Aan alle lichamen van ouderlingen
1 februari 1976
Geliefde broeders,
Wij zijn vol vertrouwen dat jullie allen wanneer jullie deze brief ontvangen, ermee bezig zijn ’aandacht te schenken aan jezelf en aan de gehele kudde, onder welke de heilige geest jullie tot opzieners heeft aangesteld, om de gemeente Gods te weiden, welke hij met het bloed van zijn eigen Zoon heeft gekocht’ (Hand. 20:28). Wij leven in een ernstige tijd en onze bezorgdheid voor onze broeders en zusters en voor hun geestelijke welzijn vereist dat wij zeer zorgvuldig aandacht schenken aan hun behoeften en belangen.
Wij kunnen dankbaar zijn dat wij niet voor een dreigende afval staan, zoals dit met christelijke opzieners in de dagen van de apostel Paulus het geval was (Hand. 20:29, 30). Niettemin moeten wij het hoofd bieden aan verzoekingen, beproevingen en gevaren, en het is er thans beslist niet de tijd voor onze waakzaamheid ten behoeve van de gehele kudde, te laten verslappen. Hoewel wij ons in een geestelijk paradijs verheugen, dienen wij voor onze broeders en zusters, en in het bijzonder voor de zwakken, nog steeds dezelfde bezorgdheid te bezitten als de apostel Paulus in 2 Korinthiërs 11:28, 29 tot uitdrukking bracht. — Rom. 15:1.
Het tonen van een dergelijke bezorgdheid is een dagelijkse aangelegenheid. De keren evenwel dat de ouderlingen van een gemeente als lichaam bijeenkomen, zijn gelegenheden waarbij zij bijzondere zorg voor het welzijn van de gehele gemeente kunnen tonen. Wij zouden derhalve met betrekking tot ouderlingenbijeenkomsten graag enkele suggesties met jullie willen delen en willen bespreken hoe deze bijeenkomsten tot nut van allen en ter bevordering van Gods werk op aarde kunnen zijn.
De ouderlingenbijeenkomst gedurende het bezoek van de kringopziener
Deze speciale bijeenkomst wordt gewoonlijk gepland als een extra ouderlingenbijeenkomst, buiten de driemaandelijkse bijeenkomsten om, tenzij er een goede reden schijnt te zijn om beide te combineren. Degene die op dat moment presiderend opziener is, treedt als voorzitter op, net als tijdens andere ouderlingenbijeenkomsten.
Bij het voorbereiden en leiden van deze bijeenkomst is het goed in gedachten te houden dat het bezoek van de kringopziener een bijzondere gelegenheid is. Hoewel hij als bezoekende ouderling aan de bijeenkomst deelneemt, heeft zijn bezoek een doel. De juiste houding jegens dergelijke personen wordt in 3 Johannes 5-8 tot uitdrukking gebracht. De ouderlingen die in de kringdienst zijn, zijn allen via het besturende lichaam aangesteld om in die hoedanigheid dienst te doen en hebben over het algemeen veel ervaring in Gods dienst. Wanneer ouderlingen dergelijke bezoekende broeders ontvangen, zullen zij natuurlijk de volgende geïnspireerde raad van de apostel in gedachten houden: „Hebt in broederlijke liefde tedere genegenheid voor elkaar. Neemt de leiding in het betonen van eer aan elkaar.” — Rom. 12:10.
Met het oog hierop dient het programma voor de bijeenkomst waaraan de kringopziener zal deelnemen, opgesteld te worden rond die behoeften van de gemeente waarbij hij heel waarschijnlijk kan helpen door praktische suggesties te geven en zijn waarnemingen naar voren te brengen. Hij brengt veel van zijn tijd in dergelijke bijeenkomsten in verschillende gemeenten door en die ervaring kan nuttig blijken; wellicht kan hij nuttige voorbeelden geven en dingen laten horen die hij in andere gemeenten geleerd heeft. Wij dienen altijd open te staan voor suggesties of frisse gedachten die ertoe kunnen bijdragen Gods werk in de gemeente en buiten in het veld te bevorderen. — Vergelijk Handelingen 13:15; zie or, blz. 79, §4, blz. 80, §1.
Daar dit dus een bijzondere gelegenheid is, verdient ze extra aandacht en voorbereiding. Misschien kunnen de presiderende opziener en de kringopziener in het begin van de week van zijn bezoek de programmapunten voor de bijeenkomst bespreken. Natuurlijk worden alle ouderlingen uitgenodigd punten aan te bevelen waarvan zij menen dat het goed zou zijn ze in de bespreking op te nemen. Is er eenmaal een agenda bepaald, dan dienen alle ouderlingen daarvan op de hoogte gesteld te worden, zodat zij er van tevoren hun gedachten over kunnen laten gaan en voorbereid zijn om hun bijdrage aan de bespreking te leveren. Natuurlijk betekent dit niet dat er tijdens de bijeenkomst geen nieuwe punten te berde gebracht kunnen worden. Deze bijeenkomst zal de beste resultaten hebben als ze afgestemd is op het bezoek van de kringopziener en op de aangelegenheden waarin hij het beste hulp kan bieden. Kwesties die geen onmiddellijke aandacht vereisen, zouden een andere keer door de ouderlingen besproken kunnen worden. Als de bijeenkomst van de ouderlingen met de kringopziener aan het eind van de week gepland kan worden, wanneer de kringopziener persoonlijk met de omstandigheden of „geest” in de gemeente bekend is geraakt, is dit wellicht nuttiger (Filem. 25). Maar het schema zal door de plaatselijke omstandigheden bepaald worden.
Tijdens de bijeenkomst dient de kringopziener zich vrij te voelen net zoals de andere ouderlingencommentaar te geven of vragen te stellen. De ouderlingen van de gemeente willen hem wellicht ook naar zijn observaties over besproken punten vragen. Het zou goed zijn hem een deel van de vergadertijd, misschien twintig of dertig minuten, ter beschikking te stellen, gedurende welke tijd hij inlichtingen zou kunnen verstrekken die naar zijn mening nodig zijn. Mogelijk dunkt het hem goed enkele kwesties die op de kringvergadering tijdens de ouderlingenbijeenkomst (onder leiding van de districtsopziener) besproken zijn, nog eens door te nemen en een dergelijke terugblik kan heel nuttig blijken. — 2 Petr. 1:12, 13.
Vaak kan de kringopziener, als bezoekende ouderling, objectieve waarnemingen doen met betrekking tot de geest die hij in de gemeente opmerkt — in welke mate de gemeente vrede en eenheid ten toon spreidt — en hij dient zich vrij te voelen dit te doen. Hij kan wellicht tot een evenwichtige kijk van de ouderlingen bijdragen terwijl hij, aan de hand van de Schrift en op grond van zijn ervaring, suggesties geeft hoe bijvoorbeeld het weiden van de kudde, het geven van onderwijs op de vergaderingen, het geven van betere leiding aan het werk, of het helpen van afzonderlijke personen in het veld verbeterd kan worden. Ouderlingen zullen waardering hebben voor elke opbouwende en nuttige raad die hun mogelijk door de reizende opziener gegeven wordt.
Het kan zijn dat de ouderlingen bepaalde broeders in gedachten hebben die zij in de toekomst als dienaren in de bediening of ouderlingen willen aanbevelen. Als het lichaam van ouderlingen een vraag heeft over de geschiktheid van een van hen, zouden zij van de waarnemingen van de kringopziener voordeel kunnen trekken. Of het kan zijn dat de ouderlingen die in het rechterlijk comité dienst doen, enkele vragen over reeds behandelde of lopende problemen hebben, waarover zij graag de zienswijze van de kringopziener en schriftuurlijke raad willen hebben.
Raadpleeg voor verdere details over de ouderlingenbijeenkomst gedurende het bezoek van de kringopziener het artikel „Bijeenkomst van de ouderlingen tijdens het bezoek van de kringopziener” in de Koninkrijksdienst van oktober 1974 en het artikel „Ontvang de geestelijke voordelen” in de Koninkrijksdienst van juli 1975.
Spoedig na het bezoek van de kringopziener dient zijn verslag aan elk van de ouderlingen ter lezing gegeven te worden. De verschillende opmerkingen die erin staan, kunnen voor de ouderlingen, de dienaren in de bediening en de gehele gemeente nuttig zijn. Ook kunnen er nuttige inlichtingen in staan die als basis kunnen dienen voor de speciale dienstvergaderingen die, zoals van tijd tot tijd aangeraden wordt, plaatselijk voorbereid moeten worden.
De driemaandelijkse ouderlingenbijeenkomsten
Bij het voorbereiden van de driemaandelijkse ouderlingenbijeenkomsten, zouden de ouderlingen er goed aan doen de raad over het weiden van de kudde in gedachten te houden zoals deze in de brieven aan Timótheüs en Titus en in passages als Handelingen 20:17-35 en 1 Petrus 5:1-11 wordt aangetroffen, en daarbij aan hun eigen gemeente en hun herderlijke werk binnen de gemeente te denken. De tijd waarin wij nu leven, maakt het toepassen van deze raad zelfs nog dringender. Door er meer dan gewone aandacht aan te schenken, zullen de ouderlingen wellicht geholpen worden duidelijker te zien welke belangrijke aspecten van hun dienst ten behoeve van hun broeders en zusters aandacht verdienen (Hebr. 2:1). Beschouw bijvoorbeeld de volgende punten, waarvan er telkens twee of drie de basis voor een geestelijke, zinvolle en praktische bespreking zouden kunnen vormen:
De ouderlingen kunnen de overheersende geest van de gemeente beschouwen, in welke mate ze de vruchten van Gods geest ten toon spreidt. (Vergelijk Galáten 5:22, 23; 6:18; Filippenzen 4:23; Filémon 25; 1 Thessalonicenzen 5:23.) Heerst er werkelijke liefde doordat er een geest van oprechte warmte onder de broeders en zusters bestaat? Worden de banden van liefde versterkt door goede gastvrijheid en vriendelijkheid, door vrijheid van klassenonderscheid en door een geest van hulpvaardigheid in gevallen van nood? Zou hierin verbetering aangebracht kunnen worden? Op welke wijze? Heerst er in de gemeente een vreugdevolle geest, waardoor een prettiger sfeer, vrij van spanning, wordt geschapen? Nemen de broeders en zusters de waarheid terzelfder tijd ernstig als een levenswijze op, waarbij al hun activiteiten, en niet slechts vergaderingen of velddienst, betrokken zijn? Er kunnen praktische suggesties beschouwd worden die op de plaatselijke situatie van toepassing zijn. — 1 Petr. 4:8-10; Hand. 2:46; Jak. 2:1-4, 15, 16.
Wanneer er een zwakheid aan het licht treedt, kunnen de ouderlingen in elke situatie beschouwen welke rol zij zelf in de kwestie spelen, of zij door woord of voorbeeld tot het zwakke punt bijdragen en wat zij ter verbetering kunnen doen. Ouderlingen behoren wat het in praktijk brengen van waar christendom in de gemeente betreft, „de toon aan te geven”. Zij dienen met dezelfde stem te spreken als de Voortreffelijke Herder, en niet hun eigen „regels” te stellen, want dit zou de vreugde van de gemeente kunnen schaden en tot onnodige spanning kunnen leiden. — Joh. 10:4, 5; 1 Kor. 1:10; Fil. 2:1-4.
De ouderlingen zouden kunnen beschouwen hoe goed zij met de kudde bekend zijn om met begrip en op aanmoedigende wijze met de kudde om te kunnen gaan. De slechter wordende toestanden scheppen in deze tijd heel wat problemen en velen van onze broeders en zusters hebben aanmoediging nodig. Hoe goed kennen wij de gesteldheid van de kudde? (Spr. 27:23) Hoe staat het met nieuwelingen die zich pas met de gemeente verbonden hebben? Leren de ouderlingen hen goed kennen, en omgekeerd? Wordt er gepaste aandacht geschonken aan de zieken, de gehandicapten, degenen die een ongelovige huwelijkspartner hebben en de jonge mensen in de gemeente? Wat kan er worden gedaan om zulke personen op een praktische maar toch vriendelijke en liefdevolle wijze te helpen? (Jak. 1:27; 1 Tim. 5:9, 10; Spr. 14:21; 28:27; 1 Thess. 5:14) Is het nodig om, in navolging van Paulus’ voorbeeld in Handelingen 20:20, meer huisbezoeken te brengen, en dan niet om kritiek uit te oefenen of aanmerkingen te maken, maar om aanmoediging te geven en de banden van wederzijds vertrouwen en waardering te versterken? — Rom. 1:11, 12.
Ook dient er aandacht geschonken te worden aan de gemeentevergaderingen en de wijze waarop deze, en in het bijzonder de dienstvergadering, nuttiger en betekenisvoller voor de plaatselijke gemeente kunnen zijn. Kunnen de vergaderingen praktischer gemaakt worden ten einde aan plaatselijke behoeften en omstandigheden te voldoen? Wordt er aandacht geschonken aan een juiste timing om te voorkomen dat men problemen voor de aanwezigen schept? Zijn er bepaalde onderwerpen voor openbare lezingen waarvan het bijzonder de moeite waard zou zijn ze nog eens te behandelen, na ze eerst misschien meer aan de plaatselijke behoeften van de gemeente ’aangepast’ te hebben? Zijn de onderdelen die vanaf het podium geboden worden, warm en aanmoedigend genoeg? Geven ze blijk van een goede evenwichtige kijk en van begrip voor de omstandigheden en moeilijkheden van de broeders en zusters? Zijn de commentaren die de broeders en zusters geven, werkelijk uitingen van geloof of worden er veel mechanische antwoorden gegeven, bijvoorbeeld door commentaren voor te lezen zonder de stof te begrijpen, enzovoort? Wat kan er, als er op dit terrein problemen bestaan, worden gedaan om er toe bij te dragen de vergaderingen geestelijk verrijkender te maken of de aanwezigen te helpen vrijer of opbouwender commentaar te geven? Hebben sommigen hulp nodig op het gebied van vervoer om de vergaderingen te bezoeken? Is het voor sommigen gevaarlijk om naar de vergaderingen te gaan? Hoe zouden zij geholpen kunnen worden? Is het nodig een verandering in vergadertijden te overwegen? Bestaat er behoefte aan meer boekstudiegroepen?
Wat het predikings- en onderwijzingswerk in het veld aangaat, hieraan dient de velddienstopziener natuurlijk geregeld aandacht te schenken, waarbij hij erop probeert toe te zien dat er, zowel door de week als in de weekeinden, regelingen worden getroffen die voor allen die aan het werk willen deelnemen, werkelijk nuttig zijn. Hij wil wellicht met het lichaam bepaalde punten beschouwen waarbij hun medewerking in het bijzonder vereist is of waarover hij graag hun suggesties zou willen horen. Ouderlingen kunnen beschouwen hoe zij een beter evenwicht zouden kunnen vinden tussen hun herderlijke verantwoordelijkheden en hun persoonlijke aandeel aan het verbreiden van het goede nieuws in het veld. Zijn zij in de velddienst voorbeelden voor de kudde? (Fil. 3:17; 1 Petr. 5:3) Welke hulp wordt nieuwelingen geboden om in het aanbieden van het woord des levens aan anderen goede vorderingen te maken? Worden zij geholpen te leren hoe zij bij dit werk de bijbel moeten gebruiken? Worden zij uitgenodigd anderen bij de nabezoek- en bijbelstudieactiviteit te vergezellen, zodat zij kunnen leren hoe zij doeltreffende onderwijzers van de bijbelse waarheid kunnen zijn?
Hoe kunnen meerderen worden aangemoedigd aan de tijdelijke of gewone pioniersdienst deel te nemen? Zijn degenen die nu pionieren, in de gelegenheid meerderen te helpen een aandeel te hebben aan de dienst door de week of op tijden dat de ouderlingen niet in de dienst kunnen staan? Hoeveel aanmoediging geven de ouderlingen aan degenen die nu pionieren? Zijn jullie je bewust van problemen die zij mogelijk hebben?
Hoe goed worden de mensen in het gebied bereikt en tot in welke mate bieden de broeders en zusters het woord des levens bij iedere gelegenheid aan, zowel aan familieleden, vrienden, kennissen en collega’s, als aan vreemdelingen die zij in het dagelijkse leven ontmoeten? Wonen er buitenlanders in het gebied en kan er beter voor hen gezorgd worden? De kringopziener besteedt veel tijd aan de velddienst en hij beschikt wellicht over nuttige suggesties die bij veel van deze kwesties een hulp voor jullie kunnen zijn.
Morele reinheid in de gemeente is nog een belangrijk onderwerp dat besproken kan worden. Het rechterlijke comité is wellicht op de hoogte van omstandigheden waarvan de rest van het lichaam van ouderlingen in kennis gesteld zou kunnen worden, om te weten hoe er het beste kan worden samengewerkt om de geestelijke gezondheid van de gemeente te beschermen, alsook om afzonderlijke leden die zwak zijn, te helpen. (Inlichtingen van vertrouwelijke aard dienen vertrouwelijk te blijven en niet buiten het lichaam doorverteld te worden.)
Er kunnen bepaalde neigingen aanwezig zijn die aandacht verdienen — misschien omdat ze een dreiging vormen een geest van wereldsgezindheid in de gemeente te brengen, in de vorm van een bepaalde extreme kledingstijl, of een bepaalde vorm van ontspanning en soortgelijke dingen. Er kan gesproken worden over de noodzaak een evenwichtige zienswijze te bezitten. De ouderlingen dienen niet te trachten ’politietoezicht’ uit te oefenen op het privé-leven van de verkondigers, maar toe te staan dat dezen volgens hun persoonlijke geweten te werk gaan. Terzelfder tijd dienen zij als liefdevolle herders waakzaam werkelijke gevaren te onderkennen en te bestrijden. Het opleggen van regels of eigenmachtige geboden is niet de manier om neigingen te beteugelen die een wezenlijk gevaar schijnen te vormen; dit dient veeleer door de „gezonde leer” bereikt te worden, die de broeders helpt op hun hoede te zijn voor het gevaar in extremiteiten te vervallen. Moedig aan tot een evenwichtige houding in alle dingen en doordring de broeders en zusters van de voordelen zichzelf en anderen ervoor te behoeden naar immorele praktijken af te glijden en voor anderen geen oorzaak tot struikelen te worden. — Rom. 14:19; 1 Kor. 8:9-13; 10:23, 24, 31-33; 1 Thess. 4:3-6; Tit. 1:9; 2:1-8.
Paulus’ instructies in 2 Timótheüs 2:2 zijn van toepassing op ouderlingen wanneer zij andere mannen in de gemeente helpen voor dienstverantwoordelijkheden in aanmerking te komen. Hoe kan aan bepaalde personen een dergelijke hulp gegeven worden en hoeveel wordt er nu met het oog op een toekomstige ontwikkeling gedaan? Naar een dienstpositie streven, is niet slechts een kwestie van uiting geven aan een verlangen om in zo’n positie te dienen, maar is kenbaar aan het persoonlijk ontwikkelen van de voortreffelijke eigenschappen die iemand nuttig en dienstbaar voor anderen maken.
Er kan wellicht gesproken worden over mogelijkheden om een beter gebruik van de dienaren in de bediening te maken, waarbij erop wordt toegezien dat ieders bekwaamheden zo goed mogelijk benut worden en zij tevens geholpen worden zich te blijven ontplooien.
In „De Wachttoren” en andere publikaties zijn een aantal artikelen verschenen over onderwerpen die rechtstreeks op het werk van opzieners betrekking hebben, en andere, zoals de artikelen over barmhartigheid, berouw en soortgelijke onderwerpen, die er indirect betrekking op hebben. Elk van deze artikelen zou stof voor een waardevolle bespreking kunnen verschaffen en zou, waar dit passend is en naar de tijd het toelaat, met veel profijt nog eens doorgenomen en toegepast kunnen worden.
Naast al deze dingen zijn er kwesties van niet direct geestelijke aard die mogelijk aandacht behoeven, zoals de noodzaak de Koninkrijkszaal en het omliggende terrein beter te verzorgen en te beschermen, of na te gaan welke lectuur men in de toekomst nodig zal hebben, of het probleem erop toe te zien dat eventueel oude voorraden lectuur of tijdschriften gebruikt worden; misschien moet er meer aandacht worden besteed aan enkele van de noodzakelijke gemeenteberichten of aan het voldoen aan bepaalde financiële verplichtingen van de gemeente.
Er zijn derhalve talloze punten voor eventuele bespreking. De ouderlingen moeten noodzakelijkerwijs selectief zijn met betrekking tot de punten die zij tijdens één bepaalde vergadering zullen bespreken en hun keuze baseren op de behoeften die in hun gemeente aan de orde zijn. Dit zal er tevens toe bijdragen dat er geen nodeloos lange bijeenkomsten worden gehouden. Enkele van de bovenstaande kwesties kunnen behandeld worden als een vast onderdeel van de activiteiten van de ouderlingen wanneer zij van week tot week dienst verrichten. Andere kwesties die heel goed door hen als lichaam behandeld zouden kunnen worden, zouden kort besproken kunnen worden op tijden die geen inbreuk maken op de aandacht die zij aan de kudde schenken of op hun persoonlijke aandeel aan de prediking van het goede nieuws.
Alles waartoe op deze ouderlingenbijeenkomsten besloten wordt en wat verdere actie vereist, dient zo snel mogelijk ten uitvoer gebracht te worden. Met praten zal weinig bereikt worden als het niet wordt gevolgd door actie, en wij dienen „daders van het woord en niet alleen hoorders” te willen zijn (Jak. 1:22-25; 1 Joh. 3:18). Als bepaalde kwesties dus bijvoorbeeld onder de verantwoordelijkheid, van de velddienstopziener of de bijbelstudieopziener vallen, zoals in het „Organisatie”-boek uiteengezet staat, zal een ieder zijn initiatief gebruiken om zulke kwesties verder uit te werken. Sommige dingen vereisen natuurlijk de verenigde krachtsinspanning van allen in het lichaam, zoals het thuis opzoeken van broeders en zusters, het verbeteren van de kwaliteit van de vergaderingen of het nemen van de leiding in het veld. Maar er zijn andere details die door het lichaam aan bepaalde ouderlingen toegewezen kunnen worden om er zorg voor te dragen. In dergelijke gevallen dient er duidelijk begrepen te worden wie erop zal toezien dat de taak ten uitvoer gebracht wordt. De presiderende opziener zal zich ten doel stellen op de hoogte te blijven van de vorderingen die worden gemaakt en zich bezorgd tonen dat deze kwesties op juiste wijze worden afgehandeld. Op deze wijze zullen dergelijke bijeenkomsten niet slechts in een veelheid van woorden resulteren, maar zal er werkelijk iets tot stand gebracht worden tot nut van allen. — Spr. 15:22.
Wij beseffen de zware verantwoordelijkheid die jullie, broeders, dragen en wij bidden dat ’jullie liefde steeds overvloediger mag zijn met nauwkeurige kennis en volledig onderscheidingsvermogen, dat jullie je van de belangrijkere dingen moogt vergewissen’, terwijl jullie de kudde dienen. Houdt altijd de kracht van Gods Woord en van zijn geest in gedachten en laat de kudde hierdoor, met behulp van jullie gezonde onderwijs, en niet door het opleggen van eigenmachtige regels, tot ijverige actie en een rechtschapen levenswijze aangezet worden. Op deze wijze zullen jullie allen „vervuld . . . zijn met rechtvaardige vruchten, welke door bemiddeling van Jezus Christus zijn, tot heerlijkheid en lof van God”. — Fil. 1:9-11.
Blijft doordrongen van de behoeften van de kudde en weest waakzaam om de kudde met onderscheid, begrip en vriendelijkheid te weiden. Als de kringopziener zijn bezoek brengt, neemt hij misschien aangelegenheden waar die van invloed zijn op de geestelijke gezindheid van de kudde en die door de andere ouderlingen niet volledig zijn onderkend; of hij kan waardevolle assistentie verlenen door de ouderlingen te helpen op bepaalde problemen een duidelijker kijk te krijgen. Wij zijn er zeker van dat jullie, ouderlingen, de vriendelijke hulp die de kringopziener kan geven, naar juiste waarde zullen schatten en er een goed gebruik van zullen maken, daar hij een van de mannen is die door het Hoofd, Jezus Christus, aan de gemeente gegeven is tot haar nut en voordeel. — Ef. 4:11-16.
Weest verzekerd van onze warme liefde en beste wensen terwijl jullie ermee voortgaan loyaal en getrouw voor de kudde Gods te zorgen.
Het besturende lichaam van Jehovah’s getuigen