De zorg voor familieleden — Hoe ver moet die gaan?
„DE AFRIKAANSE cultuur leert mij dat ik mijn broeders hoeder ben”, aldus de Nigeriaanse schrijver S. A. Jegede. „De Afrikaanse cultuur verlangt dat men zijn ouders respecteert en voor hen zorgt.” Ja, in Afrika en andere delen van de wereld is hulp aan familieleden de normaalste zaak van de wereld.
Dikwijls rekent men tot de „familie” echter ook tantes, ooms, nichten en neven — zelfs personen die alleen maar uit hetzelfde dorp komen! Maar nu Afrikaanse gezinnen van het platteland wegtrekken om in de stad te gaan werken, zijn die verre familieleden een potentiële bron van moeilijkheden gaan vormen. Gezinnen die zijn verhuisd, blijken dikwijls belegerd te worden door bloedverwanten die geld of onderdak verlangen. Maar als gevolg van de unieke eisen die het stadsleven stelt, is het dikwijls moeilijk, zo niet onmogelijk, verre verwanten of dorpsgenoten te helpen.
De bijbel zegt: „Ja, indien iemand niet voor de zijnen zorgt, en in het bijzonder voor hen die leden van zijn huisgezin zijn, dan heeft hij het geloof verloochend en is erger dan een ongelovige” (1 Timótheüs 5:8). Maar hoe ver gaat het beginsel van de zorg voor de familie? Is een christen verplicht onder alle omstandigheden voor verre familieleden te zorgen? Of is het zoals de hierboven aangehaalde Nigeriaanse schrijver verklaart: „In de Afrikaanse cultuur of in de bijbel wordt geen ruimte gelaten voor misbruik van het familiesysteem in ruimere zin”?
Ouders en kinderen
Het familiesysteem in ruimere zin bestond in bijbelse tijden wel. Maar wanneer de bijbel een christen de verplichting oplegt ’voor de zijnen te zorgen’, wordt nergens te kennen gegeven dat hiertoe automatisch alle bloedverwanten en anderen uit de familie in ruimere zin behoren.
De bijbel legt vooral de nadruk op de verplichtingen die ouders ten aanzien van hun kinderen hebben. De apostel Paulus schreef in verband met de hulp die een gemeente hem zou kunnen bieden: „Want de kinderen behoren niet voor hun ouders te sparen, maar de ouders voor hun kinderen” (2 Korinthiërs 12:14). H. B. Clark, een beroemd rechtsgeleerde, zei het volgende: „Op een vader rust de natuurlijke en morele verplichting om zijn kind te onderhouden.” De verantwoordelijkheid om kostwinner te zijn, rust in de eerste plaats op de vader, als het door God aangestelde hoofd van de gezinseenheid. Dikwijls staat de echtgenote hem bij door het huishouden doeltreffend te besturen, haar uitgaven met beleid te doen en zelfs buitenshuis te werken indien de omstandigheden dit vereisen. — Vergelijk Spreuken 31:10-31.
Merk echter op dat ouders worden aangemoedigd om meer te doen dan alleen maar geld verdienen. Zij worden aangespoord om wat van hun verdiensten „te sparen” ten behoeve van hun kinderen. Ouders die deze wijze raad opvolgen, zijn dikwijls nog in staat hun kinderen te helpen wanneer deze volwassen zijn en niet meer thuis wonen. Dit is vooral passend wanneer kinderen als christelijke bedienaren in de volle-tijddienst staan en af en toe financiële ondersteuning nodig hebben om in die dienst te kunnen blijven. Er wordt niet van gerept dat ouders zouden moeten „sparen” voor talloze minder naaste familieleden.
„Een passende vergoeding”
Deze liefdevolle zorg van de zijde van de ouders mag niet onbeloond blijven. In 1 Timótheüs 5:4 zegt de apostel Paulus: „Maar indien een weduwe kinderen of kleinkinderen heeft, laten die dan eerst leren in hun eigen huisgezin godvruchtige toewijding te beoefenen en een passende vergoeding aan hun ouders en grootouders te blijven betalen, want dit is aangenaam in Gods ogen.” Op die wijze een bejaarde ouder of grootouder ondersteunen, zou beslist in overeenstemming zijn met het bijbelse gebod dat men zijn ouders moet eren. — Efeziërs 6:2; Exodus 20:12.
Merk ook hier weer op dat Paulus klaarblijkelijk niet aan verre bloedverwanten de verplichting oplegde om voor zulke weduwen te zorgen. Wanneer zich toentertijd het geval voordeed dat er geen naaste verwanten beschikbaar waren die de zorg op zich konden nemen voor een christelijke weduwe met een staat van getrouwe dienst, moest de gemeente zich met de zorg voor haar levensonderhoud belasten. — 1 Timótheüs 5:3, 9, 10.
De christelijke verplichting om voor „de zijnen” te zorgen, strekt zich dus heel beslist uit tot iemands huwelijkspartner en kinderen, ouders en grootouders. Deze verplichting bestaat zelfs wanneer de van steun afhankelijke verwanten ongelovig of in een of ander opzicht lichamelijk gehandicapt zijn. Ze duurt levenslang. En in het geval van een echtpaar kan het zelfs inhouden dat de ene partner de andere helpt om zijn of haar ouders te eren. Er zijn soms ernstige huwelijksmoeilijkheden ontstaan doordat dit beginsel over het hoofd gezien of genegeerd werd.
Waarin voorzien en wanneer?
Ouders moeten echter niet de conclusie trekken dat zij hun middelen mogen verkwisten in de mening dat zij op elk moment aanspraak kunnen maken op de materiële steun van hun kinderen. Evenmin wil het zeggen dat zij op onredelijke wijze de aandacht mogen opeisen van hun nakomelingen, die dikwijls zelf een gezin hebben waarvoor zij in de eerste plaats verplicht zijn te zorgen. Deze zienswijze stemt overeen met Paulus’ woorden: „Kinderen behoren niet voor hun ouders te sparen, maar de ouders voor hun kinderen.” — 2 Korinthiërs 12:14.
Wanneer alles normaal verloopt, zijn de ouders wellicht in staat voor zichzelf een huis, bezittingen en een bron van inkomsten (waartoe ook een bedrijfs- of overheidspensioen behoort) te verwerven, waardoor zij op hun oude dag van een bestaan verzekerd zijn. „Geld [is] tot bescherming”, en door met beleid voor zichzelf te „sparen”, kunnen ouders dikwijls voorkomen dat zij in hun latere leven hun kinderen een zware financiële of emotionele last moeten opleggen. — Prediker 7:12.
Salomo’s woorden in Prediker 9:11 brengen ons echter in herinnering dat zelfs de degelijkste plannen onderhevig zijn aan „tijd en onvoorziene gebeurtenissen”. Wat moet er derhalve gedaan worden indien een echtpaar ondanks zorgvuldige plannen zonder inkomsten of met te weinig middelen van bestaan komt te zitten? Hun godvrezende kinderen zullen zich van nature geroepen voelen hen redelijkerwijs bij te staan. Dit kan betekenen dat zij financieel bijspringen, de ouders uitnodigen bij hen in huis of in de buurt te komen wonen of, zonodig, regelingen treffen voor verzorging in een inrichting. Natuurlijk dienen bejaarde ouders of grootouders beslist redelijk te zijn en niet van hun nakomelingen te verwachten dat zij hen in staat zullen stellen een luxueus leven te leiden, want de bijbelse raad luidt: „Wanneer wij . . . voedsel, kleding en onderdak hebben, zullen wij daarmee tevreden zijn.” — 1 Timótheüs 6:8.
In veel gevallen kan door middel van sociale voorzieningen van overheidswege of pensioenen, ouderdomsrente en eigen spaargeld voorzien worden in een toereikend, zij het bescheiden, inkomen voor bejaarde ouders of grootouders. Het is verstandig na te gaan welke voorzieningen er beschikbaar zijn voor hen die ervoor in aanmerking komen. — Romeinen 13:6.
Redeneer niet zoals de Farizeeën
Jezus laakte de schriftgeleerden en de Farizeeën omdat zij tegen behoeftige ouders zeiden: „Al wat ik heb waarmee ik u van dienst zou kunnen zijn, is een aan God opgedragen gave” (Matthéüs 15:5). In Jezus’ dagen konden vrome joden geld of bezittingen opzij zetten die uiteindelijk aan de tempel geschonken zouden worden. De Farizeeën bevorderden de zienswijze dat zulke goederen wanneer ze eenmaal opgedragen waren, onder geen enkele omstandigheid voor andere doeleinden gebruikt mochten worden — ook niet om voor bejaarde ouders te zorgen.
Christus veroordeelde deze denkwijze van de Farizeeën als in strijd met de geest van Gods Wet. Hij huldigde de zienswijze dat het eren van iemands ouders de voorrang had boven een door mensen uitgedachte regel. Zo hebben ook in deze tijd enkele christenen hun leven gewijd aan de bediening, misschien als zendeling, pionier of reizende opziener. Wanneer zij vernamen dat hun ouders in behoeftige omstandigheden verkeerden, zochten zij naarstig naar wegen om voor hun ouders te zorgen en toch in hun tak van dienst te kunnen blijven. Maar als het op geen enkele manier mogelijk bleek in die zin regelingen te treffen, redeneerden zij niet dat hun dienstvoorrechten zwaarder wogen dan het eren van hun ouders. Zulke christenen dienen warm geprezen te worden dat zij — dikwijls met grote offers van hun zijde — zulke veranderingen in hun leven hebben aangebracht ten einde aan hun familieverplichtingen te kunnen voldoen.
Het goede doen jegens allen
Hoewel de bijbel christenen verplicht om voor behoeftige naaste familieleden te zorgen, sluit dit niet uit dat zij op redelijke wijze liefde betonen jegens verdere familieleden. Soms lijken bepaalde tantes of neven en nichten ons even na te staan als onze naaste familie! De bijbel moedigt ons aan om „het goede [te] doen jegens allen” (Galaten 6:10). Indien een christen de middelen bezit om zo iemand te helpen, is het beslist niet nodig dat hij ’de deur van zijn gevoelens van teder mededogen sluit’. Ja, hij zou zich zelfs moreel verplicht kunnen voelen om te helpen. — 1 Johannes 3:17.
Niettemin heeft een christen in de eerste plaats verplichtingen jegens zijn naaste familie — huwelijkspartner, kinderen, ouders en grootouders. Hij zal zich daarom heel ernstig bedenken voordat hij een verantwoordelijkheid op zich neemt die voor hen in financieel, emotioneel of geestelijk opzicht schadelijk zou kunnen zijn.
De bijbelse raad op het gebied van de zorg voor de familie is dus vriendelijk en redelijk. Als een christen deze raad toepast, kan dit hem verlossen van veel nodeloze ongerustheid en hem helpen prioriteiten te stellen. Dit alles strekt tot lof van Jehovah, „de Vader, aan wie elke familie in de hemel en op aarde haar naam te danken heeft”. — Efeziërs 3:14, 15.
[Illustratie op blz. 25]
Christelijke ouders hebben in de eerste plaats verplichtingen jegens hun eigen kinderen
[Illustratie op blz. 26]
De zorg voor kinderen en bejaarde ouders valt ook onder christelijke verantwoordelijkheden