Vragen van lezers
◼ Wat was „het goede” dat de apostel Paulus niet kon doen, zoals hij in Romeinen 7:19 zei?
In essentie doelde Paulus op zijn onvermogen om al de goede dingen te doen die in de Mozaïsche wet waren uiteengezet. Dat was onmogelijk voor Paulus en alle anderen, met inbegrip van ons, vanwege onvolmaaktheid en zondigheid. Maar er is geen reden om te wanhopen. Christus’ slachtoffer opende de weg om vergeving te ontvangen van God en een aanvaardbare positie voor Zijn aangezicht in te nemen.
Romeinen 7:19 luidt: „Want het goede dat ik wens, doe ik niet, maar het slechte dat ik niet wens, dat beoefen ik.” De context laat zien dat Paulus in eerste instantie sprak over ’goed’ in de zin van wat was verordend in de Wet. In vers 7 had hij gezegd: „Is de Wet zonde? Moge dat nooit waar worden! Werkelijk, ik zou de zonde niet hebben leren kennen dan door de Wet; en ik zou bijvoorbeeld van de begeerte niet hebben geweten indien de Wet niet had gezegd: ’Gij moogt niet begeren.’” Ja, de Wet maakte duidelijk dat omdat zij haar niet volledig konden naleven, alle mensen zondig zijn.
Paulus merkte vervolgens op dat hij ’eens levend was zonder de wet’. Wanneer was dat het geval? Welnu, toen hij zich in Abrahams lendenen bevond voordat Jehovah de Wet verschafte (Romeinen 7:9; vergelijk Hebreeën 7:9, 10). Hoewel Abraham onvolmaakt was, was de Wet nog niet gegeven, zodat hij nog niet door zijn onvermogen de vele geboden ervan na te komen aan zijn zondigheid werd herinnerd. Wil dat zeggen dat toen de Wet eenmaal was gegeven en duidelijk de menselijke onvolmaaktheid liet uitkomen, ze slechte resultaten voortbracht? Nee. Paulus vervolgde: „Daarom is de Wet op zich heilig, en het gebod is heilig en rechtvaardig en goed.” — Romeinen 7:12.
Merk op dat Paulus de Wet beschreef als „heilig” en „goed”. In de volgende verzen legde hij uit dat „wat goed is” — de Wet — duidelijk maakte dat hij een zondaar was en dat deze zonde er verantwoordelijk voor was dat hij de dood verdiende. Paulus schreef: „Het goede dat ik wens, doe ik niet, maar het slechte dat ik niet wens, dat beoefen ik. Indien ik nu doe wat ik niet wens, bewerk ík het niet meer, maar de zonde die in mij woont.” — Romeinen 7:13-20.
In deze context had Paulus het dus niet over goedheid in het algemeen of eenvoudigweg goede, vriendelijke daden. (Vergelijk Handelingen 9:36; Romeinen 13:3.) Hij doelde in het bijzonder op het doen (of niet doen) van dingen die in overeenstemming waren met Gods goede Wet. Voordien had hij met grote ijver de joodse religie beoefend en was hij — vergeleken met anderen — „onberispelijk” geweest. Niettemin had hij, ook al had hij dan echt het idee gehad een gewetensvolle slaaf van die goede Wet te zijn geweest, er toch niet volledig aan beantwoord (Filippenzen 3:4-6). De Wet weerspiegelde Gods volmaakte maatstaven, zodat het de apostel duidelijk was dat hij in zijn vlees nog steeds een slaaf van de wet der zonde was en derhalve tot de dood veroordeeld. Paulus kon echter dankbaar zijn dat hij door Christus’ slachtoffer rechtvaardig was verklaard — verlost van de wet der zonde en het passende uitvloeisel daarvan, een doodsoordeel. — Romeinen 7:25.
Christenen in deze tijd staan niet onder de Mozaïsche wet, want ze werd aan de martelpaal genageld (Romeinen 7:4-6; Kolossenzen 2:14). Maar wij doen er goed aan te beseffen dat het geen zwaar drukkende wettenverzameling was die wij wel kunnen vergeten. Nee, fundamenteel was de Wet goed. Wij hebben dus reden om de bijbelboeken die de Wet bevatten te lezen en zo te weten te komen wat er onder de Wet van Israël werd verlangd. Jehovah’s Getuigen over de hele aarde zullen daar binnenkort mee bezig zijn wanneer zij hun wekelijkse bijbelleesprogramma volgen.
Terwijl wij de Wet lezen, zouden wij moeten nadenken over de beginselen die aan de verschillende bepalingen ten grondslag liggen en over de voordelen die Gods volk ten deel vielen als zij ernaar streefden die goede geboden na te komen. Wij zouden ook moeten beseffen dat wij onvolmaakt zijn en derhalve niet in staat het goede dat wij uit Gods Woord leren, volledig na te volgen. Maar terwijl wij strijden tegen de wet der zonde, kunnen wij ons verheugen over het vooruitzicht verlost te worden door de toepassing van Christus’ slachtoffer ten behoeve van ons.