Een hedendaags „rovershol”
IN HET tijdschrift Natural History vertelde Colin Turnbull, hoogleraar in de antropologie, over zijn ervaringen als toerist in Jeruzalem. Hij zei dat de „kerststemming” die er bij hem was begonnen te groeien, „snel bekoeld was” bij het zien van de winkels, „vol rommel die voor belachelijke prijzen werd verkocht aan een winkelpubliek van kersttoeristen die verteerd schenen te worden door een dwangmatige koopdrift”.
Turnbull zei over zijn „kerststemming”: „[Ze werd] nog verder verdreven op de enige plaats waarvan ik dacht dat die [ze] mogelijkerwijs kon doen herleven — de kerk van het Heilig Graf.” (Zie binnenaanzicht hierboven.) Daar kwam de ontmoediging door het gedrag van medetoeristen, „die een schrijnend gebrek aan respect voor heilige dingen aan de dag schenen te leggen” terwijl zij „op een zeer onchristelijke manier duwden en drongen en zich met schouders en ellebogen een weg baanden door de nauwe toegang tot het graf zelf. Af en toe brak er een kleine ruzie uit, vergezeld van vloeken en gebaren die allesbehalve heilig waren.”
In plaats van „een sfeer van heiligheid te herstellen,” zo zei Turnbull, „verdreven [de dienstdoende geestelijken] elke illusie van heiligheid door zelf het voorbeeld te geven in agressief gedrag”. Hij vertelde over „een in een bruine monnikspij en -kap gehulde Raspoetin-achtige figuur” die „telkens op gebiedende wijze de gewone toeristen bij de toegang tot het graf wegveegde zodra er een groep beter betalende, kaarsen dragende toeristen (pelgrims genoemd) in zicht kwam, onder leiding van weer een andere Raspoetin”. Het resultaat, aldus de onderwijsman, was „vijandigheid tussen de niet-kaarsen-dragers en de wel-kaarsen-dragers, alsook tussen de verschillende geestelijken, aangezien er een eindeloze reeks van concurrerende sekten scheen te zijn die met elkaar wedijverden om tijd en ruimte”.
Professor Turnbulls metgezel zat „een paar meter van hem vandaan in het achterste gedeelte van het heiligdom op zijn handen en knieën op de vloer, half verborgen in een opening in de muur”. Turnbull vertelde: „Terwijl ik toekeek, kwam zijn rechterhand te voorschijn en tastte blindelings in zijn zak naar wat geld, maar zijn andere arm bleef binnen, gestrekt alsof hij werd vastgehouden. Toen mijn vriend echter het geld eenmaal in de opening had overgebracht, kwam zijn linkerarm vrij en stond hij op . . . In zijn linkerhand hield hij een microscopisch klein houten kruis, dat nat was op de plekken waar het met zogenaamd wijwater besprenkeld was door de monnik die de vergunning daartoe had en die in elkaar gedoken en verscholen binnen in de kleine holte zat, wachtend op zijn prooi.”
Jezus Christus nam bij invloedrijke personen in de tempel een soortgelijk gedrag waar, en hij zei tot hen dat zij de tempel veranderden in „een rovershol” (Lukas 19:45, 46). Natuurlijk zijn zulke ’roversholen’ in onze tijd geenszins beperkt tot Jeruzalem.
[Illustratieverantwoording op blz. 25]
Pictorial Archive (Near Eastern History) Est.