Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w89 15/9 blz. 26-30
  • Wie kan Gods vriend zijn?

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Wie kan Gods vriend zijn?
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1989
  • Vergelijkbare artikelen
  • Gods vrienden bewijzen te zijn
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1962
  • Kies vrienden die van God houden
    Hoe blijf je in Gods liefde?
  • Hoe kunnen we goede vrienden kiezen?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2011
  • Wat voor vrienden wil je hebben?
    Maak je jeugd tot een succes
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1989
w89 15/9 blz. 26-30

Wie kan Gods vriend zijn?

U KUNT Gods vriend zijn. Zo’n vierduizend jaar geleden stelde de man Abraham geloof in Jehovah God. Dit werd hem als rechtvaardigheid toegerekend, en die patriarch werd „Jehovah’s vriend” genoemd (Jakobus 2:23). Als u dus geloof in Jehovah hebt, kunt u ook Gods vriend zijn.

Vrienden worden waarschijnlijk als gasten voor een maaltijd uitgenodigd. In feite schildert een gedeelte van de welbekende 23ste psalm God als een hoffelijk gastheer af. Daar staat: „Gij [Jehovah] maakt voor mijn aangezicht een tafel in orde ten aanschouwen van hen die blijk geven van vijandschap jegens mij. . . . Mijn beker is welgevuld.” — Psalm 23:5.

Bij een andere gelegenheid vroeg dezelfde psalmist, koning David van het Israël uit de oudheid: „O Jehovah, wie zal een gast zijn in uw tent? Wie zal op uw heilige berg verblijven?” (Psalm 15:1) Figuurlijk gesproken betekent dit dat men Jehovah kan naderen door middel van Hem welgevallige gebeden en aanbidding. Wat een ontzagwekkend voorrecht! Hoe kunnen onvolmaakte mensen er mogelijkerwijs voor in aanmerking komen Gods vrienden en gasten te zijn?

De 15de psalm beantwoordt deze vraag. Daarin staan tien specifieke vereisten waaraan degenen die vrienden en gasten van God willen zijn, moeten voldoen. Laten wij deze vereisten eens één voor één, te beginnen bij Ps 15 vers 2, beschouwen.

„Hij die onberispelijk wandelt en rechtvaardigheid oefent”

Omdat Abraham in moreel opzicht onberispelijk voor het aangezicht van Jehovah wandelde, ging het Abrahams nakomelingen heel goed (Genesis 17:1, 2). ’Wandelen’ betekent soms een bepaalde levenswandel volgen (Psalm 1:1; 3 Johannes 3, 4). Voor vrienden en gasten van God is het niet voldoende tot een bepaalde religie te behoren, verrukt te zijn over haar rijkversierde gebouwen en aan formele riten deel te nemen. Niet allen die „Heer, Heer” zeggen of beweren dat zij God kennen, zullen zich in de zegeningen van zijn koninkrijk verheugen (Matthéüs 7:21-23; Titus 1:16). Jehovah’s vrienden ’wandelen onberispelijk’ voor zijn aangezicht en ’oefenen rechtvaardigheid’ overeenkomstig zijn maatstaven. — Micha 6:8.

Dit sluit elke vorm van oneerlijkheid, seksuele immoraliteit en verdorvenheid uit. Met de volgende woorden zegt God zelf ons waarom dit zo is: „Gij moet heilig zijn, want ik ben heilig” (1 Petrus 1:16). Houdt uw religie vast aan Gods verheven maatstaven, zelfs zozeer dat degenen die weigeren zich naar zijn vereisten te schikken, uit de gemeenschap worden gesloten? Staat u erop dat uzelf en uw gezin een rechtvaardig gedrag aan de dag leggen? Indien dit zo is, zult u voldoen aan het volgende vereiste dat aan Gods vrienden en gasten wordt gesteld.

„En de waarheid spreekt in zijn hart”

Als wij Gods vriendschap willen genieten, kunnen wij niet liegen, noch onze toevlucht nemen tot gladde, dubbelhartige taal (Psalm 12:2). Wij moeten ’de waarheid spreken in ons hart’ en ze niet slechts op onze lippen hebben. Ja, wij behoren diep in ons binnenste eerlijk te zijn en moeten blijk geven van „geloof zonder huichelarij” (1 Timótheüs 1:5). Sommige mensen liegen of vertellen halve waarheden om hun gezicht te redden. Anderen spieken tijdens proefwerken op school of doen onjuiste belastingaangiften. Zulke daden verraden gebrek aan waarheidsliefde. Doch waarheidsgetrouwheid en oprechte daden komen bij Gods vrienden recht uit het hart (Matthéüs 15:18-20). Zij handelen niet slinks of bedrieglijk. — Spreuken 3:32; 6:16-19.

De apostel Paulus schreef: „Liegt niet tegen elkaar. Legt de oude persoonlijkheid met haar praktijken af en bekleedt u met de nieuwe persoonlijkheid” (Kolossenzen 3:9, 10). Ja, degenen die werkelijk de waarheid spreken in hun hart, bekleden zich met „de nieuwe persoonlijkheid”. Bent u ten aanzien van uzelf en anderen volkomen eerlijk, en spreekt u de waarheid in uw hart? Zo ja, dan dient dit van invloed te zijn op wat u over anderen zegt.

„Hij heeft met zijn tong niet gelasterd”

Om aan dit vereiste voor Gods gasten te voldoen, mogen wij nooit kwaadspreken over anderen (Psalm 15:3). Het Hebreeuwse werkwoord dat met „gelasterd” is vertaald, is afgeleid van het woord voor „voet” en betekent „lopen” en derhalve „rondgaan”. De Israëlieten werd bevolen: „Gij moogt niet onder uw volk rondgaan om te lasteren. Gij moogt niet tegen het bloed van uw naaste optreden. Ik ben Jehovah” (Leviticus 19:16; 1 Timótheüs 5:13). Als wij iemand belasteren, hem van zijn goede naam beroven, kunnen wij Gods vrienden niet zijn.

David verklaarde: „Wie in het geheim zijn metgezel lastert, hem leg ik het zwijgen op” (Psalm 101:5). Ook wij kunnen lasteraars het zwijgen opleggen als wij weigeren naar hen te luisteren. En een goede regel is, niets over iemand achter zijn rug te zeggen wat wij niet bereid zouden zijn hem recht in het gezicht te zeggen. Het is prachtig als wij onze tong zo onder controle hebben. Maar toch is het erg belangrijk ook onze daden onder controle te hebben!

„Zijn metgezel heeft hij niets kwaads aangedaan”

In dit opzicht zijn Jezus’ woorden opmerkenswaardig: „Alle dingen dan die gij wilt dat de mensen voor u doen, moet ook gij insgelijks voor hen doen” (Matthéüs 7:12). Om Gods gunst te genieten, moeten wij ons ervan weerhouden het kwade te doen. De psalmist zei: „O gij die Jehovah liefhebt, haat het slechte. Hij behoedt de ziel van zijn loyalen; uit de hand van de goddelozen bevrijdt hij hen” (Psalm 97:10). Als wij dus Gods vriendschap willen genieten en zijn hulp wensen te ontvangen, moeten wij zijn maatstaven aanvaarden.

Het kwade vermijden houdt onder andere in dat wij niemand onrecht aandoen, noch op zakelijk terrein noch anderszins. In woord en daad mogen wij niets doen om onze metgezel te benadelen, maar wij dienen goede dingen voor hem te doen. Dit kan ieder aspect van het leven raken. Wanneer wij bijvoorbeeld autorijden, zouden wij voetgangers hoffelijk voorrang kunnen verlenen. Wij kunnen de bejaarden helpen, de moedelozen aanmoedigen, de treurenden troosten. In dit opzicht geeft Jehovah het voortreffelijkste voorbeeld. Zoals Jezus zei, laat God „zijn zon opgaan over goddelozen en goeden en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen” (Matthéüs 5:43-48). Verwant aan het goeddoen jegens anderen is het vermijden van wat de psalmist vervolgens noemt.

„En geen smaad heeft hij opgenomen tegen zijn intieme kennis”

Wij allen maken fouten, en hoe dankbaar zijn wij als vrienden deze foutjes door de vingers willen zien! Het zou ons verdriet doen als een intieme vriend onze kleine maar in verlegenheid brengende zwakheden aan anderen zou onthullen. Sommige mensen doen dit om de aandacht van hun eigen fouten af te leiden of het te doen voorkomen dat zij beter zijn dan andere. Maar zulke daden betamen degenen die Gods vrienden willen zijn niet.

„Wie de overtreding bedekt, zoekt liefde, en hij die over een zaak blijft praten, scheidt hen die vertrouwelijk met elkaar omgaan”, zegt Spreuken 17:9. Natuurlijk dienen wij niet te proberen ernstig kwaaddoen te verhelen (Leviticus 5:1; Spreuken 28:13). Maar als wij Gods vrienden willen zijn, zullen wij geen schandelijke praatjes over oprechte kennissen ’opnemen’ of als waar aanvaarden (1 Timótheüs 5:19). Jehovah’s vrienden spreken goed over Gods dienstknechten in plaats van praatjes over hen te verbreiden en de schande die zij reeds van de zijde van goddeloze mensen moeten verduren, nog te verergeren. Gods vrienden en gasten letten ook goed op met wie zij omgaan, want in 15 vers 4 voegt David eraan toe:

„In zijn ogen wordt de verachtelijke stellig verworpen”

Sommige mensen die op zelfzuchtig voordeel uit zijn, houden zich met rijke of prominente personen op, ook al zijn die verdorven. (Vergelijk Judas 16.) Maar wij kunnen niet Jehovah’s vrienden zijn als wij met de goddelozen omgaan. Wij dienen het kwade zo intens te haten dat wij geen omgang willen hebben met degenen die het beoefenen (Romeinen 12:9). Koning Joram van Israël was zo slecht dat de profeet Elisa tot hem zei: „Zo waar Jehovah der legerscharen leeft, ja, voor wiens aangezicht ik sta, indien ik de persoon van Josafat, de koning van Juda, niet in aanmerking nam, zou ik niet naar u kijken noch u zien” (2 Koningen 3:14). Om Gods vrienden te zijn, moeten wij acht slaan op Paulus’ waarschuwing: „Slechte omgang bederft nuttige gewoonten.” — 1 Korinthiërs 15:33.

Als wij Jehovah’s vriendschap op prijs stellen, zullen wij derhalve weigeren met kwaaddoeners om te gaan. Wij zullen ons contact met hen beperken tot het hoogst noodzakelijke. Wij zullen onze vrienden kiezen op basis van de goede verhouding waarin zij tot God staan, niet vanwege hun positie in de wereld. Als wij eerbiedige vrees voor God bezitten, zullen wij verstandig zijn in de keuze van onze vrienden. Merk in dit opzicht het zevende vereiste op waaraan Jehovah’s gasten moeten voldoen.

„Maar aan hen die Jehovah vrezen, bewijst hij eer”

Om Gods vrienden en gasten te zijn, moeten wij hem vrezen. Spreuken 1:7 zegt: „De vrees voor Jehovah is het begin van kennis.” Wat is „de vrees voor Jehovah”? Het is eerbiedig ontzag voor God en een gezonde vrees om hem te mishagen. Dit leidt tot ware kennis, levenreddend streng onderricht en hemelse wijsheid, die een betrouwbare gids is.

Zij die Jehovah vrezen, houden vast aan zijn rechtvaardige maatstaven, zelfs al heeft dit bespotting tot gevolg. Velen bijvoorbeeld lachen degenen die God vrezen uit wanneer zij ijverig werken, eerlijk zijn in hun werk of anderen in geestelijk opzicht proberen te helpen. Maar hoe beschouwt een godvruchtig mens zulke oprechte personen? ’Hij bewijst degenen die Jehovah vrezen eer’ en acht hen hoog, ook al betekent dit dat hij nu eveneens wordt gesmaad. Hebt u zulk een achting voor hen die God vrezen? Nog een vereiste voor goddelijke gunst aanvoerend, voegt de psalmist eraan toe:

„Hij heeft gezworen met betrekking tot wat slecht is voor hemzelf, en toch verandert hij het niet”

Wat hier gezegd wordt, komt erop neer dat wij net als God onze beloften moeten nakomen (1 Koningen 8:56; 2 Korinthiërs 1:20). Zelfs als wij er later achter komen dat het erg moeilijk is om te doen wat wij beloofd hebben, moeten wij niet van gedachten veranderen en onze belofte intrekken. Hier luidt de tekst van de Griekse Septuaginta, de Syrische Pesjitta en de Latijnse Vulgaat: „heeft zijn naaste een eed gezworen”. Indien wij ons met een eed verbinden om iets te doen of een passende gelofte afleggen, dienen wij ons woord te houden (Prediker 5:4). Indien wij tot de ontdekking komen dat iets wat wij beloofd hebben onschriftuurlijk is, zullen wij die belofte vanzelfsprekend niet inlossen.

Jozua verbrak een verbond met de Gibeonieten niet, ook al kwam hij er later achter dat zij hem er door misleiding toe hadden gebracht dat verbond te sluiten (Jozua 9:16-19). Als mannen, vrouwen en jongeren betaamt het ons dus ons woord te houden. Laten wij geen beloften aan anderen doen en hen dan in de steek laten wanneer er zich aantrekkelijker gelegenheden aan ons voordoen. Jezus zei: „Laat uw woord Ja gewoon Ja betekenen, en uw Neen, Neen” (Matthéüs 5:37). Vooral degenen die zich aan Jehovah hebben opgedragen, dienen vastbesloten te zijn zich te houden aan hun belofte om hem eeuwig als zijn Getuigen te dienen. Behalve dat wij beloften nakomen, dienen wij met betrekking tot financiële aangelegenheden rekening met anderen te houden, zoals David dit in de 15de psalm, 15 vers 5, laat zien.

„Zijn geld heeft hij niet tegen rente gegeven”

Het is alleen maar juist dat geld dat voor zakelijke doeleinden wordt geleend, met rente wordt terugbetaald. Maar in deze passage doelde David op geld dat aan de nooddruftigen ’gegeven wordt’. In de Mozaïsche wet werd uitdrukkelijk gezegd: „Indien gij geld leent aan mijn volk, aan de ellendige in uw nabijheid, moogt gij niet als een woekeraar worden jegens hem. Gij moogt hem geen rente opleggen” (Exodus 22:25; Leviticus 25:35, 36). Toen Nehemía ontdekte dat de armen leden omdat zij in de handen van woekeraars waren terechtgekomen, riep hij een dergelijke uitbuiting een halt toe. — Nehemía 5:1-13.

Voor „rente” gebruikte David een Hebreeuws woord dat afgeleid is van een ander woord, dat de betekenis van „bijten” heeft. Dit duidt erop dat hebzuchtige woekeraars de armen en het weinige dat zij bezaten, verslonden. Het is ongetwijfeld veel beter de door armoede getroffenen zonder winstoogmerk te helpen. Jezus maakte dit punt duidelijk door te zeggen: „Wanneer gij een middag- of avondmaaltijd aanrecht, . . . nodig dan armen, gebrekkigen, kreupelen en blinden uit; en gij zult gelukkig zijn, omdat zij niets hebben waarmee zij u kunnen terugbetalen. Want het zal u in de opstanding der rechtvaardigen worden terugbetaald” (Lukas 14:12-14). Iemand die Gods vriend en gast wil zijn, zal nooit ten onrechte voordeel willen trekken van de armoede van zijn naaste, noch zal hij doen wat de psalmist vervolgens vermeldt.

„En steekpenningen tegen de onschuldige heeft hij niet aangenomen”

Steekpenningen hebben een verderfelijke invloed. De Israëlieten werd bevolen: „Gij moogt [geen] . . . steekpenningen aannemen, want steekpenningen verblinden de ogen der wijzen en verdraaien de woorden der rechtvaardigen” (Deuteronomium 16:19). Het is vooral slecht om steekpenningen aan te nemen teneinde een „onschuldige” nadeel te berokkenen, misschien door een getuigenis voor de rechtbank te verdraaien. Wat handelde Judas Iskáriot verachtelijk door steekpenningen aan te nemen om de onschuldige Jezus te verraden! — Matthéüs 26:14-16.

Het kan zijn dat wij menen in dit opzicht onberispelijk te zijn. Maar zijn wij er ooit toe verlokt ons uit een pijnlijke situatie los te kopen? De profeet Samuël aanvaardde nooit „zwijggeld” of steekpenningen (1 Samuël 12:3, 4). Wij allen moeten ons precies zo gedragen als wij Gods vrienden en gasten willen zijn.

„Wie deze dingen doet, zal nimmer aan het wankelen worden gebracht”

Na tien kenmerken van een rechtschapene beschreven te hebben, besluit de 15de psalm met de bovenstaande woorden. Ze kunnen ons er heel goed toe bewegen onze religie te analyseren. Indien onze religie het ware geloof is, dient ze ons te leren (1) onberispelijk te wandelen en rechtvaardigheid te oefenen, (2) zelfs in ons hart de waarheid te spreken, (3) het te vermijden anderen te lasteren en (4) ons ervan te weerhouden iets kwaads te doen. Een voor God aanvaardbare religie zal (5) ons ervan weerhouden smaad op te nemen tegen oprechte metgezellen en zal (6) ons ertoe brengen omgang met verachtelijke personen te mijden. Het ware geloof zal ons ertoe bewegen (7) eer te bewijzen aan degenen die Jehovah vrezen, (8) te volbrengen wat wij beloofd hebben te doen, mits het juist is, (9) aan de verarmden te geven zonder rente te vragen en (10) nooit steekpenningen aan te nemen tegen een onschuldige.

David zegt niet dat wie deze dingen leest, hoort en erover spreekt, of ze zelfs gelooft, „nimmer aan het wankelen [zal] worden gebracht”. Dit zal alleen de ervaring zijn van degene die „deze dingen doet”. Geloof zonder werken waardoor dit geloof wordt gestaafd, is dood en leidt niet tot Gods goedkeuring (Jakobus 2:26). Degenen die de in Psalm 15 genoemde dingen doen, zullen niet wankelen, want Jehovah zal hen beschermen en schragen. — Psalm 55:22.

Bij de ware aanbidding is natuurlijk meer betrokken dan de tien punten die in de 15de psalm worden vermeld. Jezus’ volgelingen leerden later andere dingen over de wijze waarop God „met geest en waarheid” aanbeden moet worden (Johannes 4:23, 24). Dit kunt u ook, want er zijn tegenwoordig mensen die deze dingen doen. Geregelde omgang met deze getuigen van Jehovah en studie van de bijbel zal hoop op leven in een aards paradijs opbouwen, waar u voor eeuwig Gods gast en vriend kunt zijn.

    Nederlandse publicaties (1950-2021)
    Afmelden
    Aanmelden
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2021 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • JW.ORG
    • Aanmelden
    Delen