Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w99 1/8 blz. 26-31
  • Jehovah’s leiding verheugd aanvaard

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Jehovah’s leiding verheugd aanvaard
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1999
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • Mijn kijk op het leven bijstellen
  • Waardevolle opleiding als pioniers
  • Wij bieden ons aan voor dienst in het buitenland
  • Tussen Washington en Gilead
  • Dienst op het internationale hoofdbureau
  • Gilead op geregelde basis
  • Met de studenten werken
  • Een blik op de toekomst
  • De Gileadschool bevordert de wereldomvattende bekendmaking van het Koninkrijk
    Ontwaakt! 1973
  • Gilead — De school waar studenten weg van zijn!
    Ontwaakt! 1984
  • Een nieuw tehuis voor de zendelingenschool Gilead
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1989
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1999
w99 1/8 blz. 26-31

Jehovah’s leiding verheugd aanvaard

VERTELD DOOR ULYSSES V. GLASS

Het was een bijzondere gelegenheid. De afgestudeerde klas bestond uit slechts 127 studenten, maar er was een enthousiast publiek van 126.387 personen uit tientallen landen. Het was de graduatieplechtigheid van de 21ste klas van de Wachttoren-Bijbelschool Gilead, die op 19 juli 1953 in het New Yorkse Yankee Stadion werd gehouden. Waarom was dat zo’n belangrijke gebeurtenis in mijn leven? Laat ik wat achtergrondinformatie geven.

IK BEN in Vincennes (Indiana, VS) geboren, op 17 februari 1912, ongeveer twee jaar voor de geboorte van het Messiaanse koninkrijk, zoals deze in Openbaring 12:1-5 wordt beschreven. Het jaar ervoor waren mijn ouders met een bijbelstudie begonnen aan de hand van de delen van de Schriftstudiën. Elke zondagochtend las Vader het gezin uit een van die boeken voor, en daarna bespraken wij de stof.

Moeder gebruikte de kennis die zij opdeed om het denken van haar kinderen te helpen vormen. Zij was bijzonder aardig — altijd vriendelijk en bereid om te helpen. Ons gezin telde uiteindelijk vier kinderen, maar Moeders liefde ging ook uit naar andere kinderen in de buurt. Zij bracht tijd met ons door. Zij vond het prettig ons bijbelse verhalen te vertellen en met ons te zingen.

Zij nodigde ook verschillende personen die al hun tijd aan de bediening besteedden bij ons thuis uit. Deze volletijdwerkers logeerden slechts een dag of twee bij ons en hielden vaak vergaderingen en lezingen in ons huis. Wij waren vooral gesteld op degenen die illustraties gebruikten en ons verhalen vertelden. Bij een zekere gelegenheid in 1919, ongeveer een jaar nadat de Eerste Wereldoorlog was geëindigd, richtte de bezoekende broeder zijn opmerkingen speciaal tot ons kinderen. Hij besprak wijding — wat wij nu nauwkeuriger opdracht noemen — en hielp ons te begrijpen hoe wijding invloed uitoefende op ons leven. Toen ik later op die avond naar bed ging, vertelde ik mijn hemelse Vader in gebed dat ik hem altijd wilde dienen.

Na 1922 begon dit besluit, als gevolg van andere bezigheden in het leven, echter op de achtergrond te raken. Wij verhuisden van de ene plaats naar de andere en hadden geen omgang met een gemeente van Jehovah’s volk. Vader was van huis weg wegens zijn werk bij de spoorwegen. Onze bijbelstudie was ongeregeld. Ik volgde een opleiding als reclametekenaar en was van plan naar een gerenommeerde universiteit te gaan.

Mijn kijk op het leven bijstellen

In het midden van de jaren ’30 begon de wereld opnieuw de richting van een wereldomvattende oorlog op te gaan. Wij woonden in Cleveland (Ohio) toen een van Jehovah’s Getuigen bij ons aan de deur kwam. Wij begonnen ernstiger na te denken over hetgeen wij als kinderen hadden geleerd. Vooral mijn oudere broer, Russell, was serieus, en hij werd als eerste gedoopt. Ik deed het nog wat rustiger aan, maar op 3 februari 1936 werd ook ik gedoopt. Mijn waardering voor wat er bij opdracht aan Jehovah betrokken is, nam toe, en ik leerde Jehovah’s leiding te aanvaarden. In datzelfde jaar werden ook mijn twee zusters, Kathryn en Gertrude gedoopt. Wij namen alle vier de volletijddienst als pioniers op ons.

Dit wilde echter niet zeggen dat wij aan niets anders meer dachten. Ik spitste de oren toen mijn schoonzuster mij vertelde over een heel lief en charmant meisje, Ann genaamd, die ,,dolenthousiast” was sinds zij over de waarheid had gehoord en naar de vergaderingen in ons huis zou komen. Ann werkte destijds als secretaresse op een advocatenkantoor, en zij werd binnen een jaar gedoopt. Ik had mij niet voorgenomen te trouwen, maar het was duidelijk dat Ann voor honderd procent achter de waarheid stond. Zij wilde zich helemaal in Jehovah’s dienst geven. Zij was iemand die nooit zei: „Kan ik dit wel?” In plaats daarvan vroeg zij: „Hoe kan ik dit het beste doen?” En zij was vastbesloten door te zetten. Die positieve kijk trok mij aan. Bovendien was zij heel lief en charmant, en dat is zij nog steeds. Zij werd mijn vrouw, en al gauw werd zij mijn partner in de pioniersdienst.

Waardevolle opleiding als pioniers

Als pioniers leerden wij het geheim hoe tevreden te zijn wanneer wij weinig hadden en wanneer wij overvloed hadden (Filippenzen 4:11-13). Toen het op zekere dag al tegen de avond liep, hadden wij nog steeds niets gegeten. Samen hadden wij slechts vijf cent te verteren. Wij gingen een slagerij binnen en ik vroeg: „Kunt u ons voor vijf cent bologna [een bepaalde worstsoort] geven?” De slager keek ons aan en sneed toen vier plakken af. Ik ben ervan overtuigd dat die meer dan vijf cent kostten, en wij hadden iets om onze maag te vullen.

Het was niet ongewoon om tijdens onze bediening op hevige tegenstand te stuiten. In een stadje vlak bij Syracuse (New York) liepen wij op straat met sandwichborden strooibiljetten te verspreiden om de aandacht te vestigen op een speciale openbare lezing. Twee stevig gebouwde mannen grepen mij vast en behandelden mij behoorlijk ruw. Een van hen was een politieagent, maar hij was in burger en negeerde mijn verzoek om mij zijn insigne te tonen. Net op dat moment kwam Grant Suiter van Brooklyn-Bethel langs, die zei dat hij naar het politiebureau ging om de kwestie op te lossen. Daarna telefoneerde hij het bureau van het Genootschap in Brooklyn, en wij tweeën kregen de opdracht om diezelfde dag opnieuw met borden en strooibiljetten de straat op te gaan om de basis voor een proefproces te verschaffen. Zoals verwacht, werden wij gearresteerd. Maar toen wij de politie vertelden dat wij hun een proces zouden aandoen wegens onterechte arrestatie lieten zij ons gaan.

De volgende dag drong een groep jeugdige herrieschoppers op aanstichten van een priester onze vergaderplaats binnen, terwijl de politie in geen velden of wegen te zien was. De vandalen bonkten met honkbalknuppels op de houten vloer, duwden enkele aanwezigen de tribune af en stormden het podium op, waar zij een Amerikaanse vlag omhooghielden en schreeuwden: „Groet de vlag! Groet de vlag!” Toen begonnen zij de „Beer Barrel Polka” te zingen. Zij braken de vergadering volledig op. Wij ervoeren uit de eerste hand wat Jezus bedoelde toen hij zei: „Omdat gij . . . geen deel van de wereld zijt, maar ik u uit de wereld heb uitgekozen, daarom haat de wereld u.” — Johannes 15:19.

De openbare lezing was eigenlijk een opname van een toespraak door J. F. Rutherford, destijds president van het Wachttorengenootschap. Ann en ik bleven nog enkele dagen in die stad en bezochten de mensen om hen in de gelegenheid te stellen de lezing in hun eigen huis te horen. Enkelen gingen op dat aanbod in.

Wij bieden ons aan voor dienst in het buitenland

Na verloop van tijd openden zich nieuwe gelegenheden van dienst. Mijn broer, Russell, en zijn vrouw, Dorothy, werden als echtpaar uitgenodigd om in 1943 de eerste klas van de Gileadschool te bezoeken en werden daarna als zendelingen naar Cuba gestuurd. Mijn zuster Kathryn zat in de vierde klas. Zij kreeg eveneens Cuba als toewijzing. Later werd zij toegewezen aan de Dominicaanse Republiek en vervolgens aan Porto Rico. Hoe stond het met Ann en mij?

Toen wij over de Gileadschool hoorden en dat het Genootschap zendelingen naar andere landen wilde sturen, wilden wij ons graag beschikbaar stellen voor buitenlandse dienst. Aanvankelijk overwogen wij op eigen gelegenheid te gaan, misschien naar Mexico. Maar toen besloten wij dat wij waarschijnlijk beter konden wachten totdat het Genootschap ons, nadat wij Gilead doorlopen hadden, een toewijzing zou geven. Wij beseften dat dit een regeling was die door Jehovah werd gebruikt.

Wij kregen een uitnodiging voor de vierde klas van de Gileadschool. Maar kort voordat de klas zou beginnen, werd N. H. Knorr, destijds president van het Wachttorengenootschap, zich meer bewust van Anns beperkte mogelijkheden als gevolg van polio in haar jeugd. Hij sprak er met mij over en besloot dat het niet verstandig zou zijn ons weg te sturen om in een ander land te dienen.

Ongeveer twee jaar later, toen ik meewerkte aan congresvoorbereidingen, sprak broeder Knorr mij opnieuw en vroeg of wij er nog steeds belangstelling voor hadden Gilead te bezoeken. Hij vertelde mij dat wij niet naar een buitenlandse toewijzing zouden gaan; hij had iets anders in gedachten. Toen op 26 februari 1947 de negende klas werd ingeschreven, behoorden wij dus tot de studenten.

Die dagen op Gilead waren onvergetelijk. Het studiemateriaal was geestelijk versterkend. Er werden levenslange vriendschappen gesloten. Maar mijn contacten met de school strekten zich veel verder uit.

Tussen Washington en Gilead

De Gileadschool was nog steeds betrekkelijk nieuw. De regering van de Verenigde Staten was onvoldoende bekend met de doeleinden van de school, en daarom werden er veel vragen gesteld. Het Genootschap wilde een vertegenwoordiger in Washington D.C. hebben. Enkele maanden na onze graduatie van Gilead werden wij daarheen gestuurd. Ik moest hulp bieden bij het verkrijgen van visa voor degenen die uit andere landen naar Gilead werden geroepen en bij het verkrijgen van de noodzakelijke wettelijke papieren om afgestudeerden voor zendingswerk naar het buitenland te kunnen sturen. Sommige functionarissen waren heel onbevooroordeeld en behulpzaam. Anderen waren sterk tegen de Getuigen gekant. Enkelen met krachtige politieke opvattingen beweerden dat wij connecties onderhielden met elementen die zij onwenselijk achtten.

Een man naar wiens kantoor ik ging, kritiseerde ons fel omdat wij de vlag niet groeten en niet in de oorlog gaan. Nadat hij daar een tijdje over tekeergegaan was, zei ik ten slotte: „Ik wil u graag laten weten — en het is u ongetwijfeld bekend — dat Jehovah’s Getuigen met niemand in de wereld in oorlog zijn. Wij zijn niet betrokken bij de aangelegenheden van de wereld. Wij houden ons afzijdig van hun oorlogen, hun politiek. Wij zijn absoluut neutraal. Wij hebben de problemen waarmee u te maken hebt, al overwonnen; wij hebben eenheid in onze organisatie. . . . En wat wilt u nu dat wij doen? Wilt u dat wij teruggaan naar uw manier van doen en de onze laten varen?” Daarna zei hij niets meer.

Twee volle dagen per week werden gereserveerd voor het werk in verband met regeringsinstanties. Bovendien dienden wij als speciale pioniers. Destijds hield dit in elke maand 175 uur aan de velddienst te besteden (later teruggebracht tot 140 uur), zodat wij vaak nog tot laat op de avond in de dienst waren. Het was een mooie tijd. Wij leidden veel fijne studies met hele gezinnen, en zij maakten goede vorderingen. Ann en ik hadden besloten geen kinderen te hebben, maar in geestelijk opzicht hebben wij niet alleen kinderen gehad, maar ook kleinkinderen en achterkleinkinderen. Wat schenken zij ons een vreugde!

Eind 1948 ontving ik nog een toewijzing. Broeder Knorr legde uit dat broeder Schroeder, administratief hoofd en een van de leraren van de Gileadschool, het druk zou krijgen met ander belangrijk werk, en daarom werd mij verzocht op Gilead les te geven wanneer dit nodig zou zijn. Met kloppend hart ging ik op 18 december samen met Ann terug naar Gilead, in South Lansing (New York). In het begin waren wij per keer slechts enkele weken op Gilead, terwijl wij daarna weer naar Washington teruggingen. Ten slotte bracht ik echter meer tijd op Gilead door dan ik in Washington was.

Het was in deze periode, zoals ik al eerder heb vermeld, dat de graduatieplechtigheid van de 21ste klas van Gilead in het Yankee Stadion in New York plaatsvond. Als een van de leraren had ik dus het voorrecht een aandeel aan dat graduatieprogramma te hebben.

Dienst op het internationale hoofdbureau

Op 12 februari 1955 begon voor ons een nieuwe diensttoewijzing. Wij werden lid van de Bethelfamilie op het internationale hoofdbureau van Jehovah’s zichtbare organisatie. Maar wat zou dit inhouden? In principe, bereid te zijn om alles te doen wat ons werd opgedragen en deel te nemen aan projecten die samenwerking met anderen vereisten. Wij hadden dit natuurlijk al eerder gedaan, maar nu zouden wij deel uitmaken van een veel grotere groep — de Bethelfamilie op het hoofdbureau. Wij namen deze nieuwe toewijzing verheugd aan als een bewijs van Jehovah’s leiding.

Een belangrijk deel van mijn werk had te maken met kwesties in verband met de media. Wegens een verlangen naar sensationele verhalen en omdat informatie uit bevooroordeelde bronnen werd geput, had de pers verschillende lelijke dingen over Jehovah’s Getuigen gepubliceerd. Wij probeerden die situatie te verbeteren.

Broeder Knorr wilde er zeker van zijn dat wij allemaal volop te doen hadden, en daarom waren er ook nog andere toewijzingen. Bij sommige ervan werd mijn opleiding als reclametekenaar benut. Andere hadden te maken met het radiostation van het Genootschap, WBBR. Er was werk te doen in verband met door het Genootschap vervaardigde films. Theocratische geschiedenis maakte natuurlijk deel uit van de Gileadcursus, maar nu werden er verscheidene projecten op touw gezet om meer dienstknechten van Jehovah op de hoogte te brengen van details van die geschiedenis van de hedendaagse theocratische organisatie en dit materiaal ook toegankelijk te maken voor het publiek. Nog een aspect van de Gileadopleiding had te maken met spreken in het openbaar, en er moest werk verricht worden om meer grondbeginselen van openbaar spreken toegankelijk te maken voor de broeders in de gemeenten. Er was dus volop te doen.

Gilead op geregelde basis

In 1961, met de opleiding van reizende opzieners en bijkantoorpersoneel in het verschiet, werd de Gileadschool overgebracht naar Brooklyn, waar het Wachttorengenootschap zijn hoofdbureau heeft. Ik was weer terug in het klaslokaal — deze keer niet als vervangend leraar, maar als een vast lid van de onderwijsstaf. Wat een voorrecht! Ik ben er vast van overtuigd dat de Gileadschool een geschenk van Jehovah is, een geschenk waarvan zijn hele zichtbare organisatie profijt heeft gehad.

In Brooklyn hadden de Gileadklassen gelegenheden die studenten in voorgaande klassen niet hebben gekend. Er waren meer gastsprekers en er was nauw contact met het Besturende Lichaam en nauwe omgang met de Bethelfamilie op het hoofdbureau. Studenten konden ook worden opgeleid in de gang van zaken op de kantoren, het functioneren van een Bethelhuis en verschillende aspecten van het werk in de drukkerij.

In de loop der jaren is er een uiteenlopend aantal studenten geweest, en dit geldt ook voor het aantal leraren. De locatie van de school is ook verschillende malen veranderd. Nu bevindt de school zich in een prachtige omgeving in Patterson (New York).

Met de studenten werken

Het is bijzonder vreugdevol geweest deze klassen onderwijs te geven! Je hebt met jonge mensen te maken die er geen belangstelling voor hebben dingen in het oude samenstel te doen. Zij laten hun familie, hun vrienden, hun huis en mensen die hun taal spreken achter. Het klimaat, het voedsel — alles zal anders zijn. Zij weten niet eens naar welk land zij zullen gaan, maar zij stellen zich ten doel zendelingen te zijn. Zulke mensen hoef je niet te motiveren.

Als ik de klas binnenkwam, stelde ik mij altijd ten doel de studenten op hun gemak te stellen. Niemand leert goed wanneer hij gespannen is en zich zorgen maakt. Ik was inderdaad de leraar, maar ik wist wat het betekende een student te zijn. Ik heb ook eens in die banken gezeten. Het spreekt vanzelf dat zij op Gilead hard studeerden en veel leerden, maar ik wilde ook graag dat zij een fijne tijd hadden.

Ik wist dat zij, als zij naar hun toewijzing gingen, bepaalde dingen nodig hadden om succes te hebben. Zij hadden een sterk geloof nodig. Zij hadden nederigheid nodig — een grote mate van nederigheid. Zij moesten leren met andere mensen op te schieten, situaties te aanvaarden en vrijelijk te vergeven. Zij moesten de vrucht van de geest blijven aankweken. Ook moesten zij liefde hebben voor mensen en voor het werk waarvoor zij werden uitgezonden. Dit zijn de dingen die ik de studenten steeds heb voorgehouden terwijl zij op Gilead waren.

Ik zou werkelijk niet weten hoeveel studenten ik les heb gegeven. Maar ik weet wel hoe ik over hen denk. Na vijf maanden met hen in de klas te hebben doorgebracht, kon ik niet anders dan aan hen gehecht raken. Als ik hen dan op de graduatiedag het podium zag oplopen om hun diploma in ontvangst te nemen, wist ik dat zij de cursus met succes hadden voltooid en binnenkort zouden vertrekken. Het was alsof een deel van mijn naaste familie wegging. Wat kon je anders doen dan de mensen liefhebben die bereid waren zichzelf volledig in te zetten en het werk te doen dat deze jonge mensen zouden verrichten?

Als zij jaren later voor een bezoekje terugkomen, hoor ik hen vertellen over hun vreugdevolle ervaringen in de dienst, en dan weet ik dat zij nog altijd in hun toewijzing zijn en doen waarvoor zij zijn opgeleid. Wat voor gevoel geeft mij dat? Neem van mij aan dat het een heel goed gevoel is.

Een blik op de toekomst

Mijn ogen zijn nu dof geworden en ik ervaar de frustraties die dit meebrengt. Ik kan geen les meer geven in het klaslokaal van Gilead. In het begin viel de aanpassing mij moeilijk, maar mijn leven lang heb ik geleerd situaties te aanvaarden en er het hoofd aan te bieden. Ik denk vaak aan de apostel Paulus en zijn „doorn in het vlees”. Driemaal had Paulus om verlichting van deze aandoening gebeden, maar de Heer zei hem: „Mijn onverdiende goedheid is voldoende voor u, want mijn kracht wordt in zwakheid tot volmaaktheid gebracht” (2 Korinthiërs 12:7-10). Paulus heeft geleerd ermee te leven. Als hij het kon, moet ik het ook proberen. Hoewel ik niet langer voor de klas sta, ben ik dankbaar dat ik de studenten nog steeds elke dag kan zien komen en gaan. Soms kan ik even met hen praten, en het verheugt mijn hart aan de voortreffelijke geest te denken die zij aan de dag leggen.

Wat de toekomst in petto heeft, is schitterend om over na te denken. In deze tijd wordt er een fundament gelegd. Gilead heeft daar een belangrijk aandeel aan gehad. Na de grote verdrukking, als de in Openbaring 20:12 genoemde boekrollen worden geopend, zal er duizend jaar lang verder intensief onderwijs in Jehovah’s wegen worden gegeven (Jesaja 11:9). Maar zelfs dat is niet het einde. Het is in werkelijkheid slechts een begin. Tot in alle eeuwigheid zal er meer te leren vallen over Jehovah en meer te doen zijn naarmate wij zijn voornemens in vervulling zien gaan. Ik ben er ten volle van overtuigd dat Jehovah alle grootse beloften die hij heeft gedaan, zal vervullen, en ik wil daar graag zijn om als een van de velen de leiding te aanvaarden die Jehovah ons dan zal geven.

[Illustratie op blz. 26]

Gileadgraduatie in 1953 in het Yankee Stadion in New York

[Illustratie op blz. 26]

Gertrude, ik, Kathryn en Russell

[Illustratie op blz. 26]

Samenwerken met N. H. Knorr (helemaal links) en M. G. Henschel bij de congresorganisatie

[Illustratie op blz. 26]

In het radiostation WBBR

[Illustratie op blz. 29]

In het klaslokaal van Gilead

[Illustratie op blz. 31]

Met Ann, niet zo lang geleden

    Nederlandse publicaties (1950-2023)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2023 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen