Pionierspartners voor het leven
In een smaakvol en eenvoudig ingerichte kamer in Cardiff (Wales) is de gemeenteboekstudie net afgelopen. De studieleider bedankt de twee pioniersters, Maud Clark en Mary Grant, die nu in de negentig zijn, voor hun gastvrijheid en moedigt hen aan wat over vroeger te vertellen . . .
Maud: Het is nu 65 jaar geleden dat Mary en ik elkaar voor het eerst ontmoetten en samen gingen pionieren.
Mary: Ja, dat was in 1923, op een koude januari-avond. Het sneeuwde toen! Weet je nog, Maud? Ik haalde je van het station in Much Wenlock en wij gingen rechtstreeks naar mijn adres. Wij aten wat en vervolgens bestudeerden wij samen het boek Tabernacle Shadows. De volgende morgen stapten wij op onze fietsen om tot de boeren in Shropshire te gaan prediken.
Vroege contacten
Maud: Natuurlijk waren wij hierop voorbereid. Wij pionierden allebei al een tijdje, zie je. Zelfs als jong meisje had ik altijd al belangstelling voor Gods Woord. Ja, ik kan me herinneren dat ik in de kerk zeven psalmen opzei om aan een gratis bijbel te komen! In 1908, toen ik elf was, las mijn oudste zuster het boek Het Goddelijk Plan der Eeuwen en verliet de door ons bezochte kerk om een Bijbelonderzoeker te worden. Bijbelse waarheden werden thuis het onderwerp van gesprek. Toen mijn vader echter stierf, begon ik mij af te vragen: ’Waar zijn de doden?’
Tot mijn grote vreugde kreeg ik het antwoord op die vraag toen ik een vertoning van het Photo-Drama der Schepping in mijn geboorteplaats Sheffield bijwoonde! In die film met synchroon lopende grammofoonplaten zag ik de opwekking van de zoon van de Sunamitische vrouw uitgebeeld. Ja, ik leerde dat de doden zich tot aan de tijd van hun opstanding van niets bewust zijn. — 2 Koningen 4:32-37.
Ik verliet prompt de Anglicaanse Kerk en begon aan wat wij het pastorale werk noemden, waarbij het gebied waarin ik bijbelse lectuur ging aanbieden, nu net hetzelfde gebied was waar men mij kende omdat ik er altijd het kerkblad had rondgebracht. In augustus 1918 symboliseerde ik mijn opdracht aan Jehovah tijdens een congres in de nabijgelegen stad Leeds.
Nadat ik heerlijke vakanties had doorgebracht met twee zusters die in Derbyshire in de colporteursdienst waren, besloot ik de pioniersdienst tot mijn levenswerk te maken. In augustus 1922 aanvaardde ik mijn eerste toewijzing: Biggleswade in Bedfordshire.
Een van de colporteurs zei tegen mij: „Als je het de eerste zes maanden volhoudt, red je het wel.” Die beginmaanden waren niet gemakkelijk. Ik kreeg een ongeluk met de fiets. Vervolgens ging mijn eerste pionierspartner terug naar huis. Maar ik was vastbesloten door te gaan, dus schreef ik het Genootschap om een partner. En Jehovah gaf mij Mary!
Mary, jij nam toch eerder een standpunt voor de waarheid in dan ik?
Mary: Ja, Maud. Wij woonden destijds in Cardiff (Zuid-Wales). Toen ik zestien was, vroeg mijn grootmoeder mij of ik het boek Het Goddelijk Plan der Eeuwen wilde lezen, dat zij gekocht had op een door de Bijbelonderzoekers georganiseerde openbare vergadering. Ik had er altijd al naar verlangd de bijbel te begrijpen en zendelinge te worden als ik eenmaal volwassen was. Toen ik dit boek las, wist ik dat ik de waarheid gevonden had.
Ik begon de vergaderingen van de Bijbelonderzoekers te bezoeken, al was mijn moeder daar erg op tegen. Mijn ouders waren welgesteld, zie je, en omdat zij mij niet toestonden te werken, ervoer ik de situatie thuis als erg beperkend. Desondanks slaagde ik erin de rest van de serie bijbelse studiehulpmiddelen te bemachtigen. Toen mijn moeder erachter kwam, verbrandde zij in woede de boeken en zei mij dat ik te jong was voor zulke dingen. Om ze te vervangen, moest ik één voor één nieuwe boeken het huis binnensmokkelen en moest daarvoor telkens in alle vroegte naar het huis van een van de Bijbelonderzoekers op zo’n drie kilometer afstand gaan. Ik las ze dan gretig voordat de rest van het gezin wakker werd en verborg ze overdag in de tuinschuur.
In 1913, toen ik zeventien was, maakte ik een vakantiereis naar Londen. Wat was ik blij dat dit samenviel met een bezoek van broeder Russell aan een in de Kingsway Hall gehouden congres. Daar sprak ik de wens uit om gedoopt te worden. De zuster die in Cardiff als colporteur werkte, benaderde broeder Russell om hem te vragen of hij mij niet te jong vond. Hij vroeg mij hoe oud ik was en stelde enkele vragen om te zien of ik een goed begrip had van de bijbel en om te weten te komen of ik mijn leven aan Jehovah had opgedragen. Als resultaat kreeg ik een lang zwart gewaad en voegde mij bij de andere kandidaten voor de doop in de London Tabernacle. Ik kan mij nog goed de woorden herinneren die wij zongen toen wij uit het water kwamen:
„Met Christus begraven
en opgewekt tevens;
Wat resten mij dan nog voor taken?
Eenvoudig de strijd
en het zwoegen te staken
En te wand’len in de nieuwheid des levens.”
Naderhand kwam er een broeder naar mij toe die zei: „Jij moet wel de laatste van de 144.000 zijn die binnenkomt; je hebt nog maar weinig tijd om je roeping en verkiezing vast te maken.” Dat waren de gedachten van velen die vol verwachting naar het komende jaar, 1914, uitzagen. Voor mij echter bleek dit een tijd van beproeving te zijn aangezien ik thuis felle tegenstand te verduren kreeg. Ik bezocht de vergaderingen zo vaak ik kon. In 1916 had ik het voorrecht als ouvreuse te dienen tijdens de vertoning van het Photo-Drama der Schepping in Cardiff. Nadat ik mijn verpleegstersopleiding in Manchester had afgemaakt, begon ik in 1922 met de pioniersdienst.
Getuigenis geven op het platteland
Maud: Wij moesten destijds echt het initiatief nemen. Wij vertelden iedereen dat wij bezig waren met een christelijk werk. De mensen lazen veel in die tijd. Wij boden De Harp Gods en de serie Schriftstudiën aan. Natuurlijk hadden wij een enorme tas nodig voor al die lectuur. De mijne was zo groot dat toen ik op een dag bij een afgelegen boerderij aankwam, de boerin dacht dat ik een familielid uit Canada was dat op bezoek kwam. Wat hebben wij gelachen!
Aangezien wij al onze tijd aan de pioniersdienst besteedden, voorzagen wij in ons levensonderhoud door de verspreiding van de boeken die de Koninkrijksboodschap bevatten. Wij waren erg zuinig en leefden sober, terwijl wij boeken ruilden voor boter en andere produkten van het land, en aardappelen, koolrapen en kolen opraapten die op de hobbelige, stoffige wegen van de boerenkarren waren afgevallen. Wij werden niet alleen bedreven in het plakken van fietsbanden, maar ontwikkelden ons ook tot goede naaisters en maakten onze eigen kleren.
Wanneer de broeders die als rondtrekkende sprekers dienden, in de steden bijbelse lezingen hielden, volgden Mary en ik hen op hun route om de door hun prediking opgewekte belangstelling na te gaan. In Shrewsbury en andere steden ontstonden groepjes geïnteresseerden. En wat zagen wij uit naar de congressen! Voor mij was het congres in Londen in 1926 iets geweldigs. Daar hadden wij het extra voorrecht de brochure De Banier voor het Volk in de straten van de hoofdstad te verspreiden. Vervolgens lazen wij met stijgende opwinding de inhoud van een brief van het Genootschap. Wij kregen een andere toewijzing: Noord-Ierland.
Pionieren in nieuwe gebieden
Wij arriveerden in het graafschap Antrim (Noord-Ierland) om er onder een religieus verdeelde bevolking te pionieren. Wij woonden eerst in Greenisland. Het was nat en koud, en wij hadden wekenlang geen vuur vanwege een kolenstaking in Engeland. Ik zie ons nog zitten ’s avonds, met onze jassen en handschoenen aan, terwijl wij rillend van de kou probeerden te studeren. Toen kwam de zomer, en wat waren wij Jehovah dankbaar voor het voorrecht in de schitterende omgeving van de Antrim-valleien te werken. De mensen luisterden aandachtig naar de Koninkrijksboodschap. O ja, zij kwamen vaak met tegenwerpingen, maar zij waren vriendelijk. „Kom d’r maar in”, zeiden zij dan en zetten de ketel op de greesha (gloeiendhete turf) om water te koken, terwijl ons gesprek werd voortgezet.
Mary: Aangezien wij in onze toewijzing nu met vier pioniersters waren, hielden wij aan een volledig theocratisch schema voor vergaderingen vast. Elke morgen bespraken wij een bijbeltekst en lazen „Mijn ochtendgelofte”, die gedeeltelijk luidde: ’Dagelijks zal ik voor de hemelse genadetroon de algemene belangen van het oogstwerk gedenken, vooral het aandeel dat ikzelf aan dit werk mag hebben, alsook de geliefde medewerkers op Bethel en overal elders.’ Op woensdagavond hadden wij onze gebeds-, lofprijzings- en getuigenisvergaderingen. Op zondag bestudeerden wij samen De Wachttoren, en ook schaarden wij ons wel om het kleine orgel dat mensen dikwijls in huis hadden, om liederen uit Hymns of the Millennial Dawn te zingen, zoals:
„De overwinning wacht;
Zorg dat u die niet derft.
Uw zware taak is pas volbracht
Als u uw kroon verwerft.”
Maud: Wat een verandering toen wij een toewijzing kregen voor een speciaal werk waarmee een begin werd gemaakt — wij moesten als pioniers het zakengebied bewerken. Hoe konden wij ooit getuigenis geven aan zakenlieden, bankdirecteuren en dergelijke? De zakenpanden in Belfast zagen er groot en vreeswekkend uit. Maar wij herinnerden ons de woorden van Filippenzen 4:13: „Voor alle dingen bezit ik de sterkte door hem die mij kracht verleent.” En wij peinsden er niet over onze toewijzing niet te aanvaarden. Wat een geweldige ervaringen maakten wij mee door met die mensen te spreken en veel lectuur aan hen te verspreiden! Tegen 1931 hadden wij het hele zakengebied bewerkt en vijf jaar in Noord-Ierland doorgebracht. Wij vroegen ons af waar onze volgende toewijzing zou zijn. Tot onze verbazing was het het zakengebied van Dublin.
Naar Tarsis of Ninevé?
Wij moeten bekennen dat wij ons in het begin als Jona voelden, die een toewijzing kreeg om in Ninevé te prediken maar in plaats daarvan de wijk nam naar Tarsis. Wij hadden liever een andere toewijzing gehad. Wij beseften al gauw hoezeer wij ons op Jehovah moesten verlaten. Wat was het niettemin ontmoedigend in Dublin bij de Nelson Pillar te staan en straten vol priesters en nonnen te zien, terwijl mannen hun hoed afnamen en vrouwen een kruis sloegen ter ere van ’de Heilige Maagd’. Destijds waren er slechts vier Bijbelonderzoekers in Dublin.
Wij slaagden erin kamers te huren bij een rooms-katholiek gezin. Natuurlijk moesten wij onze lectuur onder het bed verstoppen, want de priester bracht het gezin regelmatig een bezoekje. Op een dag belde een Dublinse zakenman op ons adres aan en zei: ’U hebt bij mij in het bankgebouw boeken achtergelaten.’ Hij was er zo enthousiast over dat hij alle winkels was afgegaan om te zien of ze boeken van rechter Rutherford verkochten. Vervolgens had hij naar New York geschreven en ons adres gekregen. Hij organiseerde een feestje voor al zijn vrienden om hun te vertellen over wat hij had geleerd.
Later dat jaar bezochten wij een congres in Liverpool (Engeland), waar wij hoorden van onze nieuwe naam, Jehovah’s Getuigen. Terug in Dublin namen wij deel aan de veldtocht met de brochure Het Koninkrijk — De Hoop der Wereld, die de congresresolutie bevatte. Wij bezochten alle kloosters en zakenpanden, terwijl wij gratis exemplaren van de brochure aanboden. Alle exemplaren werden geaccepteerd!
Mary: Op een dag zagen wij een boot de Liffey afvaren, en dit bracht ons op het idee om getuigenis te geven aan de bemanning van de schepen die in de haven lagen. Toen wij het havengebied wilden betreden, hield een agent ons tegen en vroeg wat wij daar deden. Nadat wij hem de boeken hadden laten zien, zei hij: „Loop maar door.” Wij troffen verscheidene scheepskapiteins uit andere landen aan, die wel met de Getuigen bekend waren. Wanneer wij op die ervaringen terugkijken, verbazen wij ons over de manier waarop Jehovah voor ons zorgde als wij elk alleen aan boord van de schepen gingen.
Getuigenis geven tijdens de bliksemoorlog
Maud: Toen in 1939 de oorlog uitbrak, keerden wij naar Liverpool terug en voegden ons bij twintig andere pioniers die in het pioniershuis woonden. Wij maakten luchtaanvallen en bombardementen mee en gaven overal waar mensen maar wilden luisteren, getuigenis. Het gebeurde vaak dat wij een plaat op onze grammofoon legden of de Koninkrijksboodschap bespraken en dan terugholden naar het pioniershuis, of van de ene schuilkelder naar de volgende renden. Gedurende deze hele periode waren wij nooit bang, omdat wij met het werk van de Heer bezig waren.
Wanneer wij door de straten liepen, slingerden de mensen ons dikwijls scheldwoorden naar het hoofd vanwege het neutrale standpunt dat de Getuigen gedurende deze oorlogsperiode innamen. Ik herinner mij dat bij één huis een jonge man naar de grammofoonopnamen luisterde en een geregelde bijbelstudie aanvaardde. Toen deed zich een moeilijkheid voor. Hij had zich juist vrijwillig aangemeld bij de Britse Marine. Hij schreef een brief aan de autoriteiten waarin hij zijn neutrale standpunt uiteenzette en ontving per omgaande volledige vrijstelling van dienstplicht. Later sloot hij zich bij ons aan in de volle-tijddienst.
Mary: Ik zal die oorlogsdagen nooit vergeten, Maud. Weet je nog wat er gebeurde toen wij in 1942 naar Knutsford in Cheshire verhuisden? Een vrouw schreeuwde ons toe: ’Wat doen jullie in verband met het oorlogswerk?’ Voordat wij konden antwoorden, zei een voorbijganger: ’Zij doet werk waarvoor wij niet de moed hebben.’ Een bejaarde man viel hem bij: ’Zij doen een goed werk.’
Maud: Ja, het bijbelstudiewerk was het voornaamste. Ik maakte een geweldige ervaring mee toen ik een boerderij bezocht en een dame trof die mij vertelde dat haar zoontje bij een verkeersongeluk was omgekomen. Ik verspreidde de brochure Hoop voor de doden aan haar en begon een bijbelstudie. Na slechts zeven studies begon deze vrouw mij in het getuigeniswerk te vergezellen. Een paar maanden later aanvaardde haar man de waarheid, en binnen twee jaar verkocht dit echtpaar hun boerderij en ging in de pioniersdienst. Hun dochter sloot zich later bij hen aan in de volle-tijddienst, en nu dienen zij en haar man op het Bethelhuis in Londen.
Tijdens het congres in Leicester in 1941 kondigde broeder Schroeder aan dat de speciale pioniers voortaan een kleine geldelijke toelage zouden ontvangen om hen te helpen in hun levensonderhoud te voorzien. Bijna twintig jaar lang had Jehovah onze lectuurverspreiding gezegend en ons op die manier van het nodige voorzien. Jehovah heeft ons nooit in de steek gelaten. Wij hebben ervaren dat ’niet één woord van heel zijn goede belofte die hij heeft gedaan, onvervuld is gebleven’. — 1 Koningen 8:56.
„Schapen” vinden in Wales
In 1954 bevonden wij ons in Milford Haven (Wales). Ondanks tegenstand van de geestelijkheid predikten wij en vonden enkele met schapen te vergelijken personen die gunstig reageerden. Dezen organiseerden wij tot een groep en wij toonden hun hoe zij vergaderingen moesten houden en korte, betekenisvolle commentaren konden geven. Wat was het een vreugde zeven van hen gedoopt te zien worden in een dompelbad voor schapen, dat gevuld was met warm water dat er in melkbussen heen gedragen was!
In het in een dal gelegen stadje Abercynon (Wales) wierp een bezoekje bij een tijdschriftenadres goede resultaten af. Hoewel de dame, die de tijdschriften geregeld nam, zei: „Ik geloof niet wat u mij vertelt”, wilde zij de tijdschriften toch wel lezen. Bij een later bezoek trof ik haar echtgenoot, die bezig was het huis te schilderen. Na een vriendelijk gesprek spraken wij af om de volgende week met een bijbelstudie te beginnen. Wij sloten vriendschap met de drie zoons, die ook met de studie gingen meedoen. Ten slotte droegen de moeder en haar zoons hun leven aan Jehovah op en werden gedoopt. Momenteel hebben 35 leden van dat gezin de waarheid aanvaard, en enkelen van hen dienen als hulp-, gewone of speciale pionier en sommigen als ouderling.
En nu zitten wij hier in Cardiff en kijken terug op ons leven. Wij hebben geen spijt. Jehovah heeft in alles voorzien wat wij in materieel opzicht nodig hebben. Wij hebben een schitterend leven gehad in de pioniersdienst samen en wij bezien de volle-tijddienst nog steeds als onze grootste schat in het leven.
Het vervult ons nu met enthousiasme de groeiende pioniersgelederen te zien. En al die jonge mensen die deze schitterende dienst op zich nemen — wat stemt het ons vreugdevol! Mary en ik pionieren al meer dan 65 jaar samen. Ons leven is eenvoudig maar welbesteed, hard maar lonend geweest. Wij bevelen werkelijk een leven in de pioniersdienst aan.
[Illustratie op blz. 23]
Voor Maud (links) en Mary is de volle-tijddienst voor Jehovah nog steeds hun grootste schat