De deur is nog open!
Een van de drama’s tijdens onze recente districtsvergaderingen herinnerde ons eraan dat Jehovah het in de dagen van Noach heel duidelijk maakte dat de gelegenheid om de ark binnen te gaan en aldus redding te verkrijgen op een bepaald moment voorbij was. Het was niet Noach die de deur sloot. Nadat Noach en zijn gezin, te zamen met exemplaren van vogels en landdieren, op de vastgestelde tijd de ark waren binnengegaan daarna, zo vertelt het bijbelverslag ons, „sloot Jehovah de deur achter hem”. — Gen. 7:16.
Hoe is het nu in onze tijd gesteld? Nu is het geestelijke paradijs, de tegenbeeldige ark, de voorziening die Jehovah in het belang van het leven van de mensen heeft getroffen. Hoewel er een tijd is geweest dat het gezalfde overblijfsel zich er niet van bewust was dat er in deze plaats van veiligheid een „grote schare” bijeengebracht zou worden, bestaande uit mensen met eeuwig leven op aarde in het vooruitzicht, vindt een dergelijke bijeenvergadering nu plaats (Jes. 55:5). Tot op deze tijd zijn grote aantallen personen dit geestelijke paradijs binnengekomen, alleen al het afgelopen dienstjaar ruim 295.000 over de gehele wereld. Zij dragen zich allen door bemiddeling van Jezus Christus, de grotere Noach, aan Jehovah op. Het is duidelijk dat de deur nog steeds open staat!
Hoe ongepast zou het voor wie maar ook van ons zijn als wij in feite zouden trachten die deur eerder dan in Gods voornemen besloten ligt dicht te trekken door het kalmer aan te gaan doen met betrekking tot het prediken van het goede nieuws! Het is Gods wil „dat alle soorten van mensen worden gered en tot een nauwkeurige kennis van de waarheid komen” (1 Tim. 2:3, 4). De grandioze wereldomvattende toename van de laatste tijd, ja de ruim 11.300 personen die in dit land de laatste vijf jaar werden gedoopt, is een duidelijke aanwijzing dat de oogst groot is en dat er gelukkig nog veel werk te doen is.
Hoe staat het bijbelstudiewerk ervoor?
Ondanks het feit dat er prijzenswaardig hard gewerkt wordt in Gods organisatie, denk maar eens aan de laatste maand oktober met gemiddeld 15% van alle verkondigers in de tijdelijke pioniersdienst en een gemiddelde van 11,6 uur voor de gemeenteverkondigers, blijkt er toch een teruggang in het aantal geleide huisbijbelstudies te zijn. En dit niet alleen in ons land want vele landen van de wereld, vooral de westerse, kampen met dat probleem. Deze gang van zaken heeft er al toe geleid dat het dienstjaar 1975 in ons land met 2247 dopelingen eindigde tegen de 3044 van het dienstjaar 1974.
De kracht die Gods organisatie naar de buitenwereld richt, blijkt dus op zijn minst minder effectief te zijn. Zouden wij er zonder erg mee bezig kunnen zijn de deur naar de tegenbeeldige ark op een kier te zetten? Zou zo iets ooit met Gods voornemen in overeenstemming kunnen zijn?
Geef de tegenstander geen plaats!
Het behoeft geen enkel betoog dat Gods voornaamste vijand, Satan de Duivel, Jehovah’s werk op aarde met alle raffinement van zijn verdorven geest tracht af te zwakken. De gedachte over ons eigen gebied „ach, hier komt toch niets meer uit”, die sommigen in een terneergeslagen bui wel eens opperen, speelt hem bijvoorbeeld rechtstreeks in de kaart. Satan kan Gods engelen die bezig zijn met het scheiden van de mensenwereld natuurlijk niet belemmeren. Hij kan echter wel ons die „nacht en dag” klaar willen staan om degenen op te sporen die op zoek zijn naar een plaats van veiligheid, belagen. Nu wij de climax aller tijden gaan naderen, is het daarom juist nu zaak pal te staan „tegen de kuiperijen van de Duivel”. En een belangrijk onderdeel van de goddelijke wapenrusting tegen hem wordt nog altijd gevormd door het ’schoeien van onze voeten met de toerusting van het goede nieuws van vrede’. — Ef. 6:11-15.
De wereld om ons heen, die helemaal gericht is op de werken van het vlees, oefent zelfs op ons ongemerkt veel ongunstige invloed uit. De nare geest die uit alles in dit samenstel spreekt en de gepropageerde gedachte „geniet nú en zorg later”, heeft een vermoeiende inwerking op hen die zich op het leven in Gods nieuwe wereld aan het voorbereiden zijn. Wij zullen daarom heel veel aandacht aan ons geestelijke voedingsprogramma willen blijven besteden. Wat kan er verfrissender en hoopgevender zijn dan een persoonlijke of gezamenlijke beschouwing van alle dingen die God voor ons in
Zijn Woord heeft laten optekenen? Blijven jullie alsjeblieft, zowel jong als oud, ijverige bijbelstudenten (Matth. 4:4). Dan kan dit samenstel van dingen ons niet uitputten en Satan ons niet overmeesteren. Misschien moeten wij dan wel wat vaker de strijd met ons eigen vlees aanbinden. Dit is alleen maar juist want als wij niet heel erg op ons qui-vive zijn, is er voordat wij het weten, weer een week voorbij gegaan waarin weinig voor Gods Koninkrijksbelangen tot stand is gebracht. Is het niet vaak zo dat als wij even rustig zitten, wij eerder de krant of een geïllustreerd tijdschrift gaan lezen of de radio of tv aanzetten dan dat wij naar de nog ongelezen tijdschriften van het Genootschap grijpen? Als wij zo iets vaak zouden doen, zou dat ongemerkt onze vurige prediking van het komende Godsrijk ondermijnen. Wij hebben onszelf dan geestelijk niet goed gevoed en kunnen als een slecht opgeladen accu maar weinig stroom afgeven. Zo iets zou nooit het ’met overredingskracht spreken aangaande het koninkrijk Gods’ ten goede komen, is het wel? — Hand. 19:8.
Wat kun jij persoonlijk doen?
Omdat wij in een regelrechte geestelijke strijd gewikkeld zijn, is het uitermate belangrijk dat wij de dingen blijven bezien zoals onze hemelse koningen ze bezien. Het is hun wens dat zoveel mogelijk mensen tot een kennis der waarheid komen en dat kan in feite alleen als zulke mensen in het Woord van God worden onderwezen. Wat wij dus in de allereerste plaats kunnen doen, is met volledig vertrouwen naar de deuren van de mensen in ons gebied gaan in de verwachting dat ten minste enkelen van hen tot Gods schapen zullen gaan behoren. Als het Jehovah’s tijd is, kan hij harten van mensen wijd voor de door ons gepredikte boodschap openen (Hand. 16:14). Iedere dag gebeurt er nu zoveel dat ook iedere dag mensen tot een compleet ander inzicht in de wereldgebeurtenissen en het werkelijke doel van hun leven kunnen komen. Dingen veranderen snel ten ongunste, wij dienen er daarom snel bij te zijn om in ons gebied vast te stellen wie van gedachten veranderd schijnt te zijn. Als Jezus zegt dat de velden wit zijn om geoogst te worden, dan heeft hij de waarheid gesproken (Joh. 4:35). Zo heeft het op zoek zijn naar bijbelstudies dus met geloof in de woorden van de Heer van de wijngaard te maken. Zou hij ons zenden als er geen oogst zou zijn? Menen wij dat Jehovah God ons als zijn geliefde aardse kinderen keer op keer naar de huizen van de mensen zou laten teruggaan als er geen toekomstige aanbidders van hem, gevonden zouden kunnen worden? Dat menen wij toch niet, is het wel?
Velen van ons willen ongetwijfeld graag hun aandeel aan het bijeenbrengen van de oogst leveren doch weten vaak niet hoe zij het moeten aanpakken. Zij zullen geholpen worden als zij getrouw gaan toepassen wat wij hun nu willen voorstellen. Op die wijze zal niet alleen maar een klein deel van de gemeente zich met het leiden van bijbelstudies bezighouden, want velen meer kunnen zich daar onder leiding van Gods geest toe bekwamen. Wat zal dat een grotere kracht aan het werk van de Heer geven!
(1) Wij hebben de stellige indruk dat een groot deel van de Nederlandse bevolking niet weet waarom wij als getuigen van Jehovah aan de deur komen. Zij menen misschien ten onrechte dat wij hun alleen maar lectuur willen verkopen of hen ertoe willen bewegen ergens lid van te worden. Als je zegt dat wij daar niet voor komen, kun je vaak de verwonderde vraag horen: „Waarvoor komen jullie dan eigenlijk?” Toont dit niet dat wij veel meer als predikers van het evangelie bekend moeten zijn, die bereid zijn met iedereen die maar wil een bijbelstudie te beginnen? Waar komt het dus op aan? Dat wij het veel sneller, vaker en intenser over de noodzaak van het ontvangen van studie uit Gods Woord moeten hebben. Misschien slaat dat niet meteen aan doch Gods geest kan aan het werk gaan omdat wij mensen aangetoond hebben wat zij nú werkelijk nodig hebben. Het is daarom helemaal niet vreemd om tijdens je gesprek met de huisbewoner vriendelijk te vragen: „Wanneer hebt u tijd om eens kort aan de hand van de bijbel te bespreken wat wij van de allernaaste toekomst mogen verwachten?” Gaat men er niet op in dan is dat hun zaak, zij weten dan echter wel wat de bedoeling van je komst is geweest.
(2) Tijdens de districtsvergaderingen in 1974 werd ons aangeraden aan de deur de inhoudsopgave van het Waarheid-boek te tonen om de huisbewoner daaruit een onderwerp van bespreking te laten kiezen. De pioniers en verkondigers die dat gewetensvol hebben toegepast, hebben ons bericht dat zij op die wijze studies hebben opgericht.
(3) Er zijn heel wat verkondigers en pioniers die weinig in het bijbelstudiewerk tot stand brengen omdat zij zich wat de tijd van het brengen van hun nabezoeken betreft niet aan de huisbewoner of plaatselijke gewoonten aanpassen. Stel dus voor jezelf vast wat de meest geschikte tijd is om dat adres, of die vele adressen die je hebt, te gaan opzoeken met het doel een bijbelstudie op te richten. In Costa Rica kon een treinmachinist alleen maar ’s morgens om 5 uur uit de bijbel studeren. De broeder die hem studie gaf, moest hiervoor ’s morgens om 4 uur opstaan. Hij deed dit getrouw, met het gevolg dat de machinist nu een broeder is. In Amsterdam werd jaren geleden een studie met een dansleraar geleid voor wie 2 uur ’s nachts de beste tijd was. Deze vroegere dansleraar is nu een gewaardeerde ouderling in een van de gemeenten in Nederland. Zou jij er wat nachtrust voor over hebben om iemand anders zo te helpen?
(4) Geroutineerde predikers weten dat het vaak goede resultaten heeft als zij bij ieder nabezoek iets te lezen achterlaten. Op den duur zal zo iets succes gaan afwerpen omdat er beslist wel eens een artikel gepubliceerd zal worden dat de huisbewoner sterk zal interesseren. Het beginsel van Prediker 11:1 blijft dus onverminderd van kracht.
(5) Er zijn veel broeders en zusters, vooral ook onder de oudere verkondigers, die een voorbeeld zijn in het opbouwen van een tijdschriftenroute. Waarom zouden zij nu niet doelbewuster kunnen proberen bij enkele personen die al heel lang de tijdschriften lezen, een bijbelstudie op te richten? Mocht iemand zich hier niet bekwaam toe voelen, neem dan een ervaren broeder of zuster mee ten einde het gezamenlijk te proberen. Dan kan jullie jarenlange getrouwe dienst vruchten afwerpen want jullie zaaiwerk heeft de mogelijkheid geopend dat anderen die Jehovah weer op zijn wijze gebruikt, jullie helpen bij het binnenbrengen van de oogst. Luister eens naar de volgende fijne ervaring.
Een jong echtpaar met twee kinderen kreeg de tijdschriften al een tijdje als een routeadres. Toen besloot de verkondiger om toch te proberen verder door te dringen. Er kon een studie met de vrouw worden opgericht. Het gezin bleek echter zowel in huishoudelijk als in moreel opzicht „aan lager wal geraakt” te zijn. De man, wiens haren tot aan zijn middel reikten, zat altijd in de kamer met zijn blote voeten op tafel en een fles bier naast zich. Na verloop van tijd stelde hij zijn eerste vraag: „Waarom noemen jullie dat Psalm 119 gedeeld door 6?” Zo begon het! In 1975 werden zowel man als vrouw gedoopt en de man stond in oktober in de tijdelijke pioniersdienst.
(6) Er ligt in heel wat gemeenten nog een groot terrein braak bij naaste familieleden en huisgenoten van hen die pas, of reeds geruime tijd, in de waarheid zijn. Ongelovige huwelijkspartners en opgroeiende kinderen in verdeelde huisgezinnen vormen nog altijd een uniek „gebied” om te bewerken, alleen zal men behoedzaam en tactvol te werk moeten gaan om de weg open te houden. Vriendelijkheid en ongehuichelde menselijke belangstelling kunnen de sleutel naar het hart van de ongelovige zijn. Vele voortreffelijke voorbeelden zijn het gevolg van inspanningen op dit terrein. Een kringopziener in Engeland kon over een gemeente die echt veel moeite had gedaan om via vriendelijke gesprekjes beter contact met de ongelovige echtgenoten te krijgen, schrijven: „Met drie van de echtgenoten wordt nu een bijbelstudie geleid en zij bezoeken samen met hun vrouw de gemeentevergaderingen. Vier anderen hebben definitieve belangstelling getoond en hebben al enkele vergaderingen bezocht.” Waarom zou zo’n resultaat niet in jullie gemeente mogelijk zijn?
Ook gelovige vrouwen zelf kunnen er veel aan doen om hun man die zij zo graag met zich de nieuwe ordening zullen zien binnengaan, te „winnen”. Het beste recept staat nog altijd in 1 Petrus 3:1-5. Twist nooit met je man en vit niet op zijn houding of mening. Neem een voorbeeld aan de zuster die haar man, die zelf gezegd had dat alles wat zij hem over haar geloof zou vertellen bij hem het ene oor in en het andere oor uit zou gaan, niets opdrong. Zij wist echter dat haar man waardering had voor de bijbel dus na over de kwestie gemediteerd te hebben en deze in gebed aan Jehovah te hebben voorgelegd, stelde zij hem voor om alleen maar samen uit de bijbel te lezen. Als ze gelezen hadden, vroeg ze haar man nederig om uitleg over dat gedeelte. Als hij het niet wist, vroeg hij het haar. Van het ene kwam het andere, maar het kwam zover dat toen de zuster op een bepaald moment de Koninkrijkszaal binnenkwam, haar man daar al was! Hij luisterde nu met beide oren. Een bijbelstudie leidde tot zijn opdracht en waterdoop.
(7) Voor hen die dolgraag een bijbelstudie zullen willen leiden en die Jehovah misschien al lang daarom hebben gevraagd, is het belangrijk dat zij voor zichzelf nu al tijd gaan reserveren wanneer zij die studie zullen kunnen gaan leiden. Houd die tijd vrij en ga op die tijd nabezoeken afleggen bij elk adres dat je nog in je bezit hebt. Denk aan Prediker 11:1. Je weet niet waar ’het brood na verloop van vele dagen gevonden zal worden’. Sorteer alle lectuuradressen nog eens en ga welgemoed en onder gebed op stap. Jehovah’s engelen zullen je begeleiden want het is ook hun vaste wens dat zachtmoedige en rechtvaardig gezinde mensen naar de tegenbeeldige ark geleid worden.
Hoe kan de gemeente helpen?
Het is duidelijk dat de gemeentelijke regelingen zoals ze nu over de gehele wereld werkzaam zijn, een goddelijke oorsprong hebben. Het is Jehovah zelf die gewild heeft dat zijn volk zich op deze wijze zou organiseren (Jes. 35:8-10; 2:3, 4; Openb. hfdst. 2 en 3). Er dient dus kracht van deze door God zelf bijeengebrachte groepen uit te gaan (Jes. 35:3-6; 61:5, 6; Ezech. 34:15, 16). Het is ook Jezus’ persoonlijke wens dat de vlam van de gemeentelijke lampestandaard hoog opvlamt ter ere van zijn geliefde Vader (Matth. 5:14-16; Openb. 1:12, 13). Op dit moment is maar één ding van wezenlijk belang, namelijk het werk verrichten waartoe God ons heeft samengebracht (1 Petr. 2:9, 10; Matth. 28:18-20). Zowel Jehovah God als Jezus Christus waren zich bij de oprichting van de christelijke gemeente bewust van het feit dat de leden van die gemeente hulp nodig zouden hebben om hun taak ’het licht der wereld’ te zijn, naar behoren te kunnen verrichten. Daarom heeft Jezus aan de gemeente „sommigen gegeven . . . met het oog op de opleiding van de heiligen, voor het werk der bediening . . .” (Ef. 4:11, 12). Ouderlingen, dienaren in de bediening, enthousiaste pioniers en bekwame gemeenteverkondigers kunnen allemaal optreden als helpers en onderwijzers van hun broeders en zusters in het nabezoek- en bijbelstudiewerk.
Vooral degenen die lang in de waarheid zijn en zij die door Jehovah’s geest in een bepaald ambt zijn aangesteld, zullen de kracht die er van hun bediening uitgaat, willen analyseren. Zij zijn bekwaam, hebben veel ervaring met Jehovah God en zijn organisatie opgedaan, zodat het hun eigenlijk niet moeilijk moet vallen actief bezig te zijn in het nabezoek- en bijbelstudiewerk. Velen in de gemeente zullen het fijn vinden om met een rijpere prediker of predikster op stap te kunnen gaan ten einde hierbij hulp te ontvangen. Ouderlingen en dienaren in de bediening, jullie die Jehovah zoveel werk in de gemeente heeft toegewezen, ga eens onder gebed na wat jullie eigen voorbeeld in het werkelijke binnenbrengen van de oogst is. Natuurlijk zijn jullie bijzonder druk met het voorbereiden en behartigen van jullie toewijzingen en het verrichten van herderlijk werk, doch bedenk dat niets de verkondigers zo aanmoedigt dan wanneer zij met jullie in de dienst mogen uittrekken en bemerken hoe God jullie prediking tot hen die buiten zijn wil zegenen.
Hoe vreemd het ook moge klinken, toch is het waar dat er in de meeste gemeenten maar zeer povere regelingen zijn voor het gemeenschappelijk brengen van nabezoeken. Zou het nu geen zeer dankbare en vruchtbare taak zijn voor de nieuwe bijbelstudieopzieners om het voortgezette contact met hen die van enige belangstelling blijk hebben gegeven, op poten te gaan zetten? Daaruit moeten toch de nieuwe studies en de nieuwe broeders en zusters voortkomen? Wat is nu belangrijker: zaaien of oogsten? Wij verspreiden toch enkel en alleen lectuur om mensen naderhand door middel van een bijbelstudie te kunnen helpen de waarheid te gaan zien? Vanwaar dan zo weinig aandacht voor de nabezoekavond? Bijbelstudieopzieners, kijken jullie in het verkondigerskaartsysteem eens naar ouderlingen en dienaren in de bediening die succesvol zijn in het oprichten van bijbelstudies en vraag hun om de leiding van de nabezoekavond te nemen. Laat het echter niet bij één avond want niet iedereen kan op dezelfde avond. Bovendien zal iedere verkondiger er goed aan doen om ook na één of meer uren in andere takken van dienst te hebben besteed, enkele adressen na te bezoeken.
De bijbelstudieopzieners kunnen nog meer initiatief nemen door succesvolle gemeenteverkondigers, zowel broeders als zusters, en pioniers met het vriendelijke verzoek te benaderen of zij bereid zijn zo’n 1 à 2 maal per maand een minder ervaren broeder of zuster in het nabezoekwerk mee te nemen. Veelal neemt men wel anderen mee naar bijbelstudies, en daar zullen wij niets van zeggen, doch leren zulke verkondigers daar hoe zij zelf studies kunnen oprichten of nabezoeken kunnen brengen? Nog vele broeders en zusters moeten eerst leren hoe zij zelf op een prettige wijze hun eerste contact met de huisbewoners door enkele volgende bezoeken kunnen voortzetten. Onbewust roepen onervaren predikers en prediksters nog te veel strijdpunten op aan de deur door meer nadruk te leggen op wat NIET waar is dan op de vele zegeningen die de waarheid inhoudt voor hen die ernaar willen luisteren. Hun moet dus geleerd worden om GOED nieuws te brengen. De mensen zijn al ’mat’ van vrees, vanwege al het slechte nieuws dat zij op hun werk, in de buurt en via de kranten en tv moeten, verwerken (Luk. 21:26). Een opgewekte prediker die goede dingen vertelt over komende vrede en genezing der natiën, alsmede een terugkeer der doden, zal niet botweg afgewezen worden. Een nabezoek is in feite zo gemakkelijk als men maar meteen naar de voortreffelijke lectuur van het Genootschap grijpt. Zij die niet lang praten doch vrijwel direct in de lectuur iets kunnen laten zien wat waarschijnlijk de belangstelling van de huisbewoner trekt, zijn de succesvolste werkers. Jehovah rust onze handen toe tot de strijd. Laten wij dan ook de middelen die hij ons verschaft, intensief gebruiken. Laten wij elkaar dus helpen om als predikers bekwamer te worden, zodat werkelijk jullie gemeentelijke lampestandaard als een helder licht in jullie gebied zichtbaar zal zijn. Het werk is nog niet afgelopen: zolang er elke week nog letterlijk karrevrachten lectuur in ons landje verspreid worden, zullen er mensen zijn die meer over de waarheid willen vernemen, mits zij tactvol en deskundig benaderd worden. Dat kost voorbereiding, doch bestaat er een grotere vreugde dan iemand uit de dodencolonne van deze wereld te sleuren en hem of haar te helpen onze liefdevolle en machtige Vader in de hemel te leren kennen en dienen, en dan uiteindelijk te zien hoe deze persoon zelf een actieve prediker wordt?
Zo blijven wij dus allen druk bezig met het enige werk dat voor Har–mágedon nog echt zin heeft. Wereldwijd worden daarom nu ernstige inspanningen in het werk gesteld het bijbelstudiewerk veel krachtiger te maken dan nu het geval is. De „getrouwe en beleidvolle slaaf” weet één ding heel zeker: het bijeenvergaderingswerk zal niet blijven voortduren. Op Jehovah’s tijd zal er een eind aan deze ongelukkige, goddeloze mensenwereld gemaakt moeten worden. Hoe bewogen zijn wij met het lot van de miljarden bewoners van de wereld der mensheid? Ah ja, de deur staat nog open, „Een grote deur die tot activiteit leidt” (1 Kor. 16:9). Maar hoe reageren wij daarop? Is ook de deur van ons hart wijd open, zo wijd als van onze Heer Jezus, die een grote schare zag en toen „met medelijden jegens ben bewogen [werd], omdat zij als schapen zonder herder waren”? En wat deed hij? „Hij begon hun vele dingen te leren”. — Mark. 6:34.
Zullen ook wij de bereidheid bezitten veel van onze tijd in te ruimen voor het helpen van mensen die nu nog buiten staan? Moge Jehovah daarom onze ernstige krachtsinspanningen Hem getrouw te dienen, zegenen met een grote toename in het aantal personen die bereid zijn zich door ons in Gods Woord te laten onderwijzen. Laten wij wat ons betreft zeggen: Heer, „hier ben ik! Zend mij”. — Jes. 6:8.