Hoe ik mijn brandende eerzucht overwon
Zoals verteld door Waikato Gray
MIJN geboorte op 2 december 1928 verliep niet zonder problemen. Het was een stuitbevalling die bijna zowel mijn leven als dat van mijn moeder heeft gekost. Als gevolg hiervan zaten mijn voeten gedraaid toen ik geboren was. Gelukkig kwam een oudtante mij te hulp en heeft zij mijn voeten uiteindelijk recht weten te krijgen. Voor het leven dat ik als Maori in Nieuw-Zeeland zou leiden, bleek haar hulp uiterst belangrijk te zijn.
Mijn vader, Clark Gray, behoorde tot de Maori-stam van de Ngati-Tuwharetoa en mijn moeder, Hore Teree, kwam uit de stam van de Ngati-Kahungunu. Volgens de oude Maori-stamboom had ik het getroffen met mijn afkomst, aangezien ik van twee zeer eerzuchtige stamhoofden afstamde. Eerzucht werd ook de aandrijvende kracht in mijn leven.
Boven armoede uitstijgen
Ik was het derde kind in een gezin dat na verloop van tijd acht kinderen zou tellen. De periode van de Grote Depressie was aangebroken en mijn ouders waren erg arm. Met ons tienen woonden wij in een tweekamerwoning in Bay View, bij Napier, op het Noordeiland (Nieuw-Zeeland). Op het strand aangespoeld hout bijeenrapen en uit de put van een buurman gehaald water in een jerrycan van vijftien liter dragen, waren dagelijkse karweitjes die ik mij nog goed kan herinneren. ’s Zomers en ’s winters liepen wij barrevoets acht kilometer naar school.
Deze armoede voedde mijn eerzucht om aan een betere toekomst te werken — om een behoorlijke opleiding te genieten en iemand te zijn. De school was de plaats om hiermee te beginnen. Terwijl ik ervoor zorgde goede studieresultaten te behalen, blonk ik ook uit in atletiek en rugby. Op de middelbare school die ik bezocht, werd ik de topsprinter en ik werd al gauw in het rugbyteam opgenomen. Op schoolniveau verbreidde mijn rugby-roem als een uitstekende vleugel-driekwart zich over het gehele Noordeiland.
Na de middelbare school volgde ik een lerarenopleiding in Wellington en ook studeerde ik een jaar aan de Victoria-universiteit voordat ik een leraarsfunctie aan de middelbare school in het Manutahi-district aanvaardde. Toen ik daar was, werd ik als speler voor de selectiewedstrijden van het Maori All Blacks-rugbyteam uitgekozen. In het nationale rugbyteam van Nieuw-Zeeland te mogen spelen, is iets waar veel Maori’s van dromen. Het was voor mij een ware eer om aan deze selectiewedstrijden deel te nemen.
Mijn ambities werden verwezenlijkt. Ik was een Maori-leraar en had als zodanig zowel op het gebied van hoger onderwijs als op het gebied van sport erkenning verworven. Armoede was teruggedrongen — wat een verschil met de situatie van de arme Maori-jongen in de jaren ’30!
Kent u Gods naam?
Toen ik de lerarenopleiding volgde, had ik reden om religie eens grondig en kritisch te bezien. Ik was als anglicaan opgevoed. De kerkdiensten werden op zeker moment zelfs bij ons thuis gehouden. Er kwam een ware beproeving toen mijn vader stierf. Ik bleef mezelf afvragen waarom God mijn vader had weggenomen als mijn moeder en haar acht kinderen hem zo hard nodig hadden. Het leek niet eerlijk.
Omstreeks deze tijd begon mijn moeder bijbelstudies bij te wonen die Jehovah’s Getuigen met enkele buren hielden. Ik was verontwaardigd. Wij hadden ons eigen geloof, dus waarom moest zij zich met die Getuigen inlaten?
Toen kwam op zekere dag Rudolph Rawiri, een plaatselijke Getuige, mij bezoeken. Ik besloot hem op zijn nummer te zetten. Maar zijn glimlach en aangename manier van doen ontwapenden mij. Hij stelde een eenvoudige vraag: „Kent u Gods naam?” Ik antwoordde: „Jezus.” Hij nodigde mij uit in mijn King James-bijbel Psalm 83:18 op te slaan. Wat een verrassing! Daar stond Gods naam in mijn eigen bijbel: „Opdat mensen mogen weten dat gij, wiens naam alleen JEHOVAH is, de Allerhoogste over de gehele aarde zijt.”
Ik was onder de indruk. Waarom had mijn kerk die heilige naam niet beklemtoond? Later kwam een andere Maori-Getuige, Charles Tareha, bij ons thuis om geregeld de bijbel met ons te bestuderen. Wij herkenden de klank van de bijbelse waarheid en verbraken alle banden met de Anglicaanse Kerk. In 1955 werd ik een gedoopte Getuige.
Waarom de waarheid mij aansprak
Hoe kwam het dat ik, die toch als anglicaan was opgevoed, mij tot de leerstellingen van Jehovah’s Getuigen aangetrokken voelde? Als zij Gods Woord uitlegden, kwam ik onder de indruk van de eenvoud en logica. Voor veel mensen vormt juist die eenvoud uiteraard een belemmering. Maar ik ging inzien dat er fundamentele beginselen, wetten en aanwijzingen in de bijbel staan waardoor elk probleem dat zich in het leven zou kunnen voordoen, kan worden opgelost. — Vergelijk Psalm 119.
Dit was vooral het geval met betrekking tot het huwelijksleven. In de bijbel trof ik richtlijnen aan voor een succesvol huwelijk. Deze hielpen mij in te zien waar ik verbeteringen kon aanbrengen als echtgenoot en vader door mijn verantwoordelijkheden te aanvaarden. Natuurlijk had ik het bijzonder getroffen zo’n goede vrouw te vinden als Hinewaka, van de Ngati-Porou Oostkust-stam. Wij trouwden in 1954. Zij nam de bijbelse waarheid snel aan en wij hebben met elkaar samengewerkt bij het toepassen van de beginselen uit Gods Woord. — Zie Spreuken 31:10-31.
Ik was ook zeer onder de indruk van de hoge morele maatstaven waaraan de Getuigen zich houden. Ten einde een gunstige positie bij Jehovah te kunnen innemen, moet er een eind komen aan alle immoreel gedrag — hoererij, overspel, liegen, stelen, geweldpleging, moord, haat en racisme worden alle in Gods Woord veroordeeld. Ik zag in welke voordelen het voor mij en anderen zou hebben een goed gedrag aan de dag te leggen. Er zouden geen slechte vruchten zijn waarvan ik later spijt zou hebben. — 1 Korinthiërs 6:9, 10.
Bevrijd van bijgeloof
Het Maori-erfdeel omvat ook veel bijgeloof. Wij waren erg bang voor de zielen der doden, en de anglicaanse leerstellingen over de onsterfelijke ziel hadden mijn Maori-angsten alleen maar vergroot. Maar toen ik de bijbel met de Getuigen begon te bestuderen, kwam ik te weten dat Jezus had gezegd: „Gij zult de waarheid kennen en de waarheid zal u vrijmaken” (Johannes 8:32). Ja, nauwkeurige kennis van Gods Woord heeft mij van slavernij aan Maori-bijgeloof bevrijd.
Ik kan mij een specifiek geval herinneren. Mijn grootvader stierf, en nog geen 48 uur daarna stierf ook mijn grootmoeder — aan een gebroken hart. Zij werd op de grond van de zitkamer gelegd, naast mijn grootvader, die in een doodskist lag. Er stonden veel oudere Maori’s rondom het lichaam, maar toen de ondernemer hulp vroeg om haar in de kist te leggen, verdwenen zij allemaal uit de kamer! Als ik de waarheid niet had gekend, zou ik ook zijn weggelopen. Maar aangezien ik wist dat de doden slechts in de dood slapen, aarzelde ik niet het lichaam van mijn lieve grootmoeder te helpen optillen om het in haar kist te leggen.
Sindsdien heb ik, daar ik als Jehovah’s Getuige een bedienaar van het evangelie ben, veel begrafenisdiensten geleid en heb ik velen met de eenvoudige bijbelse leer over de doden kunnen troosten. Ik geloof dat de eenvoud van het verslag in Johannes 11:11-44 de kwestie werkelijk verduidelijkt. Jezus vergeleek de dood met een slaap. Er is geen lijden, slechts een wachten op de opstanding, alsof men slaapt.
Loyaliteit op de proef gesteld
Door een diepere kennis van de bijbel en van Christus’ voorbeeld kwam ik aan een beproeving bloot te staan. Ik werd nog steeds gedreven door een brandende eerzucht. Een leraarscarrière en sport schonken mij alles wat mijn hart begeerde. Nu stond ik echter voor een keus — ik moest het nederige, eenvoudige leven van een christelijke getuige van Jehovah kiezen of proberen mijn eerzucht in mijn pasgevonden geloof in te passen.
In 1957 stond ik voor een moeilijke beslissing — mijn loyaliteit aan God werd werkelijk op de proef gesteld. Ik kreeg de toewijzing om op een districtscongres van Jehovah’s Getuigen, dat in Lower Hutt gehouden zou worden, een bijbellezing te houden. Maar als leraar moest ik speciaal verlof vragen om het congres te kunnen bezoeken. De onderwijscommissie van Hawke’s Bay wees mijn verzoek af.
Ik stond op de tweesprong — zou ik op school blijven en de congrestoewijzing teruggeven? Of zou ik het risico nemen mijn baan te verliezen en het congres zonder toestemming bijwonen? Het was niet gemakkelijk een beslissing te nemen. Ik hield erg van het geven van onderwijs en zowel de kinderen als de ouders verlieten zich op mij. De directeur van de school verzocht mij dringend met de school verbonden te blijven. Maar ik herinnerde mij Jezus’ woorden: „Wie zijn martelpaal niet aanvaardt en mij niet navolgt, is mij niet waardig” (Matthéüs 10:38). Was ik bereid een materieel offer te brengen ten einde een geestelijke zegen te ontvangen? Of zou mijn allesoverheersende eerzucht dat niet toelaten?
Ik gaf de aspiraties die ik mijn leven lang had gekoesterd op en verbeurde een werk dat ik was gaan liefhebben — het onderwijzen van kinderen. Ik ging naar het christelijke congres en verloor mijn leraarspositie. Maar nu ik terugkijk, weet ik dat het de juiste beslissing was. Ik gaf het onderwijzen van kinderen op, maar uiteindelijk leidde dit ertoe dat ik op een veel ruimere basis volwassenen ging onderwijzen. Om mijn gezin te onderhouden, werkte ik als schoonmaker en hovenier. Ten slotte kreeg ik een deeltijdbaantje op een kantoor en in een winkel, waardoor ik meer tijd aan de bediening kon besteden.
Mijn gezondheid speelt mij danig parten
Er is een periode geweest dat mijn gezondheid hard achteruitging. Als atleet had ik altijd veel aandacht aan mijn lichamelijke conditie besteed. Toen, plotseling, werd ik getroffen door tuberculose. Ik werd in het Waipukurau-sanatorium opgenomen in de hoop dat men mijn ziekte kon genezen. Mijn long reageerde niet op de behandeling. De dokter besloot dat de bovenkwab van mijn linkerlong operatief verwijderd moest worden. De chirurg wilde de operatie niet zonder bloedtransfusie verrichten. Ik kon op grond van bijbelse beginselen niet toestaan dat er bloed van iemand anders in mijn lichaam werd overgebracht (Handelingen 15:28, 29). Daarom stelde ik de arts voor dat hij voor mij aanvaardbare bloedvervangingsmiddelen voor een infuus zou gebruiken. Hij wees mijn verzoek af. Ik legde de kwestie in gebed aan Jehovah voor.
De artsen besloten alle medische behandelingen te staken. In plaats daarvan kreeg ik bewegingstherapie en moest ik twee weken lang wandelingen maken. Daarna werd ik doorgelicht en voor de uitslag naar de spreekkamer van de directeur geroepen. Wat een spanning! „Uw long is weer in orde. U kunt naar huis gaan”, zei hij. Mijn gebed was verhoord en ik ging naar mijn vrouw en kind terug.
Voldoening in de dienst, geen eerzucht
Naarmate ik als Getuige vorderingen maakte, begon ik mij tevreden te voelen met de noodzakelijke levensbehoeften in plaats van eerzuchtig de uiterlijke tekenen van werelds succes te verlangen. Ik heb 28 jaar lang als ouderling in de gemeente van Jehovah’s Getuigen in Wairoa dienst gedaan. Wairoa is een stadje van slechts 5000 inwoners, met een landelijke bevolking in de omgeving van nog eens 7000 personen. De meesten van hen zijn Maori’s, en zoals alle Polynesische volken, zijn zij vriendelijk, gemoedelijk en edelmoedig. Deze geest werd weerspiegeld in onze gemeente, die tot ruim negentig actieve verkondigers van het goede nieuws uitgroeide.
In mijn bediening heb ik speciaal aandacht geschonken aan het helpen van ongelovige echtgenoten. Een van hen was John McAndrew, een zware roker en drinker, die bekendstond als de ruwste en agressiefste man van de stad. Toch heeft de bijbelse waarheid hem omgevormd, en nu dient hij als de presiderende opziener in de gemeente Wairoa.
Nog een ongelovige echtgenoot was John Salmon, een zakenman, die naar Wairoa verhuisde om zijn vrouw van de Getuigen weg te halen. Toen ik hem ontmoette, wilde hij alleen met mij spreken als ik de King James-bijbel gebruikte. Dat was echt geen probleem. Het was per slot van rekening de belangrijkste vertaling die Jehovah’s Getuigen tot 1950, toen de Nieuwe-Wereldvertaling voor het eerst in het Engels werd gepubliceerd, hebben gebruikt. Zo werd hij met zijn eigen bijbel geholpen de waarheid in te zien en te aanvaarden.
Tutura Waihape was een in het oog springende figuur, een jonge gehuwde Maori met een schitterende rugbycarrière voor de boeg. Toen ik de bijbel met hem begon te bestuderen, had hij het langste haar dat ik een man ooit heb zien dragen. Naarmate hij meer kennis over Jehovah en Christus Jezus verkreeg, veranderde zijn houding. Zijn liefde voor de waarheid was belangrijker dan in het oog springen wegens zijn lange haar, en hij liet het afknippen. Nu verricht hij dienst in de gemeente als dienaar in de bediening.
Een volle-tijd onderwijzingscarrière
De afgelopen tien jaar heb ik mijn bediening verricht als gewone pionier en gemiddeld negentig uur per maand aan de bediening besteed. Mijn vrouw is al vijftien jaar in de pioniersdienst en mijn drie kinderen hebben ook gepionierd toen zij van school kwamen.
Als het hoogtepunt van onze dienst voor Jehovah dienen mijn vrouw en ik nu waar de behoefte sterker wordt gevoeld, en wel op het eiland Niue, dat ver ten noorden van Nieuw-Zeeland in de Grote Oceaan ligt. Wij hebben gemerkt dat de kleine bevolking van ongeveer 2800 bewoners religieus gezind is, en velen praten graag over de bijbel. In de tijd dat wij hier zijn, hebben wij ook een kleine gemeente geholpen beter georganiseerd te werken.
Mijn brandende eerzucht om persoonlijke vooruitgang en eer te behalen, is verdwenen. Ik ben gaan inzien dat de heerlijkheid die mensen Jehovah God moeten toeschrijven, veel belangrijker is. Zoals koning David het tot uitdrukking bracht: „Schrijft aan Jehovah, o families der volken, schrijft aan Jehovah heerlijkheid en sterkte toe. Schrijft aan Jehovah de heerlijkheid van zijn naam toe.” Dat trachten wij hier op ons eilandje Niue te doen. — 1 Kronieken 16:28, 29.
[Illustratie op blz. 12]
In traditionele Maori-kledij