„Aan heerlijkheid gaat ootmoed vooraf”
EEN zekere jonge man zat in een Egyptische gevangenis op grond van een gefingeerde beschuldiging. Hij had grote vernederingen ondergaan en er scheen geen hoop te bestaan dat hij uit de gevangenis vrijgelaten zou worden. Toen kreeg hij bevel voor Farao te verschijnen. Gevangenbewaarders leidden hem snel naar buiten. Hij schoor zich, verwisselde zijn mantels en verscheen toen voor de monarch.
Er wachtte Jozef een verrassing. Met Jehovah’s hulp legde hij op correcte wijze twee dromen van Farao uit. Farao zei: „Zie, ik stel u waarlijk over het gehele land Egypte” (Genesis 41:41). Wat een ongelooflijke ervaring — vanuit de gevangenis naar het paleis, allemaal op één dag! Jozefs ervaring zou als illustratie kunnen dienen van wat koning Salomo later onder inspiratie optekende: „Want hij is zowaar uit het gevangenhuis gekomen om koning te worden.” Salomo schreef dan ook terecht tot tweemaal toe: „Aan heerlijkheid gaat ootmoed vooraf.” — Prediker 4:14; Spreuken 15:33; 18:12.
Indien u zich die goddelijke waarheid ten nutte wilt maken, dient u zich af te vragen: Wat schraagde Jozef gedurende zijn vernederende ervaring? Hoe bood deze getrouwe dienstknecht van Jehovah het hoofd aan de valse beschuldiging die hem in de gevangenis deed belanden? Welke heerlijkheid had Jehovah voor Jozef in gedachten? Wat voor heerlijkheid wacht degenen die door de eeuwen heen getrouw en moedig vervolging en vernedering hebben ondergaan? Bovenal, wat helpt ons een evenwichtige houding te bewaren wanneer wij worden vernederd?
Jozef heeft ongetwijfeld vaak diep nagedacht over de twee profetische dromen die hij eerder had ontvangen en die te kennen gaven dat zijn broers en zelfs zijn ouders zich voor hem zouden „neerbuigen”. Toen zijn broers de eerste droom hoorden, zeiden zij zelfs: „Zult gij . . . koning over ons worden?” — Genesis 37:8-10.
Jozefs jaloerse broers vermoordden hem bijna! Maar Jehovah leidde het zo dat de zeventienjarige knaap werd verkocht aan reizende kooplieden, die hem op hun beurt verkochten aan Potifar, het hoofd van Farao’s lijfwacht.
Ten slotte werd Jozef als beheerder aangesteld over het huisgezin van Potifar, wiens vrouw trachtte de knappe jonge man te verleiden. Maar Jozef was loyaal aan Jehovah en wist te ontkomen. De sluwe vrouw uitte de valse beschuldiging dat Jozef haar had proberen te verkrachten, en Potifar geloofde haar, zodat de arme Jozef in de gevangenis werd geworpen.
Hij bleef echter loyaal aan Jehovah, die, zoals reeds is gezegd, het zo regelde dat Jozef voor Farao werd geleid om dromen uit te leggen. Farao schonk Jozef later het schitterende voorrecht er regelingen voor te treffen dat Egyptes voedselvoorraden niet uitgeput zouden raken. Toen geheel Kanaän door een hongersnood werd getroffen, bogen Jozefs broers zich inderdaad voor hem neer om voedsel voor hun familie te verkrijgen.
Anderen die van ’ootmoed naar heerlijkheid’ gingen
Nog een getrouwe dienstknecht van Jehovah wiens levenspatroon een bewijs vormt van de goddelijke waarheid dat ’aan heerlijkheid ootmoed voorafgaat’, was Mozes. Aan het weelderige hof van Farao opgevoed, opende zich voor Mozes schitterende perspectieven. Toen schenen de gebeurtenissen een ongunstige wending te nemen. Mozes handelde op grond van zijn geloof in Jehovah en liefdevolle bezorgdheid voor zijn volk en moest, teneinde zijn leven te redden, voor een woedende Farao vluchten. Geheel alleen reisde hij naar Midian. Veertig jaar lang gaf hij van zijn nederigheid blijk door zijn schoonvader Jethro te dienen en als een eenvoudige herder te leven. Wat moet het voor Mozes aanmoedigend geweest zijn om gedurende de veertig jaar dat zijn persoonlijkheid werd gevormd, na te denken over de manier waarop Jehovah hem vernederde en zijn gedachten te laten gaan over hetgeen er mogelijk nog voor hem was weggelegd!
Toen kwam de heerlijkheid. Jehovah stelde Mozes aan om als Zijn boodschapper voor Farao te verschijnen en Zijn volk uit Egypte te leiden. Wat een schitterende voorrechten had Mozes toen hij rechtstreeks betrokken was bij de tien plagen en Israël door de Rode Zee leidde! Later ontving Mozes op de berg Sinaï de Wet van Jehovah. Toen hij van de berg afdaalde, konden de Israëlieten „hun blik niet oplettend op het aangezicht van Mozes . . . vestigen wegens de heerlijkheid van zijn aangezicht”. — 2 Korinthiërs 3:7.
Denk ook eens aan Job, de grootste van alle oosterlingen. Hij was „een onberispelijk en oprecht man, godvrezend en wijkend van het kwaad” (Job 1:2, 3, 8). Toen, plotseling, verloor hij zijn tien kinderen en zijn duizenden schapen, kamelen, runderen en ezelinnen.
Dat was nog niet alles. Job kwam onder kwaadaardige zweren te zitten, waardoor hij in fysiek opzicht walgelijk werd. Zijn eigen vrouw zei spottend: „Houdt gij nog vast aan uw rechtschapenheid? Vervloek God en sterf!” (Job 2:9) Job werd zwaar beproefd en vernederd, maar hij was zich er totaal niet van bewust dat er in de hemel sprake was van een confrontatie tussen Jehovah en de aartsrebel Satan. De ellenlange redevoeringen door Jobs drie „vrienden” brachten geen verbetering in de situatie. Job bewaarde echter zijn rechtschapenheid. Hij aanvaardde zelfs nederig wijze raad van Elíhu — een veel jongere man. — Job 32:4.
Werd Job beloond? Ja. Jehovah genas en rehabiliteerde Job, verdubbelde de grootte van zijn kudden en schonk hem zeven zoons en drie dochters — de mooiste in het hele land! Wat een prachtig resultaat van Jobs nederigheid! Hoe waar bleek het te zijn dat ’ootmoed aan heerlijkheid voorafgaat’. — Job 42:12-15.
Verschillende soorten van heerlijkheid
Er zijn kennelijk verschillende soorten van heerlijkheid — van de heerlijkheid van het haar van een vrouw tot de heerlijkheid van Mozes’ aangezicht toen hij van de berg Sinaï afdaalde (1 Korinthiërs 11:15; 2 Korinthiërs 3:7). Spectaculaire zonsondergangen bezitten een luisterrijke heerlijkheid en sterren hebben weer een andere heerlijkheid. — 1 Korinthiërs 15:41.
In de bijbel treft men honderden malen verschillende vormen van het woord „heerlijkheid” of „glorie” (pracht) aan. Wanneer wij deze verwijzingen en de context waarin ze voorkomen, onderzoeken, is het duidelijk dat Jehovah de bron van alle heerlijkheid is. Zijn getrouwe dienstknechten en zijn meesterlijke scheppingswerken kunnen deze heerlijkheid op vele manieren en in verschillende graden slechts weerspiegelen.
In onze twintigste eeuw beschikken wij over veel bewijzen van de vernederingen die degenen met de glorierijke hoop op hemels leven hebben moeten ondergaan. Gedurende de Eerste Wereldoorlog werden leidinggevende leden van het Wachttorengenootschap in Brooklyn, New York, op grond van valse beschuldigingen tot twintig jaar gevangenisstraf veroordeeld. Omstreeks diezelfde tijd brak er op veel plaatsen vervolging uit. J. B. Siebenlist werd bijvoorbeeld zonder bevel tot aanhouding drie dagen gevangengehouden zonder dat hem iets te eten werd gegeven, behalve drie bedorven maïsbroodjes. Hij werd door het gepeupel uit de gevangenis gesleurd, uitgekleed, met hete teer ingesmeerd en met een koetsierszweep die in metaaldraad uitliep, afgeranseld. Bij een van de verhoren zei de openbare aanklager: „Loop naar de duivel met jullie bijbel; jullie horen met een gebroken ruggegraat in de hel thuis; jullie zouden opgehangen moeten worden.”
Gedurende de Tweede Wereldoorlog hebben sommige van Jehovah’s getrouwe dienstknechten ongelooflijk geleden in de nazi-concentratiekampen. Een van hen was Martin Poetzinger, een gezalfde Getuige die de verschrikkingen heeft overleefd en een lid van het Besturende Lichaam van Jehovah’s Getuigen is geworden. Hij beschreef Dachau als een „gekkenhuis van demonen”. In het kamp Mauthausen „probeerde de Gestapo iedere methode uit . . . om ons ertoe te brengen ons geloof in Jehovah te verbreken. Een uithongeringsdieet, bedrieglijke vriendschappen, onmenselijkheden, dagen achtereen te moeten staan in een kooi, aan een drie meter hoge paal opgehangen worden aan achter op de rug vastgebonden polsen, geselingen — al deze en nog andere methoden . . . werden uitgeprobeerd.”
Wat schraagde deze getrouwe christenen?
Zij werden geholpen zulke afschuwelijke en vernederende omstandigheden te verduren door hun geloof in het eindresultaat, met inbegrip van het vooruitzicht op de glorierijke toekomst die is weggelegd voor degenen die hun rechtschapenheid bewaren. Voor de „kleine kudde” gezalfde Getuigen is dit een hemelse erfenis (Lukas 12:32). Voor andere getrouwen is een speciale heerlijkheid op aarde weggelegd. Sommigen van hen, zoals Jozef en Mozes, worden in Hebreeën hoofdstuk 11 genoemd. Lees alstublieft 11 de verzen 32-40 eens en denk dan diep na over de vernederingen die sommige van deze getrouwen hebben verduurd. Bovendien dient „een grote schare” Jehovah thans op aarde (Openbaring 7:9, 15). Wat is hun toekomst?
Er staat hun een schitterende toekomst te wachten. Onder de door Jezus Christus bestuurde hemelse regering zullen aardse vertegenwoordigers de instructies toepassen die staan opgetekend in de boekrollen waarnaar in Openbaring 20:12 wordt verwezen. Zulke personen zullen glorierijke voorrechten genieten, niet als koningen, maar als ’vorsten op de gehele aarde’, en samen met hen zullen talloze nederige, getrouwe mensen, met inbegrip van personen die uit de doden zijn opgewekt, eeuwig leven verwerven op een prachtige paradijsaarde. — Psalm 45:16.
In deze tijd hebben miljoenen van hun nederigheid blijk gegeven door de valse religie de rug toe te keren en vreugdevol deel te nemen aan het door Jehovah’s Getuigen verrichte predikingswerk van huis tot huis. Velen van hen zijn bespot door familieleden en vrienden, maar zij hebben aan de ware aanbidding vastgehouden. Zij hebben nederig correctie en streng onderricht aanvaard teneinde de ware God, Jehovah, te dienen. Zij koesteren de hoop in het herstelde Paradijs te leven, als ’de aarde vervuld zal zijn van Jehovah’s heerlijkheid zoals de wateren de zee bedekken’. — Habakuk 2:14.
In deze dagen wordt Jehovah’s volk beproefd. Het is bijna alsof wij vreemdelingen zijn in een ander land. De kloof tussen ware en valse aanbidding wordt dieper en breder. Wij allen ondergaan in bepaalde opzichten vernederingen. Maar net zoals Jezus vertroost en gesterkt werd door de vreugde die hem voor ogen werd gesteld, kunnen ook wij beproevingen doorstaan door aan het eindresultaat te denken.
De bijbel geeft ons de raad: „Vernedert u in de ogen van Jehovah en hij zal u verhogen” (Jakobus 4:10). Denk steeds wanneer u aan een zware beproeving wordt onderworpen, aan de woorden: „Aan heerlijkheid gaat ootmoed vooraf.” Houd tevens in gedachte dat Jehovah getrouw is!