slaaf het talent niet kwijtraakte en niet met zijn dienst ophield, werd hij toch een „onnutte slaaf” genoemd en door de meester verworpen. Paulus zei ons beslist niet, enkel vast te houden wat wij hebben uit vrees het te verliezen. Hij sprak over het maken van vorderingen. Met „routine” bedoelde Paulus klaarblijkelijk een gestadige voorwaartse beweging, zoals die van een soldaat die niet in de houding staat maar voortmarcheert.
8. Waarnaar dient onze belangstelling uit te gaan met betrekking tot onze dienst voor God?
8 Paulus’ raad moet ons helpen beseffen hoe belangrijk het is ons voortdurend krachtige inspanningen te getroosten om vorderingen te maken, vooruit te gaan en de dienst voor Jehovah steeds beter te verrichten. ’In welke mate wij ook vorderingen hebben gemaakt’, of wij nu ouderlingen, dienaren in de bediening, pioniers of verkondigers zijn, onze voornaamste belangstelling dient ernaar uit te gaan de kwaliteit en, indien mogelijk, de kwantiteit van onze dienst op te voeren. Wij moeten oppassen dat wij niet dezelfde instelling krijgen als de plichtvergeten Israëlieten in de tijd van Maleachi, die dachten dat zij het zich konden permitteren Jehovah inferieure offers te brengen. Maar hoe dacht Jehovah hierover? „Ja, gij hebt [het kreupele en het zieke offer] als geschenk gebracht”, zei hij, waaraan hij toevoegde: „Kan ik dat met welgevallen uit uw hand aannemen?” — Mal. 1:13.
9. Hoe houdt Paulus’ raad in Romeinen 12:6-8, 11 verband met het maken van vorderingen?
9 In plaats daarvan dienen wij onze dienst voor God ernstig op te vatten. Zoals Paulus de Romeinen in herinnering bracht, dienen wij, welk dienstvoorrecht ons ook gegeven wordt, ons er ’in alle ernst op toe te leggen’ en ’ons werk niet traag te doen’ (Rom. 12:6-8, 11). In plaats van ’traag doen’, had hier ook kunnen staan doelloos rondhangen, zonder enige voorwaartse beweging in de richting van een specifiek doel. Het is interessant dat het hier gebruikte Griekse woord letterlijk „lui” of „als een luiaard” betekent, een zeer toepasselijke beschrijving, te meer als wij daarbij aan het dier denken dat zo heet. Een bericht laat zien dat een luiaard — die heus in staat is zich snel voort te bewegen — in een periode van 168 uur 139 uur lang — ofte wel 83 procent van de tijd — sliep of volkomen bewegingloos bleef. Geen wonder dat wij worden vermaand niet „als een luiaard” maar „vurig van geest” te zijn en ’Jehovah als slaven te dienen’! Wat kan ons helpen dit te doen?
10. Waarom dienen wij levendig geïnteresseerd te zijn in de raad die Paulus in 1 Timótheüs 4:12-16 aan Timótheüs gaf?
10 In 1 Timótheüs 4:12-16 gaf Paulus een gedetailleerde omschrijving van dat wat Timótheüs moest doen opdat zijn vooruitgang ’aan allen openbaar zou zijn’. De discipel Timótheüs was toen geen jongere meer en ook geen nieuweling. In feite had hij destijds reeds ruim tien jaar nauw met Paulus samengewerkt en was hem in de christelijke gemeente heel wat verantwoordelijkheid en gezag toevertrouwd, ongetwijfeld vanwege de vooruitgang die hij tot op dat punt reeds had gemaakt. Toch gaf Paulus Timótheüs die raad. Het is duidelijk dat het ons allen betaamt nauwlettend aandacht te schenken aan wat Paulus te zeggen had.
Word een voorbeeld in spreken en gedrag
11, 12. (a) Wat is het eerste terrein waaraan wij met het oog op het maken van vorderingen aandacht moeten schenken? (b) Waarom is dit belangrijker dan vorderingen op het gebied van kennis of vaardigheid?
11 Allereerst, in 4 vers 12, zei Paulus: „Laat niemand ooit neerzien op uw jeugd. Integendeel, word een voorbeeld voor de getrouwen in spreken, in gedrag, in liefde, in geloof, in eerbaarheid.” Deze opsomming doet ons denken aan „de vrucht van de geest”, die Paulus in Galáten 5:22, 23 gedetailleerd vermeldde. Wie kan ontkennen dat een ieder van ons deze vrucht in ruimere mate in zijn leven moet voortbrengen? De meesten van ons doen er veel moeite voor de negen vruchten van de geest uit het hoofd te leren en de jongeren en ook de nieuwelingen te leren dit eveneens te doen. Maar doen wij op z’n minst net zoveel moeite om ze aan te kweken? Paulus liet uitkomen dat degenen die rijp zijn, in deze aangelegenheden een voorbeeld moeten zijn. Dit is beslist één terrein van ons leven waarop wij allen ongetwijfeld vorderingen kunnen maken.
12 Vanuit één gezichtspunt bezien,zijn deze hoedanigheden wellicht een nog duidelijker graadmeter voor onze geestelijke vooruitgang dan kennis en vaardigheden, want de eerste hoedanigheden komen door Gods geest tot stand, terwijl de laatste vaak verband houden met iemands natuurlijke bekwaamheden en het onderwijs dat hij genoten heeft. De schriftgeleerden en de Farizeeën in Jezus’ tijd waren goed onderlegd in de Schrift en zij kwamen de ingewikkelde details van de Wet tot in de puntjes na. Toch veroordeelde Jezus hen met de woorden: „Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars! want gij geeft tienden van de munt en de dille en de komijn, maar hebt de gewichtiger zaken der Wet, namelijk gerechtigheid en barmhartigheid en getrouwheid, veronachtzaamd” (Matth. 23:23). Hoe uitermate belangrijk is het dan dat wij vorderingen blijven maken in het aankweken van deze „gewichtiger zaken” in ons leven!
Ons toeleggen op het voorlezen, vermanen en onderwijzen
13. Hoe kunnen aangestelde opzieners voordeel trekken van Paulus’ raad in 1 Timótheüs 4:13?
13 Vervolgens spoorde Paulus Timótheüs aan ’zich te blijven toeleggen op het voorlezen, het vermanen en het onderwijzen’ (1 Tim. 4:13). Elders in zijn brieven sprak Paulus vol lof over Timótheüs als een bekwame en getrouwe bedienaar (Fil. 2:20-22; 2 Tim. 1:4, 5). Toch gaf hij Timótheüs de raad aandacht te blijven schenken aan deze uitermate belangrijke verantwoordelijkheden van een opziener. Blijft u, als aangestelde opziener in de gemeente, u op deze aspecten van uw taak ’toeleggen’? Vat u bijvoorbeeld de suggesties die in de Handleiding voor de Theocratische Bedieningsschool gegeven worden ernstig op en werkt u aan uw zwakke punten, of meent u dat deze raad alleen maar iets voor beginnelingen is? Bestudeert u de bijbel en de publikaties van het Genootschap zorgvuldig, zodat u „met alle lankmoedigheid en kunst van onderwijzen” kunt vermanen? — 2 Tim. 4:2; Tit. 1:9.
Veronachtzaam de gave van de dienst niet
14. Hoe kunnen wij in onze velddienst van vooruitgang blijk geven?
14 Hoewel slechts enkelen aangesteld zijn om in de gemeente onderwijs te geven, hebben alle christenen van Jezus Christus de opdracht ontvangen een aandeel te hebben aan het geven van een getuigenis omtrent het Koninkrijk en het maken van discipelen (Matth. 24:14; 28:19, 20). Dit brengt met zich mee dat wij oprechte personen de bijbelse waarheid onderwijzen en hen aansporen veranderingen in hun leven aan te brengen en hun standpunt aan Jehovah’s zijde in te nemen. ’Blijft u zich erop toeleggen’ uw bekwaamheden op het gebied van de bediening te vergroten? Maakt u gewetensvol gebruik van de suggesties die in Onze Koninkrijksdienst en op de wekelijkse dienstvergadering worden gegeven ten einde ’het werk van een evangelieprediker te doen en uw bediening ten volle te volbrengen’? — 2 Tim. 4:5.
15. Wat was Timótheüs’ „gave”, en hoe is het in deze tijd?
15 Eerder had Paulus Timótheüs deze vermaning gegeven: „Veronachtzaam de gave in u niet, die u werd gegeven door middel van een voorzegging en toen het lichaam van oudere mannen u de handen oplegde” (1 Tim. 4:14). Klaarblijkelijk was Timótheüs door de werking van de heilige geest aangewezen en vervolgens aangesteld voor een speciale dienst in de christelijke gemeente (1 Tim. 1:18; 2 Tim. 1:6). Zo zijn er ook in deze tijd velen in de organisatie die hun door God geschonken bekwaamheden hebben ontwikkeld, met als resultaat dat zij zijn aangesteld als reizende opzieners, zendelingen, gewone of speciale pioniers, ouderlingen, enzovoort. Ook al is hierbij geen speciale voorzegging of het opleggen van handen betrokken, de raad om ’de gave in u niet te veronachtzamen’, is even krachtig van toepassing.
16. Waardoor kan worden voorkomen dat wij onze „gave” veronachtzamen?
16 Iets veronachtzamen, betekent volgens het woordenboek iets verwaarlozen of er geen acht op slaan. Als iets gewoon wordt, wordt het gemakkelijk veronachtzaamd. Dit zou kunnen gebeuren als wij geen vorderingen of vooruitgang meer maken maar onze toewijzingen als iets vanzelfsprekends beschouwen. Wij kunnen dan ook ons voordeel doen met wat Paulus in Kolossenzen 3:23, 24 heeft gezegd: „Wat gij ook doet, verricht uw werk met geheel uw ziel als voor Jehovah en niet voor mensen, want gij weet dat gij van Jehovah als rechtmatige beloning de erfenis zult ontvangen. Dient de Meester, Christus, als slaven.”
Voortdurende krachtsinspanningen brengen zegeningen
17. Hoe alleen zullen wij het resultaat van onze krachtsinspanningen zien?
17 Wanneer wij nauwgezet aandacht schenken aan de hierboven besproken aangelegenheden, kunnen wij ervan verzekerd zijn dat wij niet in de strik van zelfvoldaanheid geraken. „Denk diep over deze dingen na, ga er geheel in op, opdat uw vooruitgang aan allen openbaar moge zijn”, luidden de woorden van Paulus (1 Tim. 4:15). De „vooruitgang” heeft natuurlijk niet ten doel te pronken of indruk op anderen te maken. Wanneer wij, of wij nu jong zijn of oud, groeien en ons geestelijk ontwikkelen, zijn wij een bron van vreugde en aanmoediging voor allen die met ons omgaan, net als de jonge Alisa en haar vriendinnetje die in het begin van dit artikel werden genoemd.
18. Welke dubbele zegen wacht ons als wij Paulus’ raad ijverig toepassen?
18 Als wij Paulus’ raad ijverig toepassen, wacht ons een dubbele zegen. „Schenk voortdurend aandacht aan uzelf en aan uw onderwijs”, zei Paulus. „Blijf bij deze dingen, want door dit te doen, zult gij zowel uzelf redden als hen die naar u luisteren” (1 Tim. 4:16). Ja, door ons voortdurend te onderzoeken om te zien of wij zelf doen wat wij anderen leren, namelijk vorderingen te maken, te groeien en zich geestelijk te ontwikkelen, zullen wij de tragedie vermijden „op een of andere wijze afgekeurd te worden” (1 Kor. 9:27). In plaats daarvan zal het gelukkige vooruitzicht op leven in Gods beloofde Nieuwe Ordening zowel voor onszelf verzekerd zijn als voor degenen die wij mogen helpen, een voorrecht dat ons veel vreugde geeft. Laten wij er dus, tot zegen van onszelf en anderen, en tot lof van Jehovah God, mee „voortgaan in deze zelfde routine ordelijk te wandelen”! — Fil. 3:16.
Herinnert u zich dit?
◻ Wat is het uiteindelijke „doel” dat wij in gedachten dienen te hebben? Hoe streven wij het na? (Fil. 3:12, 13)
◻ Wat is de „routine” waarin wij moeten wandelen? (Fil. 3:16)
◻ Waarom moeten wij in christelijk gedrag en spreken vooruit blijven gaan? (1 Tim. 4:12)
◻ Hoe kunnen ouderlingen, dienaren in de bediening en anderen vorderingen maken in hun onderwijsbekwaamheid? (1 Tim. 4:13)
◻ Wat moeten wij doen om „de gave” die ons is toevertrouwd niet te veronachtzamen? (1 Tim. 4:14)
[Illustratie op blz. 16]
Alisa en haar bijbelstudie hebben zich de volle-tijddienst ten doel gesteld