De landen van het voormalige Joegoslavië
HET gebied dat vroeger als Joegoslavië bekendstond, kenmerkt zich door een fascinerende verscheidenheid. Met Midden- en Oost-Europa in het noorden, Griekenland in het zuiden en Italië in het westen is dit gebied een smeltkroes van culturen, talen en godsdiensten. Bij velen roept de naam Joegoslavië echter beelden op van conflict en strijd. Vanaf de moord op aartshertog Frans Ferdinand in 1914 tot op de etnische zuiveringen in het meer recente verleden heeft dit deel van het Balkanschiereiland weinig vrede gekend. Toen de volken van deze regio slaags raakten met elkaar omdat ze onafhankelijk wilden worden, werden steeds meer deelrepublieken landen. Uiteindelijk viel Joegoslavië uiteen, en nu is het vroegere gebied opgedeeld in Bosnië-Hercegovina, Kroatië, Macedonië, Montenegro, Servië en Slovenië.
Tegen die achtergrond van politieke, etnische en religieuze conflicten is een heel bijzonder verslag ontstaan: een kroniek van liefde, eenheid en vertrouwen. Jehovah’s Getuigen in dit gebied hebben de vooroordelen en vijandelijkheden waardoor de Balkan uiteenviel, overwonnen. Hun interculturele harmonie is het gevolg van loyaliteit aan een superieure regering: Gods koninkrijk.
EEN EERSTE BEGIN
Hoe heeft het werk van Jehovah’s volk in dit gebied een aanvang genomen? Ons verhaal begint bij Franz Brand, een jonge kapper uit Vojvodina, het noordelijke deel van Joegoslavië. Franz was naar Oostenrijk gegaan om er werk te zoeken. Daar was hij in contact gekomen met de waarheid, die hij in 1925 mee terugnam naar zijn geboortestad. Hij sloot zich aan bij een groepje mensen die de Studies in the Scriptures lazen en bespraken, Bijbelstudiehulpmiddelen die ze van familie in de Verenigde Staten hadden gekregen.
Omdat de groep er de noodzaak van inzag te prediken, vertaalden ze twee brochures waarin Bijbelse leerstellingen werden uiteengezet in het Servisch. Maar voordat die verspreid konden worden, kreeg de groep bezoek van een vooraanstaande broeder die zich tegen de organisatie had gekeerd en zijn eigen sekte had opgericht. Hij haalde iedereen op Franz na, over om de Bijbelonderzoekers de rug toe te keren.
Franz verhuisde daarop naar Maribor (Slovenië), waar hij werk vond in een kapperszaak. Hij gaf getuigenis aan de eigenaar van de zaak, Richard Tautz, die de waarheid aannam. Franz en Richard gebruikten de zaak als hun predikingsgebied, wat hun de bijnaam ’de Bijbelvaste barbiers’ opleverde. Hun klanten luisterden aandachtig; waarschijnlijk wilden ze liever niet praten of bewegen als ze geschoren werden! Eén klant, Ðuro Džamonja, was politieagent. Een andere klant, Rudolf Kalle, had een werkplaats waar hij schrijfmachines repareerde. Zowel Ðuro als Rudolf maakte snelle vorderingen en ze werden al gauw gedoopt. Ðuro verliet de politiek en hielp mee het „Vuurtorengenootschap van Bijbelonderzoekers in het koninkrijk Joegoslavië” op te richten. Dit wettelijke orgaan stelde de broeders in staat openlijk te prediken en vergaderingen te houden.
HET „PHOTO-DRAMA” OPENT DE WEG
In 1931 stuurde het bijkantoor van Jehovah’s Getuigen in Zwitserland twee broeders om in de grote steden van Joegoslavië het „Photo-Drama der Schepping” te vertonen. De film trok volle zalen, en het publiek luisterde heel aandachtig terwijl Ðuro de stof presenteerde. Het „Photo-Drama” wekte in het hele land belangstelling voor de Bijbelse waarheid. Ondertussen hielden de broeders in Maribor vergaderingen in het Sloveens en het Duits. En in Zagreb en omstreken kwamen groepen bijeen om publicaties te bespreken die in het Kroatisch vertaald waren.
Vervolgens besloten de broeders om De Wachttoren in het Sloveens en het Kroatisch te gaan vertalen — een enorme opgave in die beginperiode. Als een tijdschrift vertaald was, tikte een zuster het uit met gebruikmaking van carbonpapier, maar ze kon slechts twintig kopieën per keer maken. Later, na aankoop van een stencilmachine, konden er van één stencil wel tweehonderd afdrukken gemaakt worden.
Gewapend met die tijdschriften reisden broeders en zusters met de trein naar verschillende delen van Joegoslavië om er te prediken. Soms huurden broeders in Slovenië een open vrachtwagen met chauffeur. De chauffeur, die geen Getuige was, reed hen dan naar het gebied waar ze wilden prediken en bleef daar de hele dag wachten tot ze klaar waren. In die beginperiode werd er niet veel gedaan om de Koninkrijksverkondigers op te leiden, en hun boodschap was soms nogal onbehouwen. Maar Jehovah zegende hun inspanningen door hen te helpen personen te vinden „die de juiste gezindheid voor het eeuwige leven bezaten” (Hand. 13:48).
„Ik heb de waarheid in 1931 leren kennen door mijn tante, Terezija Gradič, en haar man, Franc”, vertelt Franc Sagmeister. „Franc was een van de eerste verkondigers in Slovenië. Hij was altijd een fervent tegenstander van religie geweest, maar nu begon hij enthousiast de Bijbel te lezen. Dat maakte zo’n indruk op me dat ik samen met hem de Bijbel ging bestuderen. Ondanks tegenstand van mijn familie wilde ik mijn pas verworven kennis met anderen delen. Toen de pastoor dat te horen kreeg, riep hij me prompt bij zich. Hij vertelde me dat ik geen bijbel mocht hebben omdat ik die toch niet kon begrijpen. Ik weigerde mijn bijbel af te geven. Later, toen mijn vader gestorven was, sprak de pastoor me op straat aan. Hij was woedend dat ik geen enkele mis voor mijn vader had laten lezen. Ik zei: ’Ik zou honderd, zelfs duizend, missen betalen als mijn vader erdoor geholpen werd.’
’Het helpt, het helpt echt!’, zei de pastoor.
’Als hij in de hemel is,’ zei ik, ’heeft hij uw mis niet nodig, en als hij in de hel is, heeft hij er ook niets aan.’
’Maar als hij nu in het vagevuur is?’, vroeg de pastoor.
’Meneer pastoor,’ zei ik, ’u weet dat ik heel wat bezittingen heb. Ik ben bereid linea recta naar het advocatenkantoor te gaan en ze allemaal op uw naam te laten overschrijven als u me aan de hand van de Bijbel kunt aantonen dat de mens een onsterfelijke ziel heeft die na de dood voortleeft, dat de hel en het vagevuur bestaan en dat God een soort drie-eenheid is.’
Hij staarde me aan, stak een sigaret op en liep weg.”
PIONIERS HET VELD IN
In de jaren dertig droegen toegewijde mannen en vrouwen ertoe bij dat het waarheidslicht in Joegoslavië ging schijnen. Zo gaven Grete Staudinger, Katarina Konečnik en later Karolina Stropnik zich in Maribor (Slovenië) op voor wat als de vakantiepioniersdienst bekend kwam te staan. Verder naar het zuiden, in Mostar, de belangrijkste stad van Hercegovina, herkende Alfred Tuček, een orkestdirigent, de klank van de waarheid en begon te pionieren. Dušan Mikić, een 23-jarige inwoner van Zagreb (Kroatië) kwam in het bezit van de brochure „Waar zijn de doden?” Ook hij maakte snel vorderingen, werd gedoopt en ging in de pioniersdienst. De rijen van de pioniers zouden al gauw versterkt worden door de komst van ijverige broeders en zusters uit Duitsland.
Terwijl de waarheid in Joegoslavië vaste voet kreeg, werd ze in Duitsland verboden. Het bijkantoor in Zwitserland besloot daarop een stuk of twintig ervaren pioniers naar Joegoslavië te sturen, onder wie Martin Poetzinger, Alfred Schmidt, Vinko en Josephine Platajs en Willi en Elisabeth Wilke. Hoewel ze geen Sloveens of Servo-Kroatisch spraken, predikten die zelfopofferende pioniers vrijmoedig met behulp van getuigeniskaarten, waardoor ze de weg baanden voor toekomstige groei.
WAT HET VOOR DE PIONIERS MOEILIJK MAAKTE
De ijver van de pioniers voor Jehovah en hun liefde voor mensen hielpen hen om door te gaan ondanks geldzorgen en problemen met de taal. Ook het vervoer van de ene plaats naar de andere was vaak problematisch. Het was niet ongebruikelijk om ondanks barre weersomstandigheden veertig kilometer over moeilijk terrein te lopen om afgelegen dorpen te bereiken. Eén pionierster weet nog dat ze, als ze van het ene dorp naar het andere liep, haar schoenen uitdeed om ze te sparen. Martin Poetzinger, die later een lid van het Besturende Lichaam werd, heeft altijd met plezier teruggedacht aan de tijd dat hij met een rugzak vol lectuur over het platteland trok en predikte tot iedereen die maar wilde luisteren.
Het vervoersprobleem werd minder toen er fietsen arriveerden die een broeder in Zwitserland had gekocht om ze vervolgens aan die trouwe pioniers te schenken. Die fietsen werden tientallen jaren in de dienst gebruikt.
De Joegoslaven stonden om hun gastvrijheid bekend, maar toch was er religieuze tegenstand, en onze pioniers kregen veel vervolging te verduren. De priesters oefenden een sterke invloed uit op hun volgelingen, vooral in de kleinere dorpen. Soms stookten ze schoolkinderen op om de pioniers te volgen en hen met stenen te bekogelen. Ook zetten de geestelijken de autoriteiten ertoe aan het de pioniers lastig te maken, hun lectuur in beslag te nemen en hen te arresteren.
Toen Willi Wilke op een keer in een afgelegen dorp in Kroatië predikte, hoorde hij opgewonden kreten opstijgen van het dorpsplein. Hij en zijn vrouw boden samen met Grete Staudinger, een andere pionierster, op dat moment de brochure „De rechtvaardige heerser” aan, met een afbeelding van Jezus Christus op de voorkant. „Tot mijn ontzetting”, herinnert hij zich, „zag ik bij aankomst een woedende menigte van een man of twintig, met sikkels gewapend, om mijn vrouw heen staan. Vlakbij was een andere groep bezig onze brochures te verbranden.”
De pioniers hadden geen idee waarom die eenvoudige dorpelingen zo woedend waren, en zuster Wilke sprak de taal niet goed genoeg om daarachter te komen. Maar Grete sprak niet alleen Duits maar ook de plaatselijke talen vloeiend. Ze stapte naar voren en vroeg: „Dames en heren, wat is hier aan de hand?”
„We willen koning Peter niet!”, klonk het bijna als uit één mond.
„Wij ook niet”, antwoordde Grete.
Verbaasd wezen de mensen op de afbeelding op de brochure: „Waarom maken jullie dan propaganda voor hem?”
Nu viel het kwartje. Net het jaar daarvoor, in 1934, was de Joegoslavische koning Alexander I vermoord, en zijn zoon Peter zou hem opvolgen. Maar de dorpelingen wilden liever zelfbestuur dan een monarch uit Servië. Ze hadden gedacht dat de tekening van Jezus Christus een afbeelding van koning Peter was!
Het misverstand werd opgehelderd en er werd een grondig getuigenis gegeven over de Koning, Jezus Christus. Sommigen die hun brochure verbrand hadden, wilden nu een nieuwe. De pioniers verlieten het dorp vreugdevol, omdat ze Jehovah’s beschermende hand hadden gevoeld.
De pioniers moesten ook rekening houden met plaatselijke gebruiken. Als ze in Bosnië in dorpen predikten waar overwegend moslims woonden, moesten ze er goed op letten dat ze de plaatselijke bevolking niet tegen zich in het harnas joegen. Oogcontact maken met een getrouwde vrouw kon bijvoorbeeld een negatieve reactie van haar man uitlokken.
Er waren in die tijd maar heel weinig gemeenten en groepen in het land. Vandaar dat het soms moeilijk was om na een lange dag prediken in een afgelegen dorp een onderkomen voor de nacht te vinden. Omdat de pioniers weinig geld hadden, konden ze geen fatsoenlijke kamer in een pension betalen. Josephine Platajs vertelt: „In een zeker dorp wilde niemand ons logies aanbieden omdat iedereen bang was voor de pastoor. Tegen de tijd dat we het dorp verlieten, was het al donker. Toen we het dorp uit liepen, zagen we een grote boom met droge bladeren eronder: ons bedje voor de nacht! We gebruikten onze waszak als kussen, en mijn man bond de fiets met een touw aan zijn enkel. Toen we de volgende ochtend wakker werden, ontdekten we dat we naast een put hadden geslapen, dus was er water voorhanden om ons te wassen. Jehovah beschermde ons niet alleen, hij voorzag ook in onze fysieke behoeften.”
Die pioniers zagen hoe Jehovah zelfs in kleine dingen voor hen zorgde. Hun enige zorg was de bevordering van het goede nieuws, en niet hun eigen comfort.
HULP AAN MACEDONIË
Toen Alfred en Frida Tuček, die allebei pionierden, van Slovenië naar Bulgarije reisden, maakten ze van de gelegenheid gebruik om de Koninkrijksboodschap te verspreiden. In de stad Strumica (Macedonië) gaven ze getuigenis aan een winkelier, Dimitar Jovanovič, en leenden hem wat lectuur. Een maand later, op de terugreis vanuit Bulgarije, bezochten ze hem opnieuw. Toen ze merkten dat hij de lectuur niet had gelezen, vroegen ze die terug, zodat ze de lectuur aan iemand konden geven die er wel waardering voor had. Dat prikkelde Dimitars nieuwsgierigheid. Hij vroeg of ze hem nog een kans wilden geven. Nadat hij de lectuur had gelezen, besefte hij dat hij de waarheid had gevonden, en hij werd de eerste die in Macedonië als een van Jehovah’s Getuigen werd gedoopt.
Dimitar sprak vervolgens met twee broers, Aleksa en Kosta Arsov, over de waarheid. Al gauw waren er drie Getuigen in Macedonië. Uitgerust met tijdschriften, een grammofoon en op platen opgenomen lezingen begonnen ze te prediken. Een van de tijdschriften kwam in handen van een evangelisch-methodistische predikant, die het aan Tušo Carčev gaf, een intelligente jonge man in zijn kerk. Die las het met plezier en haalde de predikant over om hem meer tijdschriften te bezorgen. Tušo leerde al snel dat het niet juist is betaald te worden om het goede nieuws te prediken. Hij vertelde dat enthousiast aan de predikant, die daarop geen tijdschriften meer voor hem meebracht. Maar Tušo vond in de tijdschriften het adres van het bijkantoor in Maribor en schreef om meer lectuur. Het bijkantoor nam contact op met Dimitar, Aleksa en Kosta en vroeg hun om Tušo te bezoeken. Al gauw werd er een groep gevormd.
In 1935 verhuisden de broeders het bijkantoor van Maribor (Slovenië) naar de Joegoslavische hoofdstad Belgrado (Servië). Franz Brand kreeg samen met Rudolf Kalle het opzicht.
HET WERK WORDT VERBODEN
Een brochure die in 1933 door de katholieke kerk werd uitgegeven, vormt een bewijs voor de ijver van onze broeders en zusters in die tijd. Daarin werd uitvoerig ingegaan op de predikingsactiviteit van de Getuigen, en de kerk voorspelde dat het spoedig afgelopen zou zijn met ons werk. Wat dat laatste betreft, zat ze er helemaal naast!
In het noorden van Joegoslavië ergerden de geestelijken zich enorm aan de ijverige activiteit van het groepje pioniers. Ze werden nog woedender toen pogingen om de Koninkrijksprediking aan banden te leggen, door de rechter werden geblokkeerd. Maar uiteindelijk werd een jezuïetenpater uit Slovenië minister van Binnenlandse Zaken. Een van de eerste decreten die hij uitvaardigde, betrof de ontbinding van het Vuurtorengenootschap, en in augustus 1936 werd ons werk officieel verboden. De autoriteiten verzegelden de Koninkrijkszalen en namen alle lectuur in beslag. Gelukkig waren de gemeenten van tevoren op de hoogte gesteld en viel er voor de autoriteiten niet veel in beslag te nemen. Om het werk voortgang te laten vinden, werd in Belgrado een kleine uitgeverij geopend onder de naam Kula stražara (De Wachttoren), en de broeders en zusters kwamen voortaan in privéwoningen bijeen.
Nu er een officieel verbod van kracht was, voerde de regering de druk op om een eind te maken aan het predikingswerk. Fulltimepredikers werden het voornaamste doelwit, waardoor onze Duitssprekende broeders en zusters het steeds moeilijker kregen. Veel van die pioniers waren naar Joegoslavië gekomen omdat het werk in andere Europese landen verboden was, en nu was het predikingswerk ook hier verboden. Maar al werden de pioniers gearresteerd en gevangengezet, hun ijver bekoelde niet. „Soms was het moeilijk bezoek te ontvangen in de gevangenis, maar Jehovah liet ons nooit in de steek”, zei een zuster. „Toen een broeder ons op een keer kwam bezoeken en niet werd toegelaten, sprak hij zo hard met de bewaker dat we hem konden horen. Alleen al het horen van zijn stem was een enorme aanmoediging voor ons.”
In die onrustige tijd vergde het veel moed om de brochure Judge Rutherford Uncovers Fifth Column te vertalen en te verspreiden. Die brochure, waarin de rol van de katholieke kerken bij het ondersteunen van de politieke agenda van het naziregime aan de kaak werd gesteld, werd in het Servisch, Kroatisch en Sloveens vertaald, en in elke taal werden er 20.000 van gedrukt. De verspreiding was van meet af aan verboden en resulteerde in de uitzetting van buitenlandse pioniers en een aanklacht van de officier van justitie, die tien tot vijftien jaar gevangenisstraf eiste voor de uitgevers van de brochure. Ondanks het gevaar verspreidden de weinige verkondigers in Joegoslavië de 60.000 brochures in zeer korte tijd.
„De mensen hongerden in die tijd naar het geschreven woord en ze lazen graag”, vertelt Lina Babić, die de waarheid tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog heeft leren kennen en nauw contact had met trouwe broeders en zusters. „Omdat we altijd op ons hoede moesten zijn,” vertelt ze, „schreef ik de lectuur liever over in een schrift. Bij een huiszoeking leek het dan of het gewoon mijn eigen aantekeningen waren.”
KIEZEN TUSSEN TOLSTOJ EN JEHOVAH
Terwijl de wereld op de rand van een oorlog balanceerde, kwam het in een van de grootste gemeenten van Joegoslavië tot een breuk. Sommigen waren de ideeën van de Russische schrijver en religieus filosoof Ljev Tolstoj gaan propageren. Tolstoj, die ooit lid van de Russisch-orthodoxe kerk was geweest, was tot de overtuiging gekomen dat alle christelijke kerken corrupte instellingen waren die het christendom grondig hadden vervalst. Een aantal broeders nam dit wantrouwen tegen alle religieuze organisaties over en was niet langer tevreden met Jehovah’s organisatie. De broeder die in de gemeente Zagreb de leiding had, misbruikte het in hem gestelde vertrouwen en slaagde erin de meeste verkondigers zover te krijgen dat ze Tolstojs denkbeelden aanvaardden. De invloed van die broeder was zo sterk dat de meerderheid van de gemeente, ruim zestig personen, een resolutie aannam waarin ze Jehovah’s organisatie afzwoeren.
Toen Rudolf Kalle dat hoorde, reisde hij zo snel mogelijk van Belgrado naar Zagreb en belegde een vergadering met de hele gemeente. Hij besprak grondwaarheden uit de Bijbel die Jehovah via de getrouwe en beleidvolle slaafklasse heeft geopenbaard (Matth. 24:45-47). Daarna vroeg hij: „Wie heeft jullie deze waarheden geleerd? Tolstoj of Jehovah’s organisatie?” Nadat hij Jozua 24:15 had geciteerd, vroeg hij of degenen die bij Jehovah’s organisatie wilden blijven, hun hand wilden opsteken. Slechts twee personen staken hun hand op.
„Het was onbeschrijfelijk pijnlijk”, zei Rudolf.
Het leek erop dat al het goede dat er in de gemeente tot stand was gebracht, verloren zou gaan.
Daarop nodigde Rudolf de twee trouwe gemeenteleden uit naar het podium te komen en zei: „Alleen wij drieën blijven over. Wij vertegenwoordigen nu Jehovah’s volk in deze stad. Ik wil graag alle anderen verzoeken deze ruimte te verlaten en hun eigen weg te gaan. Laat ons alsjeblieft alleen! Wij willen onze God, Jehovah, dienen en jullie kunnen je Tolstoj gaan dienen. Wij willen niets meer met jullie te maken hebben.”
Een paar seconden lang heerste er een doodse stilte. Toen stak de een na de ander zijn hand op en zei: „Ik wil ook Jehovah dienen.” Uiteindelijk verlieten alleen de afvallige gemeentedienaar en een paar van zijn volgelingen het vertrek. Jehovah’s trouwe aanbidders werden door deze toets op hun loyaliteit gesterkt voor de veel ernstiger beproevingen die ze weldra zouden ondergaan.
DE ELLENDE VAN DE OORLOG
Op 6 april 1941 viel het Duitse leger Joegoslavië binnen. Het bijkantoor raakte bij de hevige luchtaanvallen op Belgrado beschadigd. Joegoslavië werd door de Duitse troepen verdeeld. Een tijdlang was de communicatie tussen de broeders op Bethel in Servië en de broeders in Slovenië, Kroatië en Macedonië door de gevechten verbroken. De broeders in het uiterste zuiden van Macedonië waren er nog slechter aan toe: zij slaagden er pas na de oorlog in het contact te herstellen.
Opeens zagen de broeders zich voor nieuwe en moeilijke omstandigheden geplaatst. De wereld was van het ene op het andere moment in een internationaal conflict gewikkeld, wat voor onze geliefde broeders en zusters een tijd van zware beproeving en zifting inluidde. Hun geloof in Jehovah en hun liefde voor hem en zijn organisatie werden op de proef gesteld.
Het bijkantoor in Belgrado werd gesloten, en de verdeling van geestelijk voedsel onder de broeders en zusters werd vanuit Zagreb (Kroatië) georganiseerd. Omdat boetes en gevangenzetting plaatsmaakten voor concentratiekampen en doodvonnissen, werden voorzichtigheid en geheimhouding belangrijker dan ooit.
Toen Duitse troepen Joegoslavië bezetten en verdeelden, werden er concentratiekampen ingericht. In Kroatië werden die kampen gebruikt om verschillende etnische en niet-katholieke minderheden, maar ook religieuze tegenstanders van het regime, te isoleren en uit te moorden. In Servië richtten de nazitroepen werk- en concentratiekampen in. Meer dan 150 broeders uit Hongarije werden vanwege hun neutraliteit in het kamp bij Bor (Servië) gevangengezet. Ook in Joegoslavië werden Jehovah’s Getuigen doelwit van het naziregime. De prediking beperkte zich daarom vooral tot informeel getuigenis. De verkondigers kregen de raad alleen hun bijbel en één stuk lectuur bij zich te hebben, en hun werd verteld wat ze moesten zeggen als ze gearresteerd werden. Ze kwamen in kleine groepen bijeen en wisten niet waar andere vergaderingen werden gehouden.
Omdat het niet veilig was lectuur het land binnen te brengen, werd die ondergronds geproduceerd. Op diverse plaatsen werkten broeders en zusters de hele nacht door om tijdschriften en brochures te drukken en de blaadjes aan elkaar te nieten. Ze werkten ook hard om geld te verdienen om de drukwerkzaamheden te bekostigen. Via verschillende zakelijke connecties wisten de broeders altijd aan de spullen te komen die ze voor het drukken nodig hadden. Terwijl nationale en religieuze vooroordelen binnen de grenzen van Joegoslavië hoogtij vierden, waren onze broeders verenigd en legden ze hun geld bij elkaar om in levensreddend geestelijk voedsel te voorzien. Maar hoe kregen ze de lectuur bij geïsoleerde groepen verkondigers in hun gebied?
Stevan Stanković, een spoorwegarbeider van Servische afkomst, bleek bereid zijn broeders en zusters te helpen ongeacht hun achtergrond. Hoewel het gevaarlijk was, nam Stevan het op zich in het geheim lectuur van Kroatië naar het door militairen bezette Servië te brengen. Op een dag ontdekte de politie lectuur in een koffer die hij bij zich had. Ze wilden weten waar de lectuur vandaan kwam. Maar loyaal aan zijn broeders weigerde Stevan dat te onthullen. De politie nam hem voor verhoor mee naar een gevangenis en bracht hem daarna over naar het nabijgelegen concentratiekamp Jasenovac. Dat kamp, dat bekendstond om zijn wreedheid, werd onze trouwe broeder fataal.
Mihovil Balković, een behoedzame en vindingrijke broeder, werkte in die moeilijke tijd als loodgieter in Kroatië. Daarnaast bezocht hij de broeders en zusters om hen aan te moedigen en lectuur te bezorgen. „Op een keer”, vertelt zijn kleinzoon, „kwam hij erachter dat de trein waarin hij zat bij de volgende plaats doorzocht zou worden. Dus stapte hij een station eerder uit dan gepland. Hoewel de stad grotendeels omgeven was door prikkeldraad, kon hij via een wijngaard naar binnen gaan. De lectuur zat in zijn rugzak, en hij had in het bovenvak twee flessen rakija (zelfgestookte brandewijn) en wat levensmiddelen gestopt. Terwijl hij behoedzaam door de wijngaard liep, kwam hij langs een bunker, en plotseling riep een soldaat: ’Halt! Wie ben je?’ Toen hij dichterbij kwam, vroeg een van de soldaten: ’Wat heb je daar?’
’Wat meel, bonen en aardappelen’, antwoordde hij.
Op de vraag wat er in de flessen zat, zei hij: ’Ruik en proef maar.’
Toen de soldaat een slokje had genomen, zei Mihovil: ’Die fles is voor jou, mijn zoon, en de andere is voor mij.’
Tevreden met zijn antwoord en de rakija zeiden de soldaten: ’Oude man, je kunt gaan!’
En zo werd de lectuur veilig afgeleverd”, besluit Mihovils kleinzoon.
Mihovil was beslist moedig. Zijn reizen voerden hem door gebieden die onder toezicht stonden van verschillende strijdende partijen in de oorlog. De ene keer stond Mihovil oog in oog met de communistische partizanen, en de volgende keer stuitte hij op de fascistische Ustaša-strijdersa of de cetniks. In plaats van terug te deinzen, gebruikte hij die gelegenheden om getuigenis te geven en uit te leggen welke toekomst de Bijbel in het vooruitzicht stelt. Daar was veel moed voor nodig, want het leven van een Getuige was altijd in gevaar. Hij werd meerdere malen gearresteerd, ondervraagd en gevangengezet.
Tegen het eind van de oorlog, in de nacht van 9 november 1944, deden de partizanen een inval in Mihovils woning, waarbij ze lectuur in beslag namen en Mihovil afvoerden. Hij is helaas nooit teruggekeerd. Later bleek dat hij was onthoofd.
Josip Sabo was nog maar een jongen toen hij in Slavonië, een streek in Kroatië, op zijn fiets lectuur bezorgde. Hij maakte een kist voor op de bagagedrager, waar de lectuur in kon, die hij daarna met verse peren afdekte. In die tijd werd de toegang tot bijna elk dorp versperd en bewaakt.
„Wat zit er in die kist?”, vroegen de wachtposten Josip bij elke controlepost.
„Peren voor mijn oom”, zei hij dan, waarop de soldaten een of twee peren namen. Hoe dichter hij bij zijn bestemming kwam, hoe minder peren hij had om de lectuur te bedekken. Dus nam hij een verlaten pad om zijn laatste peren te sparen en de kostbare lectuur eronder te redden.
GETROUW TOT HET EIND
Lestan Fabijan, een metselaar uit Zagreb, sprak met Ivan Sever, Franjo Dreven en Filip Huzek-Gumbazir over de waarheid. Ze lieten zich allemaal binnen een half jaar dopen en begonnen te prediken en vergaderingen te houden. Op de avond van 15 januari 1943 kwam een militaire patrouille naar Ivan Severs huis om zowel hem als Franjo Dreven en een andere broeder, Filip Ilić, te arresteren. Ze doorzochten het huis, namen alle lectuur in beslag en voerden de broeders af.
Lestan hoorde van de arrestaties, dus gingen hij en Filip Huzek-Gumbazir naar Franjo’s moeder en zus om hen te troosten. Maar de partizanen kregen lucht van dat bezoek en arresteerden zowel Lestan als Filip. De vijf broeders legden aan de hand van de Bijbel uit dat ze alleen Jehovah dienden en lieten zien dat ze soldaten van Christus waren. Omdat ze alle vijf weigerden de wapens op te nemen en de oorlog in te gaan, werden ze ter dood veroordeeld. Vervolgens werden ze gevangengehouden.
Op een nacht werden de vijf broeders uit hun slaap gewekt, van hun kleren ontdaan en mee het bos in genomen. Terwijl ze daar zo liepen, werd hun de gelegenheid geboden van gedachten te veranderen. De soldaten probeerden de vastbeslotenheid van de broeders te breken door een beroep te doen op hun liefde voor hun familie. Ze spraken over Filip Huzek-Gumbazirs zwangere vrouw en zijn vier kinderen. Hij antwoordde dat hij er volledig van overtuigd was dat Jehovah voor hen zou zorgen. Franjo Dreven had geen vrouw en kinderen, dus vroegen ze hem wie er voor zijn moeder en zijn zus moest zorgen.
Toen ze op de plaats van bestemming aankwamen, lieten de soldaten de broeders in de winterkou staan. Toen begonnen de executies. Eerst schoten ze Filip Huzek-Gumbazir neer. Daarna wachtten de soldaten en vroegen ze of de anderen van gedachten wilden veranderen. Maar de broeders waren vastbesloten. Dus schoten de soldaten achtereenvolgens Franjo, Ivan en Lestan neer. Filip Ilić, de laatste die nog in leven was, schipperde ten slotte en stemde ermee in soldaat te worden. Drie maanden later kwam hij echter ziek thuis en vertelde hij wat er gebeurd was. Het leven dat hij had proberen te redden door te schipperen, verloor hij vroegtijdig door ziekte.
In Slovenië werden heel wat broeders en zusters het slachtoffer van vervolging. Franc Drozg bijvoorbeeld, een 38-jarige hoefsmid, weigerde de wapens op te nemen. Om die reden werd hij op 8 juni 1942 in Maribor door nazisoldaten geëxecuteerd. Sommigen die erbij waren, vertellen dat er voordat hij werd doodgeschoten een bord met de tekst „Ik ben niet van deze wereld” om zijn nek werd gehangen (Joh. 17:14). Zijn sterke geloof blijkt uit de brief die hij een paar minuten voor zijn executie schreef: „Rupert, mijn beste vriend, vandaag ben ik ter dood veroordeeld. Rouw niet om mij. Ik zend jou en iedereen bij jou thuis mijn hartelijke groeten. Tot ziens in Gods koninkrijk.”
De autoriteiten waren meedogenloos in hun pogingen het predikingswerk een halt toe te roepen, maar Jehovah bleek een God van redding te zijn. De politie hield bijvoorbeeld regelmatig razzia’s en stelde de inwoners van een gebied dan in rijen op om hun identiteitspapieren te controleren. Iedereen die verdacht leek, werd afgevoerd naar de gevangenis. In de tussentijd doorzochten andere agenten de huizen en appartementen. De broeders zagen veelvuldig het bewijs van Jehovah’s beschermende zorg als de politie hun huizen oversloeg, waarschijnlijk omdat ze dachten dat ze die al doorzocht hadden. Bij ten minste twee gelegenheden zou er in de huizen van de broeders veel lectuur en een stencilmachine te vinden zijn geweest. Steeds weer ervoeren degenen die in die gevaarlijke tijd aan het predikingswerk deelnamen, de waarheid van de Bijbelse verzekering dat „Jehovah zeer teder in genegenheid en meedogend is” (Jak. 5:11, vtn.).
TER DOOD VEROORDEELD
In 1945 eindigde de Tweede Wereldoorlog, en daarmee een van de bloedigste periodes in de geschiedenis. De broeders hoopten dat met de nederlaag van Hitler en zijn bondgenoten de beperkingen op het werk zouden worden opgeheven en ze weer vrij konden prediken. Er was reden voor optimisme: de pasgeïnstalleerde communistische regering beloofde persvrijheid, vrijheid van meningsuiting en vrijheid van godsdienst.
Maar in september 1946 werden vijftien broeders en drie zusters gearresteerd, onder wie Rudolf Kalle, Dušan Mikić en Edmund Stropnik. Het onderzoek duurde vijf maanden. De autoriteiten beschuldigden de Getuigen ervan vijanden van het volk en de staat te zijn en een bedreiging te vormen voor het voortbestaan van Joegoslavië. Ze beweerden dat we in opdracht van de Verenigde Staten handelden en de prediking van Gods koninkrijk als een voorwendsel gebruikten om met het socialisme af te rekenen en het kapitalisme opnieuw in te voeren. Een katholieke priester nam hierin het voortouw en beschuldigde de broeders ervan Amerikaanse spionnen te zijn die opereerden onder de dekmantel van religie.
De beschuldigde broeders en zusters spraken voor de rechter vrijmoedig tot hun eigen verdediging en gaven een schitterend getuigenis voor Jehovah en zijn koninkrijk. Vjekoslav Kos, een jonge broeder, zei: „Edelachtbare, mijn moeder heeft mij dit geloof, de leer van de Bijbel, bijgebracht, en sindsdien aanbid ik God. Tijdens de Duitse bezetting werd mijn moeder gevangengezet. Twee van mijn zussen en mijn broer deelden de overtuiging van mijn moeder. Ze zijn naar Dachau gebracht, waar ze zijn neergeschoten omdat ze wegens hun vorm van aanbidding voor communisten werden gehouden. Vanwege datzelfde geloof sta ik hier nu terecht als fascist.” Hij werd vrijgesproken.
De overigen kwamen er niet zo goed van af. Drie van hen werden veroordeeld tot de dood door een vuurpeloton en de rest kreeg gevangenisstraffen van één tot vijftien jaar. Maar dat onrecht lokte direct hevige protesten van de wereldwijde broederschap uit. Getuigen in de Verenigde Staten, Canada en Europa schreven duizenden protestbrieven aan de Joegoslavische regering. Ze stuurden ook honderden telegrammen. Zelfs enkele regeringsambtenaren schreven ten behoeve van de broeders. Die krachtige steunbetuiging had tot resultaat dat de doodvonnissen in gevangenisstraffen van twintig jaar werden omgezet.
Maar daarmee kwam er geen eind aan de tegenstand. Twee jaar later arresteerden de Sloveense autoriteiten Janez Robas en zijn vrouw, Marija, en hun mede-Getuigen Jože Marolt en Frančiška Verbec omdat ze gepredikt hadden. In de aanklacht stond onder andere dat de ’sekte der jehovisten’ nieuwe leden rekruteerde die ze tegen het huidige maatschappelijke stelsel en tegen militaire dienst opzette. Volgens de autoriteiten probeerden de broeders de verdediging van het land te verzwakken, en om die reden veroordeelden ze hen tot gevangenisstraffen van drie tot zes jaar met dwangarbeid.
In 1952 werden alle gevangen Getuigen vanwege een politieke koersverandering vrijgelaten. De Koninkrijksboodschap werd nog steeds gepredikt. Jehovah’s belofte kwam uit: „Geen enkel wapen dat tegen u gesmeed zal worden, zal succes hebben, en elke tong die tegen u zal opstaan in het gericht, zult gij veroordelen” (Jes. 54:17).
Desondanks bleef de regering proberen de vastbeslotenheid van de Getuigen te ondermijnen. De nieuwsmedia bestempelden hen als ’geestesziek’ en als ’fanatiekelingen op het krankzinnige af’. De stroom van negatieve berichten in de media en de voortdurende angst omdat ze in de gaten gehouden werden, begon sommige broeders en zusters parten te spelen. Als trouwe Getuigen vrijkwamen, bezagen anderen in de gemeenten hen als spionnen. Maar Jehovah bleef de gemeenten via loyale, ervaren broeders sterken.
Toen Josip Broz Tito na de Tweede Wereldoorlog aan de macht kwam, werd duidelijk dat het leger een belangrijke rol zou gaan spelen in Joegoslavië. Wie om wat voor reden dan ook militaire dienst weigerde, kreeg het aan de stok met de regering.
EEN TOETS OP ZIJN LOYALITEIT
Tijdens de Tweede Wereldoorlog had de negenjarige Ladislav Foro, uit Kroatië, een verplichte bijeenkomst van de inwoners van zijn stad bijgewoond waarbij een katholieke priester een preek hield. Na de preek had Ladislav nieuwsgierig achter de coulissen gekeken. Hij had gezien dat de priester zijn priestergewaad uittrok en daaronder een Ustaša-uniform droeg, en een patroongordel met daarin een handgranaat. De priester had buiten een paard bestegen, zijn sabel getrokken en uitgeroepen: „Broeders, het is tijd om de mensen te gaan kerstenen! Als iemand tegenstribbelt, weten jullie wat je te doen staat!”
Ladislav wist dat een man Gods zich niet zo hoorde te gedragen. Kort daarna begon hij samen met zijn oom vergaderingen van de Getuigen te bezoeken, die in het geheim gehouden werden. Zijn ouders waren daarop tegen, maar Ladislav bleef naar de vergaderingen gaan en goede geestelijke vorderingen maken.
Toen Ladislav in 1952 werd opgeroepen voor militaire dienst, zette hij zijn standpunt inzake christelijke neutraliteit duidelijk uiteen. Hij werd steeds opnieuw door de gezaghebbers ondervraagd in een poging hem te dwingen de eed van soldaat af te leggen. Eén keer namen ze hem mee naar de kazerne, waar 12.000 rekruten verzameld waren om de eed af te leggen. De soldaten lieten Ladislav voor de verzamelde menigte plaatsnemen en legden hem een geweer op de schouder. Hij gooide het meteen op de grond. Via de luidsprekers, zodat iedereen het kon horen, zeiden de soldaten dat als hij dat nog eens deed, hij zou worden doodgeschoten. Toen hij opnieuw weigerde het geweer op te nemen, voerden ze hem weg en duwden hem in een metersdiepe bomkrater. Ze gaven het bevel tot executie, een soldaat schoot twee keer in de krater en de mannen gingen terug naar de kazerne. Maar de kogels hadden Ladislav gemist!
Die nacht werd Ladislav uit de bomkrater gehaald en naar een gevangenis in Sarajevo gebracht. De gezaghebbers gaven hem een brief waarin stond dat anderen van zijn geloof bepaalde compromissen aangingen, terwijl hij tussen misdadigers in de gevangenis wegkwijnde. Herhaaldelijk zetten ze hem onder druk door ellenlang in diezelfde trant op hem in te praten. Maar Ladislav redeneerde: Ben ik Jehovah gaan dienen vanwege een of ander mens? Nee! Ben ik hier om mensen een plezier te doen? Nee! Hangt mijn leven af van wat anderen misschien zeggen, denken of doen? Nee!
Die redenatie, waaruit zijn geestelijke instelling bleek, hielp Ladislav trouw te volharden in de gevangenis tot hij vierenhalf jaar daarna werd vrijgelaten. Later diende hij met de steun van Anica, zijn toegewijde vrouw die ook in de waarheid was, als kringopziener.
BEPERKTE WETTELIJKE ERKENNING
Nadat Tito in 1948 met de Sovjet-Unie had gebroken, decentraliseerde hij de regering en gaf hij het volk geleidelijk meer vrijheid. Hoewel de regering nog steeds socialistisch was, werd religie meer getolereerd.
De regering nodigde vertegenwoordigers van Jehovah’s Getuigen uit voor een onderhoud en stelde hun voor nieuwe statuten op te maken, waardoor het werk van de Getuigen gelegaliseerd zou kunnen worden. De broeders deden wat hun was voorgesteld, en op 9 september 1953 werden Jehovah’s Getuigen in Joegoslavië opnieuw wettelijk geregistreerd.
Terwijl andere communistische landen onze broeders en zusters deporteerden, hadden de Getuigen in Joegoslavië de vrijheid om in daarvoor bestemde zalen bijeen te komen. Ook konden onze broeders en zusters in Macedonië nu lectuur ontvangen en contact opnemen met het bijkantoor in Zagreb. Maar al werden Jehovah’s Getuigen in 1953 wettelijk geregistreerd als een geloofsgemeenschap, het zou nog 38 jaar duren voordat het hun werd toegestaan van huis tot huis te prediken.
Niet alle problemen waren dus opgelost. Vanwege het neutrale standpunt van de broeders bezagen de autoriteiten hun predikingswerk als het voeren van propaganda. Het landelijke netwerk van geheime politie en informanten maakte het heel lastig om te prediken. Broeders en zusters die op prediken betrapt werden, konden gearresteerd en beboet worden. Een verslag zei: „De arrestaties en vervolging gaan door. Dat is vooral zo in Slovenië, waar de katholieke invloed het sterkst is en waar veel Getuigen van Jehovah in de gaten worden gehouden door de politie en hun handlangers, die hen erop willen betrappen dat ze met mensen Gods Woord bestuderen. Maar de broeders en zusters hebben laten zien dat ze vastbesloten zijn ervoor te zorgen dat de vervolging niet het gewenste effect heeft, en ze gehoorzamen God meer dan mensen.”
„OMZICHTIG ALS SLANGEN”
Wanneer de broeders en zusters in Slovenië op het platteland predikten, vroegen ze de huisbewoners eerst of ze eieren te koop hadden. Als de eieren niet te duur waren, kochten ze die om geen argwaan te wekken. Hadden ze genoeg eieren, dan vroegen ze de volgende huisbewoners om brandhout. Wanneer dat verstandig leek, brachten ze tijdens de transactie het gesprek op de Bijbel (Matth. 10:16).
Rond Zagreb (Kroatië) bewerkten de verkondigers het gebied systematisch, maar op zo’n manier dat ze niet ontdekt werden. Ze belden bijvoorbeeld bij elk tiende huis aan. Dat wil zeggen, als ze huisnummer 1 toegewezen hadden gekregen, bezochten ze ook nummer 11, 21, 31, enzovoorts. Op die manier hoorden veel mensen over Jehovah. Maar gezien de moeilijkheden waarmee de huis-aan-huisdienst gepaard ging, was informeel getuigenis geven toch de meest gebruikelijke predikingsmethode.
In Servië kwamen de broeders en zusters in privéwoningen bijeen. Damir Porobić vertelt hoe er na de Tweede Wereldoorlog vergaderingen werden gehouden in het huis van zijn oma. „Er kwamen vijf tot tien personen”, legt hij uit. „Het huis van mijn oma was ideaal gelegen, want het was vanaf twee straten toegankelijk. Daardoor kon iedereen komen en gaan zonder dat het achterdocht wekte.”
Veronika Babić was in Kroatië geboren, en haar familie begon in het midden van de jaren vijftig te studeren. Na haar doop in 1957 verhuisden zij en haar man naar Sarajevo (Bosnië). Milica Radišić, uit de Kroatische streek Slavonië, was in 1950 gedoopt. Ook zij en haar familie verhuisden naar Bosnië. De twee families maakten samen een begin met de verspreiding van de Koninkrijkswaarheid in Bosnië. Net als in andere delen van Joegoslavië moest er omzichtig gepredikt worden. „Mensen gaven ons aan bij de politie,” vertelt Veronika, „en onze lectuur werd in beslag genomen. We werden gearresteerd, ondervraagd, met gevangenisstraf bedreigd en kregen boetes opgelegd. Maar we lieten ons daardoor niet ontmoedigen of bang maken. Ons geloof in Jehovah werd er juist krachtiger door.”
„Op een dag”, vertelt Milica, „kwam er een man naar de Koninkrijkszaal die belangstelling toonde. Hij werd vriendelijk ontvangen en woonde zelfs een tijdje bij verschillende broeders in. Hij gaf ijverig commentaar op de vergaderingen. Maar op een keer zag onze dochter dat hij bij haar op het werk een bijeenkomst van de geheime politie bijwoonde. Het drong tot ons door dat hij door de politie gestuurd was om ons te bespioneren. Toen zijn banden met de politie eenmaal waren uitgelekt, kwam hij niet meer.”
DE EERSTE KONINKRIJKSZALEN
Toen Jehovah’s Getuigen nog niet wettelijk geregistreerd waren, was het hun niet toegestaan in particuliere huizen te vergaderen; deden ze dat wel, dan liepen ze het risico gearresteerd te worden. Maar zelfs toen ze wel openlijk mochten vergaderen, was het moeilijk een vergaderzaal te vinden, omdat veel mensen een hekel aan de Getuigen hadden en weigerden een gebouw aan hen te verhuren. Ze besloten daarom gebouwen te kopen om in te vergaderen.
Al gauw vonden de broeders een werkplaats in het centrum van Zagreb (Kroatië). Ze maakten er een prachtige Koninkrijkszaal van met zo’n 160 zitplaatsen en bouwden er een klein kantoor aan vast waar lectuur gedrukt kon worden. De zaal werd ook gebruikt voor kringvergaderingen en congressen en werd in 1957 in gebruik genomen, toen er voor het eerst een congres voor Getuigen uit alle delen van Joegoslavië werd gehouden. Een paar jaar later kochten de broeders een huis aan de Kamaufovastraat in het centrum van Zagreb, dat tot 1998 door de Bethelfamilie werd gebruikt.
In 1957 kochten de broeders een gebouw in Belgrado (Servië), dat als Koninkrijkszaal en als kantoor voor Bethelwerkzaamheden dienstdeed. Vervolgens kochten ze een stal in Ljubljana (Slovenië), die ze verbouwden tot een Koninkrijkszaal. In 1963 bouwden ze een garage in Sarajevo om tot een zaal, die door de eerste gemeente van Bosnië-Hercegovina gebruikt werd. In sommige van die gebouwen ging heel wat werk zitten; maar de broeders en zusters staken er zonder morren veel van hun tijd, geld en energie in, en Jehovah zegende hun krachtsinspanningen.
BETERE ORGANISATIE LEIDT TOT GEESTELIJKE GROEI
In 1960 werden er reizende opzieners aangesteld om de gemeenten te helpen en aan te moedigen. Sommige broeders werden uitgenodigd om als ’weekendkringopziener’ te dienen. Die broeders waren bereid hun vrije dagen te gebruiken om te reizen en de broeders en zusters aan te moedigen en in die beginperiode de eenheid te bevorderen.
„Ongeveer een jaar lang diende ik met mijn vrouw in de weekends als kringopziener,” vertelt Henrik Kovačić, een lid van het bijkantoorcomité in Kroatië, „en daarna was ik fulltime reizend opziener. De broeders en zusters leefden in heel armoedige omstandigheden, en vaak logeerden we op plaatsen zonder stromend water of een echte wc. Maar de broeders en zusters toonden veel waardering voor onze bezoeken en waren buitengewoon lief en gastvrij. Ze stonden dikwijls hun bed aan ons af en maakten een maaltijd voor ons klaar, ook al hadden ze zelf bijna niets. In sommige gemeenten logeerden we elke avond ergens anders om niemand tot last te worden.”
„Het was een geweldige ervaring om als weekendopziener te dienen,” zegt Šandor Palfi, die nu in Servië in het landscomité dient, „al was het niet makkelijk. De broeders en zusters zagen echt naar onze komst uit. Ze waren arm, maar ze wilden ons per se het beste geven wat ze hadden. Voor hen was het bezoek van de kringopziener iets heel bijzonders.”
Terwijl Miloš Knežević als kringopziener diende, leidde hij het werk van het bijkantoor in Joegoslavië. Tijdens de tientallen jaren van communistisch bewind hielp broeder Knežević heel wat formele beschuldigingen die tegen onze broeders werden ingediend, te weerleggen.
AANMOEDIGENDE VOORUITGANG IN MACEDONIË
In 1968 studeerde een jonge man uit Kočani (Macedonië) aan de universiteit in Zagreb, waar hij de waarheid leerde kennen. Toen hij thuis op bezoek was, sprak hij met zijn familieleden en vrienden over het goede nieuws.
„Die jonge man was mijn neef”, vertelt Stojan Bogatinov, de eerste in Kočani die zich liet dopen. „Ik werkte als kelner, en soms spraken mijn collega’s en ik met elkaar over geloof. Na een van die gesprekken kwam er een lid van de orthodoxe kerk binnen en bestelde een maaltijd. Terwijl ik hem bediende, vroeg ik hem of ik via zijn kerk aan een bijbel zou kunnen komen, omdat ik heel graag meer over God wilde weten. Hij zei me dat hij zou proberen me er een te bezorgen. Niet lang daarna was ik de trotse bezitter van een ’nieuw testament’. Ik was zo blij dat ik me na het werk naar huis haastte om erin te kunnen lezen.
Onderweg kwam ik tot mijn verrassing mijn neef tegen, die terug was uit Zagreb. Hij nodigde me bij zich thuis uit, maar ik zei dat ik niet mee kon gaan omdat ik stond te popelen om thuis in mijn bijbel te lezen. ’Ik heb iets wat je zal interesseren’, antwoordde mijn neef. ’Thuis heb ik boeken die je zullen helpen de Bijbel te begrijpen.’ We gingen naar zijn huis, en ik stelde met genoegen vast dat hij de complete Bijbel, wat brochures en een paar Wachttorens in het Kroatisch had. Hij bood me de publicaties aan, en ik begon er gelijk in te lezen. Ik besefte meteen dat wat ik las iets bijzonders was. Ik kende geen enkele Getuige van Jehovah maar wilde de Getuigen graag ontmoeten.
Toen mijn neef terugging naar Zagreb, ging ik met hem mee. Een gastvrije Getuige daar, Ivica Pavlaković, nodigde me bij zich thuis uit. Ik bleef er drie dagen. In die tijd stelde ik de ene vraag na de andere, en hij beantwoordde ze allemaal aan de hand van de Bijbel, wat veel indruk op me maakte. Ik ging naar een gemeentevergadering en werd aangemoedigd door de hartelijkheid van de broeders en zusters.
Ivica nam me mee naar Bethel in Zagreb, en ik kwam er opgetogen en met handen vol lectuur vandaan. Na die paar onvergetelijke dagen keerde ik met de geestelijke schat die ik gevonden had, naar Kočani terug. Er woonden geen Getuigen daar in de buurt, dus begon ik met Ivica te corresponderen. Mijn brieven stonden altijd vol met vragen, die hij in zijn brieven beantwoordde. Terwijl ik in kennis toenam, sprak ik met mijn vrouw en kinderen over wat ik leerde, en ook zij kregen belangstelling. Al gauw was ons gezin verenigd in de waarheid, en we leerden veel over de Bijbel. We waren gelukkig, en we begonnen ijverig met onze familieleden en vrienden over het goede nieuws te spreken. Velen van hen luisterden. Maar zodra we gingen prediken, begon de vervolging.”
IN EENHEID VERGADERD IN DUITSLAND
Hoewel onze broeders en zusters in Joegoslavië niet zo geïsoleerd waren als die in andere communistische landen, waren ze met weinigen en verlangden ze ernaar de liefde van de wereldwijde broederschap te ervaren. Toen ze over de internationale „Vrede op aarde”-vergadering hoorden, die voor 1969 gepland stond, vroegen ze de regering dan ook toestemming om het land te verlaten om dat congres te kunnen bijwonen. Stel je voor hoe blij ze waren toen ze groen licht kregen!
Het congres werd gehouden in het grote stadion in Neurenberg (Duitsland) waar Hitler, die gedreigd had Jehovah’s Getuigen uit te roeien, slechts tientallen jaren daarvoor zijn troepen had laten paraderen. Het programma werd in heel wat talen gepresenteerd, en de Joegoslavische afgevaardigden waren dolenthousiast toen ze hoorden dat ze in een bosrijke omgeving vlakbij het hoofdstadion in hun talen het programma zouden kunnen volgen. Een groot podium deelde het sportveld in tweeën, zodat de helft van de afgevaardigden, die aan de ene kant van het podium zat, het programma in het Servo-Kroatisch kon volgen en de andere helft, die aan de andere kant zat, in het Sloveens. De kennis en het geloof van de broeders en zusters werden door dat achtdaagse programma enorm verdiept!
Vanuit alle delen van Joegoslavië kwamen afgevaardigden in afgehuurde treinen en bussen naar Duitsland. „We waren zo blij dat we met onze broeders en zusters verenigd zouden worden,” vertelt een broeder die er vanuit Kroatië heen reisde, „dat we trots aanplakbiljetten met de aankondiging van het congres voor de ramen van onze wagon hingen.”
De broeders en zusters vonden het geweldig om Nathan Knorr en Frederick Franz van het internationale hoofdbureau te zien en te horen. „We liepen over van enthousiasme”, vertelt een afgevaardigde, „toen ze naar ons deel van het sportterrein kwamen om de groeten over te brengen.” De zegeningen die de Joegoslavische broeders en zusters ontvingen wogen ruimschoots op tegen de vele offers die ze hadden moeten brengen om aanwezig te zijn. „De reis naar het congres kostte twee maandlonen,” zegt Milosija Simić, die uit Servië kwam, „en het viel niet mee om tien dagen vrij te krijgen van mijn werk. Ik was er niet zeker van dat ik bij terugkomst nog een baan zou hebben, maar ik was vastbesloten om te gaan. Het was ongelofelijk! Nu, bijna veertig jaar later, krijg ik nog steeds tranen in mijn ogen als ik aan dat congres denk.” De broeders en zusters, die met mede-Getuigen uit alle delen van Joegoslavië waren samengekomen om de eenheid van onze internationale broederschap te ervaren, keerden aangemoedigd naar huis terug, gesterkt voor de moeilijkheden die in het verschiet lagen.
PLAATSELIJKE PIONIERS VOORZIEN IN EEN BEHOEFTE
De Duitse pioniers die begin jaren dertig waren gekomen, hadden veel gedaan om het goede nieuws te verspreiden. Nu het aantal verkondigers toenam, gingen er meer Joegoslaven in de pioniersdienst. Zo was Slovenië bereid ervaren pioniers naar meer afgelegen gebieden van Joegoslavië te sturen, waar de behoefte aan predikers groter was. Die pioniers namen moedig de uitdaging aan een nieuwe taal te leren en zich in een andere cultuur te verdiepen.
„Ik kwam aan in Priština, de grootste stad van Kosovo”, herinnert Jolanda Kocjančič zich. „De mensen daar spraken Albanees en Servisch. Hoewel Minka Karlovšek en ik geen van die talen spraken, besloten we gewoon te gaan prediken, en al doende leerden we. Bij het eerste huis troffen we de oudste zoon van een weduwe van Tsjechische afkomst. We begonnen onze presentatie in het Sloveens, vermengd met wat Servische uitdrukkingen, en zeiden: „We zouden graag met uw gezin over goed nieuws uit de Bijbel praten.”
„Kom binnen”, zei hij. „Mijn moeder verwacht u.”
Terwijl we naar binnen gingen, kwam de moeder, Ružica, al aanlopen om ons te begroeten. Ze legde uit dat ze Jehovah twee weken daarvoor in gebed had gevraagd om iemand te sturen die haar meer over hem kon vertellen. Haar zus, een van Jehovah’s Getuigen in wat nu Tsjechië is, had haar herhaaldelijk aangeraden Jehovah om hulp te bidden. Ružica was ervan overtuigd dat ons bezoek de verhoring van haar gebed was. Zo kwam het dat zij ons Servisch leerde terwijl wij haar de waarheid uit de Bijbel onderwezen. Ze verhuurde kamers aan studenten, die ook meededen met de Bijbelstudie. Een van hen gaf ons een Albanees woordenboek, dat ons hielp om die taal te leren.”
Zoran Lalović was nog maar een jongen toen hij in Montenegro van een pionier uit Zagreb (Kroatië) een bijbel kreeg. Vijf jaar later, in 1980, kwam er een speciale pionier uit Servië die met hem ging studeren. „Ik vond het heel moeilijk om het contact met mijn discovrienden te verbreken,” vertelt Zoran, „maar toen ik dat eindelijk gedaan had, maakte ik snelle vorderingen, en slechts een paar maanden later werd ik in Belgrado (Servië) gedoopt. Omdat er zo weinig broeders waren, werd me direct daarna gevraagd de openbare lezing te houden. Van toen af hielden we in de stad Podgorica ook alle vergaderingen.”
GEDOOPT IN DE RIJSTVELDEN
„Als personen voor de doop in aanmerking kwamen, doopte ik ze”, zei Stojan Bogatinov uit Macedonië. „We beschikten niet over een badkuip, en het plaatselijke riviertje was veel te ondiep. Maar we hadden in ons gebied veel rijstvelden met bevloeiingskanalen. Sommige daarvan waren diep en schoon genoeg om er mensen in te dopen. Ik herinner me de eerste doop in een rijstveld. Toen we door het veld naar het kanaal liepen, riep iemand: ’Hé Stojan, ik zie dat je nieuwe werkers hebt aangetrokken!’
’Dat klopt, ja,’ antwoordde ik, ’er is veel te doen.’ Ze hadden er geen idee van dat we werkers waren in de geestelijke oogst die in Macedonië werd binnengehaald.”
De broeders in Macedonië hadden maar weinig contact met het bijkantoor, en ze moesten nog veel leren over theocratische procedures. Stojan Stojmilov begon in Duitsland de vergaderingen te bezoeken. Toen hij naar Macedonië terugkeerde, was hij blij in Kočani Getuigen aan te treffen. „Toen ik de broeders na mijn aankomst vertelde hoe de vergaderingen in Duitsland geleid werden,” vertelt hij, „vroegen ze me gelijk om de Wachttoren-studie te leiden en een openbare lezing te houden. Ik legde uit dat ik nog niet gedoopt was, maar ze hielden voet bij stuk en beweerden dat ik de aangewezen persoon was. Dus deed ik wat ze vroegen. Mijn vrouw en ik maakten geleidelijk vorderingen, en ook wij werden in de rijstvelden gedoopt.”
Veselin Iliev, die nu als ouderling in Kočani dient, legt uit: „We wisten weinig van theocratische regelingen, maar we hadden een diepe liefde voor de waarheid.” Na verloop van tijd zorgde Jehovah ervoor dat dingen gecorrigeerd werden. Doordat er bijvoorbeeld meer lectuur in het Macedonisch beschikbaar kwam, verbeterde het begrip van de Koninkrijkswaarheid enorm en werden de gemeenten versterkt.
SLIM GEBRUIK VAN TOEGENOMEN VRIJHEID
Omdat Joegoslavië niet meer onder Russische invloed stond, genoten de mensen er vrijheden die ze achter het IJzeren Gordijn niet gehad zouden hebben. Joegoslavië was eind jaren zestig het eerste communistische land dat de visumplicht afschafte en de grenscontroles versoepelde. Toen het makkelijker werd om te reizen, namen onze broeders in het noorden van Joegoslavië het op zich lectuur te smokkelen naar landen die aan de Sovjet-Unie grensden en waar het predikingswerk nog verboden was.
Eerst brachten ze de lectuur in bestelwagens vanuit Duitsland naar Joegoslavië. Ðuro Landić, die nu een lid van het Kroatische bijkantoorcomité is, weet te vertellen dat hun huis tot aan de val van de Sovjet-Unie een lectuurdepot was. „De auto’s van onze familie hadden dubbele bodems en geheime vakken in het dashboard”, herinnert hij zich. „We wisten dat we, als we betrapt werden, onze auto’s konden kwijtraken en in de gevangenis konden belanden, maar de blijdschap van onze broeders en zusters als ze de lectuur kregen, maakte het de moeite waard.”
Zuster Milosija Simić, die lectuur vanuit Servië naar Bulgarije bracht, vertelt: „Ik wist nooit bij wie ik de lectuur zou bezorgen, ik kreeg alleen een adres. Op een keer stapte ik uit de bus en vond het adres, maar er was niemand thuis. Ik liep om het blok heen en probeerde het van een andere kant, maar er was nog steeds niemand. In de loop van de dag ben ik zo onopvallend mogelijk een keer of tien teruggegaan, maar het mocht niet baten. Dat bleek achteraf een zegen te zijn, want ik kwam er later achter dat het niet het juiste adres was.
Ik had zo hard gewerkt om de lectuur over te tikken en te kopiëren, dat ik nu voor een dilemma stond. Ik kon de lectuur toch niet zomaar weggooien. Dus besloot ik alles mee terug te nemen naar Servië, waar het nog gebruikt kon worden. Ik had een retourticket gekocht, maar had nog wel een kaartje nodig om bij het station te komen. Normaal gesproken kreeg ik het geld daarvoor van de broeders bij wie ik de lectuur had afgeleverd. Dat was zo geregeld omdat ik maar een beperkte hoeveelheid geld mee mocht nemen het land in. Terwijl ik naar het loket liep, bad ik of er een vrouw achter het loket mocht zitten. Net op het moment dat ik eraan kwam, stond de man achter het loket op en nam een vrouw zijn plaats in. In ruil voor een kaartje bood ik haar de kleren aan waarin we de lectuur hadden gewikkeld. Ze stemde in met de ruil en ik kreeg mijn kaartje.”
Begin jaren tachtig vertaalden de broeders lectuur in het Albanees en het Macedonisch en stuurden hun vertaling dan naar het kleine kantoor in Belgrado. Daar typte Milosija de manuscripten uit, met telkens zeven doorslagen. Het was geen makkelijke opgave, want het materiaal was met de hand geschreven in een taal die ze niet kende.
JONGE BROEDERS NEMEN EEN KRACHTIG STANDPUNT IN
Hoewel we officieel godsdienstvrijheid hadden, bezag de regering ons neutrale standpunt als een bedreiging voor de eenheid van Joegoslavië. Om die reden kregen de broeders tegenstand te verduren. Tijdens de Tweede Wereldoorlog hadden velen zich in de neutraliteitskwestie getrouw betoond, zelfs tot de dood. Maar in de daaropvolgende dertig jaar bleek niet iedereen zo’n krachtig geloof te bezitten. Sommigen bezochten de vergaderingen en ondersteunden het Koninkrijkswerk, maar als ze voor militaire dienst werden opgeroepen, zochten ze manieren om hun deelname te rechtvaardigen.
De jonge broeders die aan hun neutraliteit vasthielden, hing een gevangenisstraf van soms wel tien jaar boven het hoofd. Bovendien konden ze tot hun dertigste meerdere malen veroordeeld worden. Sommigen die deze toets op hun loyaliteit te verduren kregen en weigerden te schipperen, waren nog maar kort in de waarheid. Velen van hen zijn nu verantwoordelijke broeders die in de gemeenten de leiding nemen.
EEN AANGRIJPEND INTERNATIONAAL CONGRES
Jehovah’s Getuigen in Joegoslavië hadden nog nooit de vreugde gesmaakt als gastheer voor een internationaal congres op te treden. Stel je hun opwinding voor toen het Besturende Lichaam in 1991 aankondigde dat een van de internationale „Vrijheidlievende mensen”-congressen in Zagreb (Kroatië) gehouden zou worden!
Maar er waren problemen. Vanaf het moment dat Kroatië zich onafhankelijk had verklaard van Joegoslavië, pakten zich oorlogswolken samen. Was het wel verstandig een congres te houden? De veiligheid van zowel de buitenlandse als de plaatselijke bezoekers stond voorop. Na veel bidden en wikken en wegen besloten de broeders door te gaan met de voorbereidingen voor het congres.
Theodore Jaracz, een lid van het Besturende Lichaam, reisde een paar weken voor het congres naar Kroatië om met de organisatie te helpen. Omdat alle andere evenementen in Zagreb waren afgelast, waren alle ogen gericht op wat er in het Dinamostadion zou plaatsvinden. Naarmate het congres naderde, werd de situatie in het land steeds instabieler. Onze broeders evalueerden dagelijks de gevaren en stelden zichzelf steeds opnieuw de vraag: moeten we doorgaan met de voorbereidingen of moeten we het congres afzeggen? De broeders smeekten Jehovah voortdurend om zijn leiding. Verbazend genoeg stabiliseerde het politieke klimaat zich, en het congres kon van 16 tot 18 augustus 1991 gehouden worden.
Een groter contrast was haast niet denkbaar. Terwijl de omliggende landen op de rand van een oorlog balanceerden, verwelkomden Jehovah’s Getuigen in Kroatië duizenden gasten voor het internationale „’Goddelijke vrijheid’-lievende mensen”-congres.b Veel inwoners ontvluchtten het land, en gelijktijdig kwamen broeders en zusters uit vijftien landen in liefde en vrijheid bijeen. Grote groepen kwamen per vliegtuig uit de Verenigde Staten, Canada en andere westerse landen. Vanwege de militaire situatie was de luchthaven van Zagreb gesloten en moesten de vliegtuigen in Ljubljana (Slovenië) landen. Vandaaruit reisden de afgevaardigden met de bus naar Zagreb. De moed van de bezoekers vormde een geweldig getuigenis voor de bevolking, en hun aanwezigheid was een onschatbare bron van aanmoediging voor de plaatselijke broeders en zusters. De grootste groep — zo’n drieduizend afgevaardigden — kwam uit Italië. Hun warme genegenheid en hun vurige enthousiasme werkten aanstekelijk (1 Thess. 5:19).
Het was vooral geloofversterkend dat er vijf leden van het Besturende Lichaam te gast waren. Velen koesteren tot op heden dierbare herinneringen aan de lezingen van Carey Barber, Lloyd Barry, Milton Henschel, Theodore Jaracz en Lyman Swingle. Die broeders, met hun jarenlange ervaring, hadden zich niet door de onrustige situatie laten afschrikken en waren moedig het land in gereisd om de broeders en zusters met opbouwende lezingen te versterken.
Vanwege de politieke onrust vreesden de autoriteiten voor uitbarstingen van etnisch geweld tussen afgevaardigden uit verschillende delen van Joegoslavië. Wat waren ze opgelucht toen ze zagen dat die niet alleen vredig bijeenwaren, maar ook warme, broederlijke genegenheid voor elkaar toonden. Er waren met de dag minder agenten aanwezig.
Dat gedenkwaardige congres was een bewijs dat Jehovah’s Getuigen echt een internationale broederschap vormen. Door daarbij stil te staan, zouden de broeders en zusters tijdens de moeilijkheden die voor hen lagen, geholpen worden hun eenheid te bewaren. De bussen die de Servische en Macedonische afgevaardigden naar huis brachten, behoorden tot de laatste voertuigen die de controlepost bij de grens van Kroatië en Servië mochten passeren. Nadat onze broeders en zusters veilig de grens over waren, werd die gesloten. Velen zeggen dat toen de oorlog begon.
In de daaropvolgende maanden en jaren scheidden de republieken die voorheen deel uitgemaakt hadden van Joegoslavië zich de een na de ander af en werden onafhankelijke staten met een eigen regering. De onrust die daarvan het gevolg was, heeft tienduizenden levens geëist en onnoemelijk veel leed teweeggebracht. Hoe is het onze broeders en zusters in die roerige tijd vergaan? Hoe heeft Jehovah daarna de Koninkrijksprediking in de nu onafhankelijke landen gezegend? We zullen zien.
De recente geschiedenis van Bosnië-Hercegovina
„Toen Sarajevo op 16 mei 1992 ten gevolge van exploderende mortiergranaten met granaatscherven doorzeefd werd, zochten we met een man of dertien in een appartement beschutting bij elkaar. Het gebouw waarin we toevlucht hadden gezocht, werd tweemaal door een granaat getroffen. Hoewel we verschillende achtergronden hadden — er waren Kroaten, Serviërs en Bosniakken onder ons, de drie groepen die elkaar daarbuiten naar het leven stonden — waren wij verenigd in de zuivere aanbidding. Toen er tegen de ochtend minder granaten vielen, verlieten we het appartement om een veiliger heenkomen te zoeken. Net als de avond daarvoor baden we hardop tot Jehovah, en hij hoorde ons” (Halim Curi).
Sarajevo, een stad met meer dan 400.000 inwoners, had te lijden onder een van de langste en meest uitzichtloze belegeringen in de recente geschiedenis. Hoe verging het onze broeders en zusters, gezien de etnische en religieuze conflicten die Bosnië-Hercegovina verscheurden? Laten we voordat we ons daarin verdiepen, eens wat meer over het land zelf te weten komen.
Het land dat als Bosnië-Hercegovina bekendstaat, ligt in het hart van het voormalige Joegoslavië, tussen Kroatië, Servië en Montenegro in. Culturele invloeden en familiebanden zijn er sterk, en er wordt veel nadruk gelegd op gastvrijheid. Mensen nippen graag bij de buren aan een kopje Turkse koffie of brengen hun tijd door in een kafići (koffiebar). De bevolking van Bosnië-Hercegovina bestaat uit Bosniakken, Serven en Kroaten, die wat hun uiterlijk betreft niet van elkaar te onderscheiden zijn. Velen vinden zichzelf niet erg gelovig, en toch heeft juist religie de mensen verdeeld. De Bosniakken zijn voor het merendeel moslim, terwijl de Serven Servisch-orthodox en de Kroaten rooms-katholiek zijn.
De alarmerende toename in religieuze onverdraagzaamheid en etnische haat begin jaren negentig leidde tot de afschuwelijke praktijk van etnische zuiveringen. Naderende legers verdreven burgers — in zowel kleine dorpen als grote steden — om etnisch zuivere gebieden voor hun eigen religieuze groep te creëren. Onze broeders en zusters werden daardoor meer dan eens op hun neutraliteit beproefd. Net als in de andere landen van het voormalige Joegoslavië hebben ook in Bosnië-Hercegovina de meeste mensen de godsdienst van hun ouders, en iemands achternaam geeft vaak al aan tot welk geloof zijn familie behoort. Als oprechte mensen aanbidders van Jehovah worden, wordt dat vaak als verraad aan hun familie en hun traditie bezien. Maar onze broeders en zusters hebben ervaren dat loyaliteit aan Jehovah een bescherming vormt.
EEN BELEGERDE STAD
Zoals we gezien hebben, waren de Joegoslavische broeders en zusters diep bewogen door de liefde en eenheid die in 1991 op het „’Goddelijke vrijheid’-lievende mensen”-congres in Zagreb (Kroatië) werden getoond. Dat onvergetelijke congres sterkte hen voor de moeilijkheden die hun te wachten stonden. Het ene moment woonden Bosniakken, Serven en Kroaten nog vredig bijeen in Sarajevo, het volgende moment was de stad door een leger omsingeld en zat iedereen, ook onze broeders en zusters, gevangen. Hoewel de politieke situatie onrustig was, kon niemand voorzien hoe lang het conflict zou gaan duren.
„De mensen lijden honger”, berichtte Halim Curi, een ouderling in Sarajevo. „Ze krijgen per maand maar een paar pond meel, honderd gram suiker en een halve liter olie. Elk beschikbare stukje grond in de stad wordt gebruikt om groenten te verbouwen. De mensen kappen de bomen van Sarajevo voor brandhout. Zijn er geen bomen meer, dan halen ze de parketvloer uit hun woning om te kunnen koken en hun huis te verwarmen. Ze gebruiken alles wat maar branden wil, zelfs oude schoenen.”
Toen Sarajevo belegerd werd, zaten Ljiljana Ninković en haar man, Nenad, opeens vast in de stad, terwijl hun twee dochtertjes ergens anders waren. „We waren een normaal gezin met twee kinderen, een huis en een auto”, zegt Ljiljana. „En opeens was alles anders.”
Toch voelden ze ook vaak Jehovah’s bescherming. „Tweemaal waren we net de deur uit toen ons appartement werd gebombardeerd”, vervolgt Ljiljana. „Ondanks de moeilijkheden waren we blij met kleine dingen. We gingen bijvoorbeeld graag naar het park om paardenbloembladeren te plukken voor een salade, zodat we iets hadden om bij onze witte rijst te eten. We leerden tevreden te zijn met wat we hadden en niets als vanzelfsprekend te bezien.”
IN FYSIEKE EN GEESTELIJKE BEHOEFTEN VOORZIEN
Een van de grootste problemen was om aan water te komen. Er was maar heel af en toe stromend water beschikbaar. Om water te krijgen, moesten mensen soms wel vijf kilometer door gebieden lopen waar sluipschutters actief waren. Bij het wateruitdeelpunt moesten ze uren in de rij staan tot ze hun containers konden vullen, en daarna moesten ze hun vloeibare lading nog naar huis sjouwen.
„Het werd pas echt een probleem als we hoorden dat de huizen korte tijd water zouden hebben”, bericht Halim. „Dat was voor iedereen het moment om te douchen, de was te doen en zo veel mogelijk water op te slaan in containers. Maar stel dat dit langverwachte moment nu net samenviel met onze gemeentevergadering? Dan moesten we kiezen: of we gingen naar de vergadering, of we bleven thuis om water te verzamelen.”
Natuurlijk waren er stoffelijke voorzieningen nodig, maar de broeders en zusters beseften ook hoe hard ze de geestelijke voorzieningen nodig hadden. Op de vergaderingen kregen ze niet alleen geestelijk voedsel maar hoorden ze ook wie er gevangen was gezet, gewond was geraakt of zelfs was omgekomen. „We vormden één grote familie”, vertelt Milutin Pajić, die als gemeenteouderling dient. „Als we bijeenwaren voor de vergaderingen had niemand zin om naar huis te gaan. Na de vergadering bleven we meestal nog uren napraten over de waarheid.”
De omstandigheden waren niet makkelijk, en de broeders en zusters vreesden vaak voor hun leven. Toch stelden ze geestelijke belangen op de eerste plaats. Terwijl het land door de oorlog uiteenviel, werd zowel de band tussen Jehovah’s aanbidders als hun band met hun hemelse Vader steeds hechter. Kinderen zagen de loyaliteit van hun ouders en ontwikkelden ook zelf een onwrikbare loyaliteit tegenover Jehovah.
De stad Bihać, in de buurt van de Kroatische grens, was bijna vier jaar van de buitenwereld afgesneden. Niemand kon de stad uit en hulpgoederen konden de stad niet in. „Het was het moeilijkst in het begin van de oorlog,” vertelt Osman Šaćirbegović, de enige broeder in deze stad, „niet zozeer vanwege de situatie op zich, maar omdat alles nieuw was en we nog nooit zoiets hadden meegemaakt. Toen de mortierbeschietingen begonnen, nam de spanning vreemd genoeg af, omdat we er al gauw achter kwamen dat niet elke granaat slachtoffers maakt. Sommige granaten ontploffen niet eens.”
Omdat niemand van tevoren wist hoe lang de gevechten zouden gaan duren, troffen het Bethel in Zagreb (Kroatië) en dat in Wenen (Oostenrijk) regelingen dat er humanitaire hulpgoederen werden opgeslagen in Koninkrijkszalen en huizen van Getuigen in Sarajevo, Zenica, Tuzla, Mostar, Travnik en Bihać. Terwijl de gevechten voortduurden, werden steden plotseling omsingeld en van de buitenwereld afgesneden. Wanneer de toevoerlijnen onverwacht geblokkeerd werden, waren de voorraden snel uitgeput. Maar ook al werden verschillende Bosnische steden van de buitenwereld afgesneden, de broederlijke eenheid onder Jehovah’s Getuigen was onverbrekelijk. Dat vormde een opvallend contrast met de etnische en religieuze haat die in het hele land als een verwoestend vuur om zich heen greep.
IJVERIG, MAAR OOK VOORZICHTIG
Naast het probleem om in de dagelijkse behoeften te voorzien, was er het gevaar van sluipschutters, die overal in Sarajevo geposteerd waren en willekeurig op onschuldige burgers schoten. Mortieraanvallen bleven vanuit de lucht dood en verderf zaaien. Soms was het gevaarlijk om in de belegerde steden onderweg te zijn. De mensen leefden voortdurend in angst. Maar terwijl onze broeders en zusters het evenwicht bewaarden tussen wijsheid en moed, hielden ze er niet mee op het goede nieuws van het Koninkrijk te delen met mensen die wanhopig behoefte hadden aan troost.
„Tijdens een van de zwaardere aanvallen op Sarajevo”, vertelt een ouderling, „ontploften er duizenden granaten op één dag. Op die zaterdagochtend belden de broeders de ouderlingen en vroegen: ’Waar is vanochtend de velddienstactie?’”
„Ik zag dat mensen wanhopig behoefte hadden aan de waarheid,” zegt een zuster, „en dat hielp me om niet alleen te volharden, maar ook onder moeilijke omstandigheden mijn vreugde te bewaren.”
Veel inwoners beseften dat ze de Bijbelse hoop nodig hadden. „De mensen zoeken ons nu op voor geestelijke hulp,” zei een broeder, „in plaats dat wij hen opzoeken. Ze komen naar de Koninkrijkszaal en vragen om studie.”
Het succes van de prediking in de oorlogsjaren was voor een groot deel toe te schrijven aan de eenheid van onze christelijke broederschap, die niet onopgemerkt kon blijven. „Het was een geweldig getuigenis”, vertelt Nada Bešker, een zuster die al jarenlang speciale pionier is. „Velen zagen Bosniakse en Servische broeders samenwerken in de dienst. En als ze zagen dat een Kroatische zuster en een zuster die vroeger moslim was geweest, samen met een Servische studeerden, moesten ze wel erkennen dat we anders waren.”
De resultaten van de ijver van onze broeders en zusters zijn nog steeds zichtbaar, want velen die nu Jehovah dienen, zijn tijdens de oorlog in de waarheid gekomen. Zo is de gemeente in Banja Luka verdubbeld, ook al zijn er honderd verkondigers naar andere gemeenten verhuisd.
EEN TROUW GEZIN
Onze broeders en zusters waren altijd heel voorzichtig. Toch werden sommige het slachtoffer van „tijd en onvoorziene gebeurtenissen” doordat ze net op het verkeerde moment op de verkeerde plaats waren (Pred. 9:11). Božo Ðorem, die van Servische afkomst was, liet zich in 1991 op het internationale congres in Zagreb dopen. Na zijn terugkeer naar Sarajevo werd hij verschillende keren naar de gevangenis gestuurd, waar hij wegens zijn neutrale standpunt slecht behandeld werd. In 1994 werd hij tot veertien maanden gevangenisstraf veroordeeld. Wat hem het zwaarst viel, was dat hij niet bij zijn vrouw, Hena, en hun vijfjarige dochtertje, Magdalena, kon zijn.
Kort nadat Božo uit de gevangenis was ontslagen, vond er een tragedie plaats. Op een rustige middag gingen ze met z’n drietjes op pad om bij hen in de buurt een Bijbelstudie te leiden. Terwijl ze onderweg waren, werd de stilte plotseling verbroken doordat er een granaat ontplofte. Hena en Magdalena waren op slag dood, en Božo stierf later in het ziekenhuis.
CHRISTELIJKE NEUTRALITEIT
Omdat de meeste mensen bevooroordeeld waren, was er weinig of geen begrip voor een neutraal standpunt. De gemeente in Banja Luka bestond voornamelijk uit jonge broeders, die het leger graag in de strijd zou inzetten. Omdat ze neutraal bleven, werden ze geslagen.
„We werden vaak door de politie ondervraagd”, vertelt Osman Šaćirbegović, „en voor lafaards uitgemaakt omdat we onze familie niet verdedigden.”
Osman redeneerde dan als volgt met de politie: „Jullie hebben toch een geweer om jezelf te beschermen?”
„Jazeker”, antwoordden de agenten.
„Zouden jullie dat geweer inruilen voor een mortier die meer bescherming biedt?”
„Ja.”
„Zouden jullie die mortier inruilen voor een tank?”
„Ja, natuurlijk.”
„Dat zouden jullie allemaal doen om beter beschermd te zijn”, zei Osman dan. „Mijn bescherming komt van Jehovah, de almachtige God, de Schepper van het universum. Is er soms een betere bescherming?” Het punt was duidelijk, en de agenten vielen hem niet langer lastig.
ER KOMT HUMANITAIRE HULP
Hoewel broeders in nabijgelegen landen wisten dat de Bosnische Getuigen gebrek leden, was het een tijdlang niet mogelijk hulpgoederen naar de behoeftige broeders en zusters te transporteren. In oktober 1993 gaven de autoriteiten eindelijk het sein dat het misschien haalbaar was hulpgoederen het land in te brengen. Ondanks de gevaren besloten onze broeders de gelegenheid zo goed mogelijk te benutten. Op 26 oktober gingen vijf vrachtwagens met zestien ton voedsel en brandhout vanuit Wenen op weg naar Bosnië. Hoe zou het konvooi erin slagen de vele gebieden waar nog hevig gevochten werd, te passeren?c
Er waren momenten tijdens de reis dat onze broeders in ernstig gevaar verkeerden. „Ik was laat die ochtend,” vertelt een van de chauffeurs, „en zo kwam het dat ik achter verschillende andere vrachtwagens met humanitaire goederen aan reed. Toen ik een van de controleposten naderde, hielden alle wagens halt, terwijl de officieren de papieren controleerden. Plotseling hoorde ik het geweer van een sluipschutter afgaan, en we zagen dat een chauffeur die geen Getuige was, geraakt was.”
Alleen de chauffeurs mochten met hun vrachtwagen Sarajevo in, dus moesten de andere broeders, die de wagens begeleid hadden, buiten de stad wachten. Omdat ze de plaatselijke broeders en zusters toch graag wilden aanmoedigen, gingen ze op zoek naar een telefoon; ze slaagden erin verbinding te krijgen met de verkondigers in Sarajevo en hielden een bemoedigende openbare lezing, iets waaraan dringend behoefte was. Tijdens de oorlog riskeerden reizende opzieners, Bethelieten en leden van het landscomité heel wat keren hun leven om hun broeders en zusters te helpen fysiek en geestelijk te overleven.
Bijna vier jaar konden de broeders en zusters in Bihać geen zendingen ontvangen. Terwijl letterlijk voedsel niet door de blokkades heen kwam die de stad van de buitenwereld afsneden, slaagden ze er wel in aan geestelijk voedsel te komen. Hoe? Ze kregen toegang tot een telefoonlijn en een fax, waardoor ze regelmatig Onze Koninkrijksdienst en De Wachttoren konden ontvangen. Ze tikten de lectuur over en gaven elk gezin een kopie. Toen de oorlog begon, was er maar een klein groepje van drie gedoopte verkondigers, en verder waren er twaalf niet-gedoopte verkondigers, die twee jaar vol ongeduld hebben gewacht op een passende gelegenheid om hun opdracht aan Jehovah door de waterdoop te symboliseren.
Het viel niet mee zo veel jaren geïsoleerd te zijn. „Mijn Bijbelstudies hadden nog nooit het bezoek van een kringopziener of een congres meegemaakt”, vertelt Osman. „We praatten er dikwijls over hoe heerlijk het zou zijn als we weer omgang konden hebben met onze broeders en zusters.”
Stel je voor hoe blij de broeders en zusters waren toen er op 11 augustus 1995 twee voertuigen Bihać binnenreden waarop met grote letters „Hulpgoederen van Jehovah’s Getuigen” stond. Het waren de eerste privévoertuigen die humanitaire hulp brachten sinds de stad belegerd was! En ze kwamen net op het moment dat de broeders en zusters het gevoel hadden dat ze er fysiek en mentaal doorheen zaten.
De mensen in Bihać zagen hoe de broeders en zusters voor elkaar zorgden door bijvoorbeeld gebroken ruiten te repareren. „Dat maakte indruk op mijn buren,” zegt Osman, „want ze wisten dat we geen geld hadden. Het was een geweldig getuigenis waar ze nu nog over praten.” Bihać heeft nu een ijverige gemeente met 34 verkondigers en 5 pioniers.
EEN REIS OM NOOIT TE VERGETEN
Herhaaldelijk riskeerden onze broeders hun leven om voedsel en lectuur naar de door oorlog verscheurde steden van Bosnië te brengen. Maar de reis van 7 juni 1994 was anders. Een konvooi van drie vrachtwagens met leden van het landscomité en extra werkers vertrok die ochtend al vroeg vanuit Zagreb (Kroatië). Het doel was hulpgoederen te bezorgen en een ingekorte versie te presenteren van het programma van de speciale dagvergadering, de eerste dagvergadering in drie jaar!
Het speciale programma zou onder andere in de stad Tuzla gehouden worden. Bij het begin van de oorlog telde de gemeente maar zo’n twintig gedoopte verkondigers. Wat een verrassing toen er ruim tweehonderd personen naar het programma kwamen luisteren! Er waren dertig dopelingen. Tegenwoordig heeft Tuzla drie gemeenten en meer dan driehonderd verkondigers.
In Zenica vonden de broeders een geschikte vergaderplaats, maar ze hadden moeite een passend doopbassin te vinden. Ten slotte vonden ze na lang zoeken een kuip die ze daarvoor konden gebruiken. Het enige probleem was de stank: de kuip was gebruikt om er vis in te bewaren! Maar de doopkandidaten, die Jezus’ uitnodiging hadden aangenomen om „vissers van mensen” te worden, lieten zich daardoor niet afschrikken (Matth. 4:19). Herbert Frenzel, die nu een lid van het Kroatische bijkantoorcomité is, hield de dooplezing. „De kandidaten hadden zo lang gewacht om gedoopt te kunnen worden,” bericht hij, „dat niets hen kon tegenhouden! Hun doop gaf hun een heel triomfantelijk gevoel!” Zenica heeft nu een ijverige gemeente met 68 verkondigers.
In Sarajevo kon het programma alleen worden gehouden in de buurt van een kruispunt dat door sluipschutters onder vuur werd genomen. Toen de broeders eenmaal veilig op de plaats van bestemming waren aangekomen, stonden ze voor de moeilijkheid zowel een doopbassin te vinden als een manier om zo min mogelijk kostbaar water te verspillen. Om er zeker van te zijn dat er genoeg water was om alle gegadigden te dopen, werden de doopkandidaten in volgorde van grootte opgesteld en van klein naar groot gedoopt!
Onze broeders en zusters hadden een schitterende dag! Ze lieten niet toe dat de afschuwelijke gebeurtenissen om hen heen een domper zetten op hun uitbundige vreugde over hun gezamenlijke aanbidding. Sarajevo heeft nu drie bloeiende gemeenten.
NA DE STORM
Toen de toevoerwegen weer opengingen, werd het leven in bepaalde opzichten wat makkelijker voor onze broeders en zusters. Maar de etnische zuiveringen met hun gedwongen uitzettingen gingen door. Ivica Arabadžić, een ouderling die in Kroatië dient, vertelt dat hij en zijn gezin uit hun woning in Banja Luka verdreven werden: „Er kwam een man met een geweer die zei dat we moesten maken dat we wegkwamen, omdat dit nu zijn huis was. Hij had zijn huis in Šibenik (Kroatië) gedwongen moeten achterlaten omdat hij een Serviër was. Nu wilde hij dat wij vertrokken. Iemand van de militaire politie met wie ik de Bijbel bestudeerde, kwam tussenbeide. Hoewel we ons huis niet konden houden, konden we wel een deal sluiten: de Serviër kreeg ons huis en wij het zijne. Het viel ons zwaar ons huis en de gemeente die ons geholpen had de waarheid te leren kennen, te verlaten, maar er zat niets anders op. Met een minimum aan spullen togen we naar ons ’nieuwe’ huis in Kroatië. Maar toen we in Šibenik aankwamen, was er al iemand anders in ’ons’ lege huis gaan wonen. Wat nu? Onze broeders en zusters namen ons direct hartelijk op, en we mochten van een ouderling een jaar lang in zijn huis wonen tot we een woning gevonden hadden.”
De politieke situatie is nog steeds niet stabiel, maar de waarheid floreert in Bosnië-Hercegovina, waar bijna 40 procent van de bevolking belijdend moslim is. Sinds het einde van de oorlog hebben onze broeders en zusters nieuwe Koninkrijkszalen gebouwd. Eén zaal in het bijzonder, die in Banja Luka, is meer dan een hoognodige vergaderplaats. De zaal betekent ook een juridische overwinning. Jarenlang hadden onze broeders geprobeerd toestemming te krijgen voor de bouw van een Koninkrijkszaal in dat gebied, waar de Servisch-orthodoxe kerk een krachtige invloed uitoefent. Maar al hadden de Getuigen in Bosnië na de oorlog wettelijke erkenning gekregen, ze kregen geen toestemming om in Banja Luka een Koninkrijkszaal te bouwen. Eindelijk, na veel bidden en veel moeite, kregen de broeders de benodigde papieren. Die overwinning schept een juridisch precedent voor toekomstige Koninkrijkszalen in dat deel van Bosnië-Hercegovina.
De vrijheid van aanbidding heeft voor 32 speciale pioniers, van wie velen uit het buitenland komen, de weg geopend om in gebieden te gaan helpen waar de behoefte groter is. Hun ijver voor de dienst en het feit dat ze zich loyaal aan theocratische procedures houden, is echt een zegen.
In Sarajevo, waar onze broeders en zusters nog maar tien jaar geleden regelmatig door sluipschutters onder vuur werden genomen, vinden nu in alle rust congressen plaats voor afgevaardigden uit alle delen van het voormalige Joegoslavië. Terwijl de oorlogen van de afgelopen eeuw dit prachtige bergachtige land op zijn grondvesten deden schudden, is de band van „ongehuichelde broederlijke genegenheid” onder Jehovah’s volk steeds hechter geworden (1 Petr. 1:22). Tegenwoordig loven 16 gemeenten met 1163 verkondigers in Bosnië-Hercegovina verenigd de ware God, Jehovah.
De recente geschiedenis van Kroatië
Na het internationale congres in Zagreb in 1991 werd de grens tussen Kroatië en Servië plotseling gesloten. Belangrijke wegen en bruggen werden verwoest of door het leger gebarricadeerd, en een groot aantal afgevaardigden uit het oosten van Kroatië kon niet terug naar huis. Veel Getuigen uit andere delen van het land toonden hun warme broederlijke liefde door die broeders en zusters onderdak aan te bieden, ook al hadden ze het zelf niet breed.
In Zagreb ging dag en nacht het luchtalarm. Mensen zochten in allerijl beschutting en brachten soms weken of maanden in schuilkelders door. De kelder van Bethel werd vanwege zijn veilige ligging door het stadsbestuur als schuilkelder aangewezen. Dat bood schitterende gelegenheden om getuigenis te geven, en mensen kregen er meer dan alleen de toevlucht die ze er zochten. Zo gingen op een dag de sirenes, en zoals gewoonlijk haastten de mensen zich vanuit een tram in de buurt naar de schuilkelder onder Bethel. Terwijl iedereen angstig afwachtte, vroeg een ouderling die op Bethel werkt of ze het leuk zouden vinden een diapresentatie te bekijken over het internationale congres dat een paar maanden daarvoor in Zagreb was gehouden. Daar hadden ze wel zin in, en naderhand uitte iedereen zijn waardering voor de presentatie.
Vanwege de gevechten was het echt een uitdaging om naar de vergaderingen te gaan, en helaas werden enkele Koninkrijkszalen door kogels of granaten beschadigd. Maar de broeders en zusters waardeerden het geestelijke voedsel meer dan ooit, en ze lieten ’het onderling vergaderen niet na’ (Hebr. 10:25). Toen het bijvoorbeeld een halfjaar lang raketgranaten regende op Šibenik, was het onmogelijk in de Koninkrijkszaal te vergaderen. „Wij woonden buiten de stad,” legt een van de ouderlingen uit, „dus kwamen we in mijn huis bijeen voor de boekstudie en de Wachttoren-studie. Ondanks de omstandigheden gingen we het niet langzamer aan doen in de prediking. We predikten zowel in ons eigen dorp als in de omringende dorpen. Iedereen herkende ons als Jehovah’s Getuigen. Ze wisten dat we anders waren.”
BROEDERLIJKE LIEFDE IN OORLOGSTIJD
Veel broeders en zusters die hun huis kwijt waren, zochten toevlucht bij geloofsgenoten, en de gemeenten deden graag al het mogelijke om te helpen. Zo werd een gezin dat net onder zeer moeilijke omstandigheden uit Tuzla (Bosnië) gevlucht was, door de broeders in Osijek (Kroatië) hartelijk verwelkomd in hun Koninkrijkszaal. De gemeente vond het fantastisch te horen dat de vrouw een zuster was!
Het stadsbestuur wees het gezin een woning toe, maar die was oud en vervallen. Toen de broeders en zusters zagen in welke staat het huis verkeerde, schoten ze te hulp. De een kwam met een kachel aanzetten, de ander schonk een raam en weer anderen zorgden voor een deur en een bed. Sommigen brachten bouwmaterialen en anderen gaven voedsel en brandhout. De volgende dag was al één kamer bewoonbaar gemaakt. Maar het huis was nog niet voldoende opgeknapt om er de winter in te kunnen doorbrengen. Dus stelde de gemeente een lijst op van dingen die nog ontbraken, en de verschillende verkondigers gaven wat ze maar konden missen. Hoewel ze zelf arm waren, brachten ze alles bijeen wat er nodig was, van lepels tot dakmaterialen.
Toen de oorlog voortduurde, raakten de voedselvoorraden snel uitgeput, en het bijkantoor werkte hard om zowel in de stoffelijke als in de geestelijke behoeften van onze broeders en zusters te voorzien. In samenwerking met het Besturende Lichaam organiseerde het bijkantoor inzamelingen van voedsel, kleding, schoeisel en medicamenten. In het begin kwam de hulp vooral van plaatselijke Getuigen, maar die hadden hun eigen moeilijkheden en waren beperkt in wat ze konden doen. Ondertussen gaven broeders en zusters in Duitsland, Italië, Oostenrijk en Zwitserland gul kleding en medicamenten. Ze voorzagen ook in lectuur. Dag en nacht arriveerden er vrachtwagens die bestuurd werden door vrijwilligers die de behoeften van hun Kroatische broeders en zusters zwaarder lieten wegen dan hun eigen veiligheid. Vanuit het centrale magazijn in Zagreb werden de hulpgoederen doorgestuurd naar noodlijdende gemeenten.
De Getuigen in Kroatië waren geholpen, maar hoe konden zij op hun beurt hun broeders en zusters in Bosnië helpen? Vrachtwagens met zestien ton voedsel en brandhout zetten koers naar de Bosnische grens. Dat was niet ongevaarlijk, gezien de vele berichten van onafhankelijk opererende milities. Een ontmoeting met een van die groepen kon niet alleen het verlies van de hulpgoederen betekenen, maar ook de dood van degenen die ze vervoerden.
Een broeder vertelt: „We reden door het bos, passeerden de ene controlepost na de andere, en soms reden we langs de frontlinies. Ondanks het gevaar kwamen we veilig in Travnik (Bosnië) aan. Een soldaat die had gehoord dat we waren aangekomen, rende naar een huis waar onze broeders en zusters zich hadden verzameld. ’Jullie mensen zijn hier met de vrachtwagens!’, riep hij. Je kunt je hun vreugde wel voorstellen. We droegen voedsel naar binnen, wisselden een paar woorden, maar moesten toen snel weer verder. We moesten nog andere plaatsen aandoen.”
Veel broeders en zusters schreven naar Bethel in Zagreb om hun waardering te uiten voor de hulp die ze hadden gekregen. „Heel erg bedankt voor het harde werk dat jullie verrichten zodat we al het geestelijke voedsel regelmatig kunnen ontvangen”, schreef één gemeente. „En ook bedankt voor de hulpgoederen die we gekregen hebben; de broeders en zusters hebben ze echt hard nodig. We danken jullie uit de grond van ons hart voor al jullie moeite en liefdevolle zorg.”
„We hebben hier verschillende broeders en zusters die vluchteling zijn,” stond in een andere brief, „en sommige die geen inkomsten hebben. Toen ze de hulp ontvingen en zagen hoe overvloedig die was, sprongen de tranen hun in de ogen. De liefderijke zorg, de vrijgevigheid en de onzelfzuchtigheid van hun broeders en zusters heeft diepe indruk op hen gemaakt en hen aangemoedigd.”
In die moeilijke tijd werd speciale moeite gedaan om onze broeders en zusters van geloofversterkend geestelijk voedsel te voorzien. Het was ook duidelijk dat Jehovah’s geest hen hielp om die traumatische gebeurtenissen te doorstaan en tegelijkertijd geestelijk sterker te worden (Jak. 1:2-4).
EEN VERSTERKENDE BOODSCHAP VAN HOOP
Terwijl humanitaire organisaties zo goed mogelijk in materiële hulp voorzagen, gaven alleen Jehovah’s Getuigen hulp van blijvende waarde. In plaats van met de armen over elkaar te wachten tot de oorlog voorbij was, deden onze broeders en zusters al het mogelijke om met anderen over het goede nieuws van het Koninkrijk te spreken.
De meeste inwoners van Vukovar, een stad in de buurt van de Servische grens waar enkele van de ergste verwoestingen werden aangericht, moesten de stad ontvluchten, en dat gold ook voor onze broeders en zusters. Maar er was één zuster, Marija, die bleef. Vier jaar lang hadden de broeders in Kroatië geen contact met haar, maar ze bleef ijverig prediken tot de weinigen die in de stad waren overgebleven. En haar ijver werd rijk beloond! Stel je de verbazing van de Kroatische broeders voor toen een groep van twintig personen uit Vukovar in 1996 het districtscongres bijwoonde!
Onze boodschap van hoop kan ook levens veranderen. Aan het begin van de oorlog maakte een jonge soldaat snel promotie in een elite-eenheid van het Kroatische leger. Toen hij in 1994 op de trein stond te wachten, kreeg hij het traktaat Wie is de werkelijke heerser van de wereld? Hij begon het gelijk te lezen en kwam erachter dat Satan, en niet Jehovah God, verantwoordelijk is voor het geweld dat mensen elkaar aandoen. Die waarheid maakte een overweldigende indruk op hem. Een van de redenen waarom hij soldaat was geworden, was dat hij de moord op zijn negentienjarige zus en twee andere familieleden die in de oorlog gedood waren, wilde wreken. Hij was van plan geweest naar het dorp te gaan waar de daders woonden, maar het traktaat zette hem aan het denken. Hij begon de Bijbel te bestuderen, en nadat hij een aantal jaren aan zijn persoonlijkheid had gewerkt, werd hij in 1997 gedoopt. Ten slotte bezocht hij het dorp waar de moordenaars van zijn familie woonden. Maar in plaats van wraak te nemen, kwam hij nu het goede nieuws van Gods koninkrijk brengen aan mensen die hij over Gods barmhartigheid wilde vertellen.
De ijver van de verkondigers in de dienst, zelfs tijdens de hevigste gevechten, resulteerde in een fantastische toename in Kroatië. Van het begin van de oorlog in 1991 tot het eind ervan in 1995 nam het aantal pioniers met 132 procent toe. Er was een toename in Bijbelstudies van 63 procent en het aantal verkondigers steeg met 35 procent. De plaatselijke broeders en zusters verkondigden dus vrijmoedig Gods Woord, en Jehovah zegende hun inspanningen rijkelijk.
WERKERS DIE ZICHZELF WEGCIJFERDEN
Vlak voor het internationale congres van 1991 kwamen Daniel en Helen Nizan uit Canada als eerste Gileadzendelingen in Kroatië aan. Daarnaast werden echtparen uit andere delen van Europa die Kroatisch hadden geleerd, uitgenodigd om in Kroatië te dienen.
Een van die echtparen, Heinz en Elke Polach, kwam uit Oostenrijk. Ze dienden als speciale pioniers in het Joegoslavische veld in Denemarken toen hun in 1991 gevraagd werd naar Kroatië te gaan. Ze begonnen net met de reizende dienst toen de oorlog uitbrak. Hun eerste kring omvatte de Dalmatische kust en delen van Bosnië, die allemaal door de oorlog getroffen waren. „Het viel niet mee om tijdens de oorlog in Bosnië onze bezoeken te brengen”, zei Heinz. „Het was te gevaarlijk om met eigen vervoer te gaan, dus waren we afhankelijk van onbetrouwbare busverbindingen. We konden niet veel meenemen: een paar koffers en een schrijfmachine.
We moesten vindingrijk zijn. Op een keer waren we van Tuzla op weg naar Zenica toen onze bus door soldaten werd tegengehouden. Ze vertelden ons dat het te gevaarlijk was om door te rijden. Iedereen moest de bus verlaten. Maar we wisten dat onze broeders en zusters in Zenica op ons wachtten, dus vroegen we rond of er iemand was die ons kon meenemen. Ten slotte was een konvooi tankwagens dat over de juiste papieren beschikte, bereid ons mee te nemen. Tijdens de rit gebruikten we onze tijd om getuigenis te geven aan de chauffeur, die aandachtig naar ons luisterde.
Opnieuw werden we tegengehouden omdat er gevochten werd, en we moesten uitwijken naar de kleinere wegen. Die wegen verkeerden in slechte staat, en de sneeuw maakte het er niet beter op. Vaak moesten we stoppen om andere vrachtwagens te helpen die vast waren komen te zitten. Op één punt werden we beschoten en moesten we snel zien weg te komen. We kwamen tot aan Vareš, zo’n vijftig kilometer vóór onze bestemming, en brachten daar de nacht door.
De chauffeur lag op de stoelen te slapen, terwijl Elke en ik achter in de cabine dicht tegen elkaar aan kropen om warm te blijven. Het werd de langste nacht van mijn leven. Maar toen we de volgende dag eindelijk in Zenica aankwamen, waren de broeders en zusters dolblij ons te zien, en dat maakte alles weer goed! Hoewel ze geen stromend water of elektriciteit hadden, deden ze al het mogelijke om ons gastvrijheid te tonen. Ze mochten dan in materieel opzicht arm zijn, in geestelijk opzicht waren ze rijk, en ze liepen over van liefde voor de waarheid.”
Sinds de oorlog zijn bijna vijftig speciale pioniers vanuit Duitsland, Italië, Oostenrijk en andere landen aan Kroatië toegewezen. Jehovah’s organisatie voorzag daarnaast nog in versterkende hulp en aanmoediging door meer zendelingen te sturen. Die ijverige volletijddienaren zijn een geweldige hulp, zowel in het veld als in de gemeenten.
„DAT IK DIT NOG MAG MEEMAKEN!”
Tot eind jaren tachtig werd een maandelijkse uitgave van De Wachttoren vanuit het Duits in het Kroatisch vertaald door broeders die buiten Bethel woonden. Maar vanaf 1991 deed een team op Bethel al het vertaalwerk. Na verloop van tijd gaf het Besturende Lichaam toestemming de Nieuwe-Wereldvertaling van de Christelijke Griekse Geschriften te vertalen. Tot die tijd hadden de broeders zich beholpen met een 150 jaar oude Bijbelvertaling, die ouderwetse taal gebruikte en veel onbekende uitdrukkingen bevatte. Het Kroatische team nam de leiding, waarbij het nauw samenwerkte met het Servische en het Macedonische vertaalteam. Iedereen trok voordeel van elkaars werk en inbreng.
Vrijdag 23 juli 1999 is een dag die Jehovah’s Getuigen in Kroatië, Bosnië-Hercegovina, Montenegro, Servië en Macedonië nog lang zal bijblijven. Op alle vier de „Gods profetische woord”-districtscongressen werd de Nieuwe-Wereldvertaling van de Christelijke Griekse Geschriften zowel in het Kroatisch als het Servisch uitgegeven en kreeg het publiek te horen dat de Macedonische vertaling flink vorderde. Minutenlang konden de sprekers vanwege het daverende applaus niet verder praten. De aanwezigen waren overgelukkig, en veel afgevaardigden konden hun tranen niet bedwingen. „Dat ik dit nog mag meemaken!”, zei een broeder die al jarenlang als ouderling diende. De complete Bijbel werd in 2006 in alle drie de talen uitgegeven.
Tot 1996 droeg een landscomité onder toezicht van het bijkantoor in Oostenrijk zorg voor de activiteiten van Jehovah’s Getuigen in Kroatië en Bosnië-Hercegovina. In 1996 werd een bijkantoorcomité van vier leden aangesteld om toezicht te houden op het predikingswerk in die gebieden, en het is duidelijk dat Jehovah’s zegen op die regeling rust.
EEN NIEUW BIJKANTOOR EN NIEUWE KONINKRIJKSZALEN
Net als Bethelfamilies elders ondervonden de Bethelieten in Zagreb (Kroatië) de gevolgen van theocratische toename. De familie was van tien tot ongeveer vijftig leden gegroeid. Maar omdat het Bethelhuis bedoeld was voor hooguit vier à vijf echtparen, moesten er in de buurt extra kamers worden gehuurd.
Kort nadat het bijkantoorcomité was gevormd, gaf het Besturende Lichaam hun de opdracht een stuk grond te kopen voor een nieuw Bethelhuis in Zagreb. Al gauw waren plaatselijke vrijwilligers en internationale dienaren bezig een prachtig bijkantoor te bouwen, dat nog vele jaren tot bevordering van de Koninkrijksbelangen zou dienen. Het nieuwe bijkantoor en de Koninkrijkszaal werden op zaterdag 23 oktober 1999 ingewijd, net als een dubbele Koninkrijkszaal in het centrum van Zagreb. Er waren afgevaardigden uit vijftien landen, onder wie broeder Gerrit Lösch van het Besturende Lichaam, die de inwijdingstoespraak hield. De volgende dag kwamen 4886 personen in een grote sporthal bijeen voor een schitterend geestelijk programma. Het was echt een onvergetelijke dag voor Jehovah’s aanbidders in Kroatië, van wie sommigen Jehovah al vijftig jaar of meer trouw hadden gediend, in enkele van de meest beangstigende tijden in de moderne geschiedenis!
Er is ook een uitgebreid programma voor de bouw van nieuwe Koninkrijkszalen op gang gekomen. Tot 1990 vergaderden veel gemeenten in kelders of particuliere huizen. Zo kwam een gemeente in Split twintig jaar in een kleine kamer in een particuliere woning bijeen. Er stonden maar vijftig stoelen, maar af en toe was het dubbele aantal personen aanwezig, zodat velen buiten moesten staan. Ook grotere vergaderingen en congressen, met 150 of meer aanwezigen, werden daar gehouden. Tegenwoordig heeft Split vier gemeenten, die van twee prachtige Koninkrijkszalen gebruikmaken. Omdat het aantal verkondigers zo is toegenomen, wordt voor grotere vergaderingen de conferentiezaal van een hotel gebruikt. Het Koninkrijkszalenbouwbureau organiseert onder toezicht van het Regionale bouwkantoor in Selters (Duitsland) nog steeds de bouw van praktische en aantrekkelijke Koninkrijkszalen.
Zowel de jongeren als de ouderen die zich beschikbaar hebben gesteld voor de bouw van Koninkrijkszalen, hebben een enorme hoeveelheid werk verzet. Tot nu toe zijn er 25 nieuwe Koninkrijkszalen gebouwd en 7 zalen gerenoveerd, wat tot de groei van het Koninkrijkswerk heeft bijgedragen, alles tot Jehovah’s eer.
HET KONINKRIJKSWERK GAAT MET SPRONGEN VOORUIT
Toen Kroatië in 1991 onafhankelijk werd, hield de overheid zich aan de bestaande wetgeving over religie totdat er nieuwe wetten zouden zijn aangenomen. De pasgevormde staat was voor bijna 90 procent katholiek. De geestelijkheid had dan ook een aanzienlijke invloed op de regering. Maar vanwege de wettelijke status die Jehovah’s Getuigen in het verleden hadden gehad en vanwege de onberispelijke reputatie van onze broeders en zusters verordende het ministerie van Justitie op 13 oktober 2003 dat Jehovah’s Getuigen in Kroatië nu geregistreerd waren als een religieuze gemeenschap. Wat was het voor Jehovah’s aanbidders na al die jaren van moeilijkheden een opluchting wettelijk erkend te zijn in Kroatië!
Begin jaren negentig was er elk jaar maar één Pioniersschool voor alle landen van het voormalige Joegoslavië. Nu heeft Kroatië alleen al meerdere klassen per jaar. In september 2008 waren er in Kroatië 5451 verkondigers, verdeeld over 69 gemeenten. En het was fantastisch dat er 9728 bezoekers waren op de Gedachtenisviering! Uit dat alles blijkt dat er nog een geweldig potentieel is voor verdere groei.
Ook al is religieuze onverdraagzaamheid wijdverbreid en neemt de dagelijkse druk toe, Jehovah’s aanbidders in deze regio zijn allemaal vastbeslotener dan ooit om het goede nieuws van Gods koninkrijk te blijven prediken, wat Satan in zijn woede ook mag aanrichten (Openb. 12:12). Voor de meeste mensen is de dagelijkse strijd om in hun levensonderhoud te voorzien, het belangrijkste in hun leven geworden. Maar sommigen van die mensen zuchten over de zeer slechte moraal in de wereld en zijn zich van hun geestelijke honger bewust (Ezech. 9:3, 4; Matth. 5:6). Die mensen worden nu gevonden en geholpen de enige ware God te aanbidden en te zeggen: „Komt, en laten wij opgaan naar de berg van Jehovah, naar het huis van de God van Jakob; en hij zal ons onderrichten omtrent zijn wegen, en wij willen zijn paden bewandelen” (Jes. 2:3).
De recente geschiedenis van Macedonië
„Kom over naar Macedonië en help ons”, zei de man die in de eerste eeuw in een visioen aan de apostel Paulus verscheen (Hand. 16:8-10). Paulus en zijn reisgenoten vatten dit op als een aanwijzing van God om het goede nieuws van Gods koninkrijk in dat onbewerkte gebied te gaan verkondigen. Dus gingen ze bereidwillig op de uitnodiging in, en al gauw kwam het christendom er tot bloei. Hoe komt het dat de ware aanbidding ook in het huidige Macedonië, een kleiner gebied ten noorden van het oude Macedonië, zo’n groei heeft doorgemaakt?
Na de Tweede Wereldoorlog werd Macedonië de zuidelijkste deelrepubliek van Joegoslavië. Het gebied werd in 1991 onafhankelijk. Twee jaar later, in 1993, werden Jehovah’s Getuigen in de pasgevormde staat officieel geregistreerd. Daardoor kon in Macedonië een kantoor worden gevestigd onder toezicht van het Oostenrijkse bijkantoorcomité. In 1993 werd dan ook een pand gekocht in de Alžirskastraat in Skopje, en het Macedonische vertaalteam verhuisde van Zagreb (Kroatië) naar dit pas gekochte Bethel.
Michael en Dina Schieben kwamen vanuit Duitsland om de kringdienst op zich te nemen, en Daniel en Helen Nizan uit Canada, die in Servië hadden gediend, werden naar Macedonië overgeplaatst. Er werd een landscomité gevormd, en Bethel begon te functioneren.
RESTRICTIES OP DE LECTUUR
Hoewel Jehovah’s Getuigen officieel erkend waren, was het moeilijk lectuur te importeren. Van 1994 tot 1998 beperkte de regering de invoer van tijdschriften tot één exemplaar per verkondiger. De broeders en zusters moesten de Wachttoren-artikelen daarom kopiëren voor hun Bijbelstudies. Verder konden ze per post tijdschriften ontvangen uit andere landen, en personen die Macedonië bezochten, mochten een kleine hoeveelheid tijdschriften meenemen. Na een jarenlange juridische strijd besliste het Hooggerechtshof uiteindelijk in het voordeel van de Getuigen, die vanaf dat moment zo veel lectuur mochten invoeren als ze wilden.
In augustus 2000 kwam het aantal verkondigers voor het eerst boven de duizend: 1024 personen leverden bericht in van hun predikingsactiviteit! Doordat er meer lectuur in het Macedonisch werd uitgegeven en het aantal verkondigers toenam, werd het bestaande pand in de Alžirskastraat te klein voor de groeiende Bethelfamilie. In 2001 werden drie kleine buurpanden gekocht en afgebroken om ruimte te maken voor twee nieuwe gebouwen. Tegenwoordig werken en wonen de 34 leden van de Macedonische Bethelfamilie in drie goed onderhouden gebouwen. Ze vonden het fijn om Guy Pierce van het Besturende Lichaam als gast te hebben voor het inwijdingsprogramma op 17 mei 2003.
DE BOUW VAN KONINKRIJKSZALEN
Broeders en zusters in heel Macedonië zijn bijzonder dankbaar voor de regeling om Koninkrijkszalen te helpen bouwen in landen met beperkte middelen. Een bouwploeg van vijf broeders werd aangesteld om plaatselijke gemeenten met de bouw van hun Koninkrijkszaal te helpen, en van 2001 tot 2007 zijn er negen nieuwe zalen gebouwd. Die multinationale bouwploeg heeft een schitterend getuigenis gegeven door in vrede en eenheid samen te werken zonder enig etnisch vooroordeel. Een handelaar die een nieuwe Koninkrijkszaal bezocht, merkte het uitstekende vakmanschap op en zei: „Dit gebouw is echt met liefde gebouwd.”
Toen de bouwploeg in de stad Štip een nieuwe Koninkrijkszaal aan het bouwen was, stond een van de buren sceptisch tegenover het succes van het project wegens de schijnbare onervarenheid van de jonge bouwploeg. Maar toen de zaal klaar was, kwam hij met tekeningen voor zijn huis aanzetten en smeekte de jonge broeders het voor hem te bouwen. Hij was zo onder de indruk van de kwaliteit van hun werk dat hij hen er goed voor wilde betalen. Hij stond versteld toen de broeders hem vertelden dat ze de Koninkrijkszaal niet hadden gebouwd om er financieel beter van te worden, maar uit liefde voor God en hun medemens.
DE NIEUWE-WERELDVERTALING
Ondertussen was een groepje toegewijde mannen en vrouwen elders bezig met een andere taak: het vertalen van de Nieuwe-Wereldvertaling van de Heilige Schrift in het Macedonisch. Hun harde werk werd door Jehovah gezegend, en in slechts vijf jaar tijd vertaalden ze de complete Nieuwe-Wereldvertaling. Wat waren de afgevaardigden op het „Bevrijding nabij!”-districtscongres in 2006 in Skopje blij toen Gerrit Lösch van het Besturende Lichaam de uitgave van die mooie nieuwe Bijbelvertaling aankondigde. Er werd langdurig en enthousiast geklapt, en bij velen liepen de tranen over de wangen. Sommigen gingen er nadat ze in de lunchpauze een exemplaar hadden gehaald, gelijk voor zitten om die geweldige vertaling van Gods Woord in hun moedertaal te lezen.
Veel Macedoniërs hebben een diep respect voor de Bijbel. Orhan bijvoorbeeld begon zes jaar geleden de Bijbel te bestuderen. Hij was analfabeet, maar de broeder die hem studie gaf, leerde hem lezen en schrijven. Sinds zijn doop drie jaar geleden heeft hij de Bijbel al zes keer gelezen!
Een tijdlang was Orhan de enige Getuige in de stad Resen. Maar er werd vol lof over de voormalige analfabeet gesproken, en sommige ouders vroegen de broeders om met hun kinderen te studeren omdat ze wilden dat die net als Orhan werden. Er kwam meer belangstelling voor de waarheid, en uiteindelijk werd in de stad wekelijks een boekstudie gehouden. Eén geïnteresseerde is inmiddels een niet-gedoopte verkondiger, en Orhan dient nu als gewone pionier en dienaar in de bediening.
„KOM OVER NAAR MACEDONIË”
In juli 2004 kwam er een speciale pioniersechtpaar uit Albanië om onder de Albaneessprekende inwoners van Macedonië te prediken, die een kwart van de bevolking uitmaken. Het werd al snel duidelijk dat het echtpaar hulp nodig had, want ze waren de enige verkondigers op ruim een half miljoen mensen die Albanees spraken. Een jaar later werd daarom een tweede echtpaar vanuit Albanië gestuurd om zich bij hen aan te sluiten, en de vier speciale pioniers begonnen het groepje van zeven geïnteresseerden in de stad Kičevo, midden in de Albanese gemeenschap in Macedonië, te ondersteunen. Tot grote vreugde van de kleine groep waren er het voorjaar daarop 61 aanwezigen op de Gedachtenislezing, die zowel in het Albanees als in het Macedonisch werd gehouden. Inmiddels is de groep gegroeid tot zeventien ijverige verkondigers en bezoeken gemiddeld dertig personen of meer de vergaderingen.
Het Besturende Lichaam gaf toestemming voor een speciale actie van april tot en met juli 2007 om al het gebied in Macedonië te helpen bewerken. Het doel was in gebieden te prediken die nog niet eerder bewerkt waren en de Albaneessprekende bevolking met het goede nieuws te bereiken.
Vol enthousiasme stelden 337 broeders en zusters uit zeven landen zich beschikbaar. Wat was het resultaat? Meer dan tweehonderd gebieden in heel Macedonië werden met het goede nieuws bereikt. In die gebieden woonden zo’n 400.000 mensen, van wie de meesten de boodschap nog nooit hadden gehoord. Er werden in die vier maanden ruim 25.000 boeken en brochures en meer dan 40.000 tijdschriften verspreid. De verkondigers besteedden zo’n 25.000 uur aan de dienst, en er werden ruim tweehonderd Bijbelstudies opgericht.
„Sommige mensen kregen tranen in hun ogen als ze hoorden waar we vandaan kwamen en waarom we hen bezochten”, vertelde een broeder. „Anderen waren tot tranen bewogen door wat ze in Gods Woord lazen.”
Velen van hen die aan de actie deelnamen, uitten hun oprechte waardering. Een zuster schreef: „Een lerares zei tegen ons: ’God zegene jullie. Het is fantastisch wat jullie doen. De dingen die jullie me vertellen, beuren me echt op!’”
„Het viel niet mee dit ’zendingsgebied’ te verlaten”, zei een verkondiger. „We konden zien hoe hard de mensen de waarheid nodig hebben, en we vonden het jammer afscheid te moeten nemen van onze Bijbelstudies.”
„We hebben er spijt van dat we niet meer vakantiedagen hebben opgenomen,” zei een echtpaar, „want we zien nu hoe groot de behoefte is.”
Eén verkondiger vertolkte de gevoelens van velen toen hij zei: „Ik kan me niet herinneren dat we als gezin ooit zo veel plezier hebben gehad.”
In de buurt van de stad Tetovo predikte een groepje verkondigers in een bergdorp waar nog nooit iemand getuigenis had gegeven. Twee van hen begonnen de linkerkant van een straat te bewerken en twee de rechterkant. Ze hadden nog maar drie huizen gedaan, of de hele straat wist al dat ze Jehovah’s Getuigen waren. Het nieuws van hun bezoek verspreidde zich als een lopend vuurtje door het hele dorp, en een grote groep geïnteresseerde vrouwen verzamelde zich rond de zusters. Verderop in de straat stond een groep van zestien mannen vol ongeduld op de broeders te wachten. Een paar huisbewoners brachten snel vier stoelen naar buiten zodat de verkondigers konden gaan zitten, en een man zette koffie voor hen. De verkondigers deelden aan iedereen lectuur uit en begonnen de menigte over de waarheid te vertellen, waarbij ze een goed gebruik maakten van de Bijbel.
Heel wat mensen stelden vragen, en iedereen luisterde aandachtig. Aan het eind van het bezoek wilden veel dorpelingen niet weg voordat ze persoonlijk afscheid hadden genomen. De broeders schrokken wel toen een oudere vrouw met een opgeheven wandelstok op hen afkwam. „Wacht maar, ik zal jullie krijgen!”, riep ze, terwijl ze met de stok naar hen wees. Wat hadden de verkondigers de vrouw misdaan? „Jullie hebben iedereen een boek gegeven, behalve mij! Ik wil dat grote gele”, zei ze, terwijl ze op het Bijbelverhalen-boek wees dat haar buurvrouw had gekregen. De broeders gaven haar onmiddellijk hun laatste exemplaar.
PREDIKEN TOT DE ROMA
Er zijn in Macedonië veel Roma die Macedonisch spreken, maar als moedertaal een ongeschreven Romanitaal hebben die een mengelmoes is van verscheidene Romanidialecten. De hoofdstad, Skopje, heeft volgens zeggen de grootste Romawijk van Europa, met zo’n 30.000 inwoners. De drie Romanisprekende gemeenten in het gebied Šuto Orizari vergaderen in een Koninkrijkszalencomplex met twee zalen. De tweehonderd verkondigers hebben een vruchtbaar gebied, met een verhouding van één verkondiger op 150 inwoners: een van de beste verhoudingen in het land. Kenmerkend voor de positieve reactie van de Roma was het aantal van 708 aanwezigen op de Gedachtenisviering in 2008!
Wat wordt er gedaan om de nederige, naar waarheid hongerende Roma te helpen meer over Gods voornemen te weten te komen in hun moedertaal? Het schema voor de speciale lezing van 2007 is in het Romani vertaald, en een ouderling van Roma-afkomst hield de lezing voor een dankbaar gehoor van 506 personen. Verkondigers van alle etnische achtergronden — Roma, Macedoniërs en Albanezen — waren enthousiast toen de brochure Wat verlangt God van ons? op het districtscongres van 2007 in het Romani uitkwam. Tot die tijd hadden verkondigers vaak in hun eigen taal Bijbelstudies geleid met behulp van Macedonische lectuur. Nu gebruiken ze met veel succes de Verlangt-brochure in het Romani om het hart van oprechte Roma te bereiken.
Tegenwoordig doen de 1277 verkondigers in de 21 gemeenten in Macedonië hun best om het voorbeeld van de apostel Paulus uit de eerste eeuw te volgen. De dankbare reactie van vele tientallen Macedonische waarheidszoekers maakt het ook nu de moeite waard om ’over te komen naar Macedonië’.
De recente geschiedenis van Servië
Servië, dat midden op de Balkan ligt, is een land met verschillende culturen en heel wat nationaliteiten. In 1935 werd daar in Belgrado een bijkantoor geopend om zorg te dragen voor de gebieden van het toenmalige Joegoslavië, met een geweldige theocratische groei als gevolg. Hoe hebben de broeders in Servië de laatste tijd hulp geboden aan de nieuwgevormde landen in het gebied?
Terwijl landsgrenzen gesloten werden en religieuze en raciale haat om zich heen grepen, werkten broeders en zusters van verschillende nationaliteiten vredig samen op het kantoor in Zagreb (Kroatië). Omdat buiten de muren van Bethel raciale en nationale vooroordelen hoogtij vierden, zagen onze Servische broeders en zusters zich uiteindelijk gedwongen te vertrekken. In 1992 werden Servische publicaties weer in Belgrado vertaald, net als bijna vijftig jaar daarvoor. Die verhuizing bleek een verstandige keus en kwam net op tijd.
Er was een enorme behoefte aan humanitaire hulp in Bosnië, waar hevig gevochten werd. Het bijkantoor in Oostenrijk had liefdevol een hulpzending georganiseerd, en de broeders in Servië verkeerden in de beste positie om die naar de door Serviërs beheerste gebieden in Bosnië te brengen.
Hoewel de gevechten zich niet naar Servië uitbreidden, waren de gevolgen van de oorlog ook daar merkbaar. Door een handelsembargo was het moeilijk lectuurzendingen te ontvangen uit Duitsland, waar de lectuur gedrukt werd. Als de gemeenten de laatste tijdschriften niet hadden ontvangen, bestudeerden ze gewoon oudere artikelen tot ze weer nieuwere uitgaven kregen. Uiteindelijk hebben de broeders en zusters geen enkele uitgave gemist.
„EEN VERSTERKENDE HULP”
„Toen we in 1991 in Servië aankwamen,” zei Daniel Nizan, die van Gilead kwam, „was het land in grote politieke beroering. We waren ervan onder de indruk hoe ijverig de broeders en zusters waren ondanks de kritieke situatie waarin ze verkeerden. Ik weet nog hoe verbaasd we waren toen er op de eerste speciale dagvergadering die mijn vrouw en ik bijwoonden, ongeveer vijftig nieuwelingen opstonden om gedoopt te worden. Dat was voor ons echt een aanmoediging.”
Daniel en Helen waren een grote hulp bij het organiseren van het pas opgerichte kantoor in Belgrado. Dat eerste kantoor, aan de Milorada Mitrovićastraat, bood plaats aan tien personen. Er was op de benedenverdieping ook een Koninkrijkszaal. Toen er meer vertalers kwamen, was er meer ruimte nodig. Ten slotte werd er een stuk grond gevonden en werd er begonnen met bouwen. Eind 1995 verhuisde de Bethelfamilie naar hun nieuwe Bethelhuis.
Doordat de tijden moeilijker werden, reageerden meer mensen positief op de waarheid, en naarmate het aantal verkondigers groeide, nam ook de behoefte aan liefdevol opzicht toe. In die behoefte werd voor een deel voorzien door speciale pioniers uit Italië: energieke en opofferingsgezinde volletijddienaren die zich vol overgave inzetten. Hoewel het niet makkelijk was een nieuwe taal te leren en zich onder oorlogsomstandigheden aan een onbekende cultuur aan te passen, werden ze „een versterkende hulp” voor de broeders en zusters in Servië (Kol. 4:11).
De pioniers uit het buitenland hielpen op vele manieren, maar wat het belangrijkste was, „ze brachten theocratische ervaring mee”, zei Rainer Scholz, de coördinator van het landscomité in Servië. Tegenwoordig zijn 55 gemeenten in Servië dankbaar voor de hulp van 70 speciale pioniers.
DE PIJNLIJKE GEVOLGEN VAN HYPERINFLATIE
Servië kon niet ontkomen aan de pijnlijke economische gevolgen van de oorlog, vooral de buitensporige inflatie. „Tijdens de 116 dagen van oktober 1993 tot 24 januari 1994 bedroeg de cumulatieve inflatie 500 biljoen procent”, aldus één bron. Mira Blagojević, die al vanaf 1982 op Bethel werkt, weet nog dat ze met een zak vol geld naar de markt moest om alleen maar wat groente te kopen.
Een andere zuster, Gordana Siriški, vertelt dat toen haar moeder haar maandelijkse pensioen ophaalde, het net genoeg was om er een rol toiletpapier van te kopen. „Je snapt bijna niet hoe mensen konden overleven nu alles wat ze hadden opeens niets meer waard was”, zei Gordana. „Dankzij onze wereldwijde broederschap kregen we hulpgoederen uit het buitenland. Toen mensen hun vertrouwen in de banken en de regering kwijtraakten, gingen velen hun vertrouwen stellen op God, en de band tussen de broeders en zusters werd hechter.”
HET VERTALEN VAN DE BIJBEL
Jarenlang werkten de vertaalteams in Joegoslavië nauw samen op één locatie in Zagreb (Kroatië). Na de oorlog verhuisden alle vertaalteams naar hun respectieve land, maar ze hielden nog wel contact met het vertaalteam in Zagreb. Dat bleek vooral nuttig toen het Servische team de Nieuwe-Wereldvertaling van de Christelijke Griekse Geschriften ging vertalen. Het doel was om die op het congres in 1999 uit te geven.
Maar terwijl de vertalers de laatste hand legden aan de Bijbelvertaling, bereidde het land zich voor op de oorlog. Bombardementen zouden het telefoonverkeer ongetwijfeld bemoeilijken, wat het voor de vertalers lastig zou maken materiaal vanuit Belgrado naar de drukkerij in Selters te sturen. Omdat er luchtaanvallen dreigden, werkten de broeders en zusters op dinsdag 23 maart de hele nacht door, en de volgende ochtend vroeg lukte het hun de elektronische files naar Duitsland te sturen. Een paar uur later begonnen de bombardementen en zocht het vertaalteam in jubelstemming dekking! De kroon op hun werk kwam toen de gedrukte bijbel vier maanden later op het congres in Belgrado werd uitgegeven. Tijdens de bombardementen en de vele stroomonderbrekingen gingen de broeders en zusters door met het vertalen van andere publicaties, al moesten ze vaak stoppen en naar een veilige plek rennen. Het was inderdaad een stressvolle tijd, maar ze waren allemaal blij een aandeel te hebben aan de productie van het broodnodige geestelijke voedsel.
Met veel hard werk en Jehovah’s zegen kwam de Nieuwe-Wereldvertaling van de Christelijke Griekse Geschriften dus in juli 1999 in het Servisch uit. De congresbezoekers liepen over van vreugde en dankbaarheid dat ze die vertaling nu in hun eigen taal hadden. Op de congressen in 2006 werd vervolgens de complete Nieuwe-Wereldvertaling in het Servisch uitgegeven in zowel cyrillisch als Latijns schrift.
DE RELIGIEUZE TEGENSTAND NEEMT TOE
Omdat de Servisch-orthodoxe kerk de grootste kerk in het land is, staat voor veel mensen Serviër zijn gelijk met orthodox zijn. Ze vinden dat iemand geen echte Serviër is als hij niet orthodox is. Toch namen in de jaren negentig velen onze boodschap van hoop uit de Bijbel aan. Toen de oorlog in 1999 eindigde, was het aantal verkondigers bijna verdubbeld, met een hoogtepunt van 4026.
Die geestelijke voorspoed van Jehovah’s volk wekte de woede van de orthodoxe kerk. Door het vuur van nationalistische gevoelens aan te wakkeren, probeerde de kerk ons predikingswerk een halt toe te roepen. Tegenstanders trachtten onze broeders en zusters te demotiveren door openlijk geweld te gebruiken of door te knoeien met de wet. Zo zaten er aan het eind van de oorlog nog 21 broeders in de gevangenis omdat ze politiek neutraal bleven. De meesten van hen werden kort daarna vrijgelaten, dankbaar dat Jehovah hen geholpen had in die moeilijke periode een krachtig geloof te bewaren.
Op 9 april 2001 verbood het ministerie van Binnenlandse Zaken opeens de invoer van onze lectuur. Waarom? Ze beweerden dat onze publicaties een negatieve uitwerking hadden op de Servische jeugd. Op de lijst met verboden publicaties stond ook de Bijbel!
Vanwege de negatieve berichtgeving over ons werk op tv en in de kranten werden huisbewoners soms gewelddadig. „Ze duwden of sloegen ons als we van deur tot deur predikten,” zei een speciale pionier, „of ze bekogelden ons met stenen.” Ook werden enkele Koninkrijkszalen vernield. Hoewel onze broeders en zusters in Servië tegenwoordig vrij kunnen vergaderen, moeten ze nog voorzichtig zijn.
De broeders en zusters gaan ijverig door met prediken. Ze laten zien dat Jehovah’s aanbidders geen vooroordelen koesteren en dat ze echte christelijke liefde tentoonspreiden. Er zijn de laatste jaren succesvolle acties georganiseerd waarbij broeders en zusters uit andere Europese landen hun vakantietijd hebben gebruikt om niet-toegewezen gebieden in Servië en Montenegro te helpen bewerken. Maar er is nog veel te doen om de ongeveer drie miljoen mensen in deze gebieden te bereiken.
Tegenwoordig bestaat het Bethelcomplex in Belgrado uit drie gebouwen met een parkachtige tuin eromheen. De drie leden van het landscomité oefenen toezicht uit op het werk in Servië en in Montenegro. Misschien roept de naam Servië dankzij Jehovah’s zegen op zijn volk in dit voorheen door oorlog verscheurde gebied nu associaties op met de ijver en vastbeslotenheid van Jehovah’s Getuigen.
De recente geschiedenis van Kosovo
De spanningen tussen de Servische en Albanese bevolkingsgroepen in Kosovo in de jaren tachtig mondden in de jaren negentig uit in een openlijke strijd, die veel lijden en hartzeer teweeg heeft gebracht. Onze broeders en zusters kregen daardoor de gelegenheid „ongehuichelde broederlijke genegenheid” te tonen voor geloofsgenoten van alle etnische achtergronden (1 Petr. 1:22). Bovendien hebben ze Christus’ gebod gehoorzaamd om ’hun vijanden lief te hebben en te bidden voor hen die hen vervolgen’ (Matth. 5:43-48). Maar dat was niet altijd makkelijk.
„Broeders die vroeger moslim waren, worden door praktiserende moslims niet altijd vriendelijk ontvangen”, legt Saliu Abazi, een voormalige moslim die Albanees spreekt, uit. „Daar komt bij dat onze familie ten onrechte concludeert dat we hen in de steek laten omdat we een andere religie hebben gekozen. En wegens de etnische spanningen tussen Albanezen en Serviërs is het voor vroegere moslims ook niet altijd eenvoudig om tot Serviërs te prediken.”
Desondanks kwam er in Saliu’s woning een multi-etnische groep van dertig personen bijeen. „In die jaren hielden we de vergaderingen in het Servisch en kregen we onze lectuur uit Belgrado”, vertelt Saliu. „Op een dag stond de politie onverwachts voor de deur. De broeders uit Belgrado hadden net lectuur bezorgd, en iedereen stond gezellig te praten. Toen ik de agenten vertelde dat het mijn broeders waren, ging het er bij hen niet in dat Serviërs en Albanezen broeders konden zijn.” In 1998 kon die groep verkondigers een pand huren in Priština, de grootste stad van Kosovo, om als Koninkrijkszaal te gebruiken.
In de lente van 1999 namen de etnische spanningen en het nationalisme alarmerende vormen aan. „Mijn buurman dreigde me dat als mijn zoon en ik niet aan de oorlog deelnamen, ons huis zou worden platgebrand”, vertelt Saliu. „Het politieke klimaat had een verschrikkelijke uitwerking op mensen. Omdat ze de toenmalige Servische regering niet erkenden, kon de openbare orde niet langer gehandhaafd worden en werden ze gewelddadig en deden ze waar ze zin in hadden.”
Naarmate de politieke situatie verslechterde, werden de omstandigheden voor Serviërs die in Kosovo woonden steeds moeilijker. Tijdens het conflict van 1999 zagen zowel Serviërs als Albanezen zich bij duizenden gedwongen naar omringende landen te vluchten. Toch riskeerde Saliu in dat klimaat van extreem etnisch geweld zijn leven door zijn Servische broeders en zusters in zijn huis bescherming te bieden.
GEVORMD DOOR JEHOVAH’S ZIENSWIJZE
„Serviërs en Albanezen koesteren een intense haat voor elkaar”, zei een zuster. „Die is ons met de paplepel ingegoten. Die gevoelens laten zich zelfs als je de waarheid hebt leren kennen, niet zo makkelijk uitroeien. Velen van ons moesten grote veranderingen aanbrengen om ons Jehovah’s zienswijze eigen te maken. Ik leerde weliswaar dat Jehovah liefde is, maar ik was er vanwege die haat toe geneigd een zuster in de gemeente links te laten liggen enkel omdat ze een Servische was. Maar toen ik verder studeerde, drong het tot me door dat terwijl de leringen van andere religies verdeeldheid zaaien, de waarheid uit Jehovah’s Woord mensen juist verenigt.” Heeft de hervormende kracht van Gods Woord die zuster geholpen de nieuwe persoonlijkheid aan te doen? Ze vertelde: „Nu ben ik blij dat ik met mijn Servische broeders en zusters in één gemeente zit” (Kol. 3:7-11; Hebr. 4:12).
Ware christelijke eenheid valt op in deze religieus verdeelde wereld. Terwijl mensen, gedreven door nationalisme, huizen in brand staken en handgranaten wierpen, reisden onze broeders en zusters in juli 1998 naar Belgrado (Servië) voor een congres. Albanezen, Kroaten, Macedoniërs en Roma reisden vredig samen in één bus. Dashurie Gashi, die op dat congres gedoopt zou worden, vertelt: „Toen de soldaten de bus aanhielden, konden we aan hun gezicht zien dat ze geschokt waren. Te midden van alle etnische spanningen in die landen zaten wij daar verenigd als één volk: Jehovah’s volk.”
Een jonge vrouw van Roma-afkomst leerde als kind de waarheid kennen via haar tantes, die in het buitenland woonden. De eerste hindernis die ze moest overwinnen, was dat ze analfabeet was. Haar liefde voor Jehovah bewoog haar ertoe in de drie jaar dat ze Bijbelstudie kreeg, te leren lezen en schrijven. De tweede hindernis was haar opa, bij wie ze inwoonde. „Ik sloop altijd stiekem het huis uit om naar de vergaderingen te gaan”, zegt ze. Maar als ze dan terugkwam, werd ze door haar opa geslagen. „Ik kreeg klappen vanwege de waarheid,” vertelt ze, „maar ik gaf het niet op. Ik dacht erover na hoeveel de trouwe Job moest lijden. Mijn liefde voor Jehovah was sterk en ik was vastbesloten door te gaan met studeren.” Ze dient nu als pionier en leidt een Bijbelstudie met twee meisjes die analfabeet zijn. Hoewel ze nooit naar school is geweest, is ze dankbaar dat de theocratische bedieningsschool haar geleerd heeft anderen te onderwijzen.
Adem Grajçevci was moslim toen hij in 1993 in Duitsland de waarheid leerde kennen. In 1999 keerde hij terug naar Kosovo, waar hij geboren was. Net als veel andere nieuwe Getuigen moest hij vooroordelen en tegenstand van zijn familie overwinnen. „Toen ik de waarheid leerde kennen,” vertelt Adem, „was het een grote hulp te weten dat Satan de heerser van de wereld is en dat hij achter alle wreedheden zit die plaatsvinden.” Adems vader was niet blij met het nieuwe christelijke geloof van zijn zoon. Hij stelde hem voor de keus: Jehovah of de familie. Adem koos voor Jehovah, bleef gestadig geestelijke vorderingen maken en dient nu als ouderling. Gelukkig is Adems vader in de loop van de jaren milder geworden en respecteert hij Adems beslissing nu.
Adems zoon, Adnan, was als kind totaal niet geïnteresseerd in religie. Hij was verslingerd aan vechtsporten en had van zijn rivalen de bijnaam Moordenaar gekregen. Maar toen de waarheid ten slotte zijn hart bereikte, gaf hij dat allemaal op. Hij maakte goede vorderingen en werd gedoopt. „Niet lang na mijn doop moest ik een beslissing nemen”, zei hij. „Ik had een goede baan en het ging me financieel voor de wind. Maar geestelijk ging het niet zo goed, en ik had weinig tijd voor de dienst. Ik besloot dat er iets moest veranderen, dus zei ik mijn baan op.” Hij ging in de pioniersdienst, werd als dienaar in de bediening aangesteld en kreeg later een uitnodiging voor de eerste klas van de Bedienarenopleidingsschool in Albanië. Adnan, die inmiddels ouderling is, dient nu samen met zijn vrouw, Hedije, als speciale pionier. Hoe denkt hij over de keus die hij gemaakt heeft? „Ik had geen betere beslissing kunnen nemen”, zegt hij. „Ik heb er absoluut geen spijt van dat ik voor de volletijddienst heb gekozen.”
VERENIGD IN AANBIDDING EN ONDERWIJS
Geen van de zes gemeenten in Kosovo heeft een eigen Koninkrijkszaal, maar ze huren iets. Sommige gemeenten zijn klein, zoals die in de stad Peć, die 28 verkondigers heeft. Omdat er niet genoeg aangestelde broeders zijn, hebben niet alle gemeenten elke week een openbare lezing. Maar net als de broeders en zusters in Peć komen ze elke week trouw bijeen voor de Wachttoren-studie en de andere gemeentevergaderingen.
Jarenlang heeft het Servische landscomité in buitengewoon moeilijke tijden liefdevol zorg gedragen voor de broeders en zusters in Kosovo. In 2000 heeft het Besturende Lichaam met het oog op de veranderende behoeften van de broeders en zusters het Albanese bijkantoor met de zorg voor het predikingswerk in Kosovo belast.
Tot voor kort waren de meeste Getuigen van Jehovah in Kosovo Serviër, dus werden de vergaderingen in het Servisch gehouden, en de broeders deden hun best Albaneessprekende personen te helpen het programma te volgen. Nu is de situatie omgekeerd. De meeste broeders en zusters in Kosovo zijn Albanees. Op één Servischsprekende gemeente na, houden alle gemeenten hun vergaderingen in het Albanees, en ze zorgen ervoor dat de lezingen vertaald worden zodat de Servische broeders en zusters die kunnen volgen. Grotere vergaderingen en districtscongressen worden in beide talen gehouden. Zo werd het hele programma van het districtscongres in 2008 in het Albanees gepresenteerd en in het Servisch vertaald, en de belangrijkste lezingen werden door Kosovaarse ouderlingen in het Servisch gehouden. Een broeder legt uit: „Ondanks de haat die we buiten ervaren, zijn we in de zaal één familie.”
Hoewel de meeste inwoners van Kosovo moslim zijn, respecteren ze de Bijbel, en velen praten graag over religie. De broeders en zusters in Kosovo waren heel blij met het nieuwe hoogtepunt van 164 verkondigers in 2008. Met volledig vertrouwen in Jehovah zijn ze vastbesloten hun uiterste best te blijven doen om hun gebied te bewerken en het goede nieuws naar mensen van alle nationaliteiten te brengen.
De recente geschiedenis van Montenegro
Montenegro, de verborgen parel van het Middellandse Zeegebied, is een lieflijk klein land aan de Adriatische kust. Het ligt tussen Albanië, Kosovo, Servië en Bosnië-Hercegovina in en is buitengewoon afwisselend en van een adembenemende schoonheid, met een schitterende, bijna driehonderd kilometer lange Adriatische kustlijn. De Tarakloof is een van de diepste en langste canyons van Europa. Het Scutarimeer is het grootste meer op de Balkan en tevens een van de grootste vogelreservaten van Europa. En toch bedraagt de oppervlakte van Montenegro maar een derde van die van Zwitserland!
De geschiedenis van het land kenmerkt zich echter door oorlogen, conflicten en lijden. Die hebben op hun beurt een diepgaande uitwerking gehad op de traditie, mentaliteit en cultuur van de Montenegrijnen. Een fundamenteel onderdeel van hun cultuur is hun bewondering voor eigenschappen als moed, integriteit, waardigheid, nederigheid, zelfopoffering en respect voor anderen. Heel wat van die veerkrachtige Montenegrijnen hebben het goede nieuws van het Koninkrijk aanvaard en verdedigen loyaal de Bijbelse waarheid.
GEESTELIJKE GROEI
Hoe zou iemand die het gedenkwaardige congres in Zagreb (Kroatië) in 1991 heeft meegemaakt, ooit de eenheid en de liefde kunnen vergeten van de broeders en zusters die daar uit alle delen van het voormalige Joegoslavië bijeenwaren? „Omdat er oorlog in de lucht zat, was het gevaarlijk van Montenegro naar Kroatië te gaan”, vertelt Savo Čeprnjić, die nog maar net Bijbelstudie had. „Ik stond versteld van al die bussen die zonder problemen op het congres aankwamen. Nog meer indruk maakten de vrede en eenheid onder de Getuigen. De eerste dag waren er honderden politieagenten aanwezig, maar toen ze zagen hoe vredig we met elkaar omgingen, deden er de dagen daarna nog maar een paar dienst.”
Voor het begin van de oorlog was een echtpaar regelmatig van Kroatië naar Montenegro gereisd om Savo Bijbelstudie te geven. Hoe kon Savo doorgaan met zijn studie toen de grenzen gesloten werden?
„Geïnteresseerden die verder gevorderd waren met hun studie moesten anderen onderwijzen”, legt Savo uit. „Een gedoopte broeder studeerde het boek U kunt voor eeuwig in een paradijs op aarde leven met me. Maar toen dat niet meer ging, kreeg ik voortaan studie van iemand die nog niet gedoopt was. Tegen 1992 was het aantal personen dat in de stad Herceg-Novi bijeenkwam voor de gemeenteboekstudie en de Wachttoren-studie gestegen tot vijftien.” Savo bleef samen met zijn vrouw en dochter vorderingen maken en werd in 1993 gedoopt. Nu is er in die schilderachtige kustplaats een Koninkrijkszaal en zijn er 25 verkondigers.
Begin jaren negentig kwam een groep verkondigers bijeen in de hoofdstad Podgorica. De groep bleef groeien, en in 1997 werden plannen gemaakt om grond te kopen voor een Koninkrijkszaal. Op het stuk grond dat de broeders kochten, stond een muur. De broeders besloten die te laten staan om meer privacy te hebben. Maar een politieagent die in het souterrain van het gebouw ernaast woonde, vroeg of ze de muur konden weghalen, omdat er dan meer licht in zijn donkere appartement zou vallen. Om de buurman een plezier te doen, stemden de broeders ermee in de muur door een hek te vervangen. Die burendienst betaalde zich uit!
Toen andere huurders van het gebouw de broeders lastigvielen, waarschuwde de agent hen dat als ze de Koninkrijkszaal aanvielen, hij ervoor zou zorgen dat ze gerechtelijk vervolgd werden. Nu hebben de broeders en zusters een prachtige Koninkrijkszaal met een woning voor speciale pioniers, en een groot overdekt parkeerterrein dat ook gebruikt kan worden voor grotere vergaderingen.
De broeders in de stad Nikšić hadden minder geluk. Zij kochten in 1996 een stuk grond, maar de buurt was er fel op tegen dat daar een Koninkrijkszaal kwam. De broeders bewaakten het bouwproject dag en nacht, uit angst dat de buren zouden proberen het te saboteren. Op een dag bracht een plaatselijke priester een menigte van tweehonderd mensen op de been, die gewapend met geweren en stokken het bouwterrein bestormden. Ze vuurden in de lucht en begonnen de Koninkrijkszaal steen voor steen af te breken. De politie stond erbij en deed niets.
Toen de situatie niet vreedzaam opgelost kon worden, gingen de broeders op zoek naar een ander stuk grond. Vier jaar later vonden ze een gebouw dat ze renoveerden en in een Koninkrijkszaal veranderden. Aanvankelijk leek het of er geen problemen waren met de buurt, maar een paar maanden later ging de Koninkrijkszaal onder verdachte omstandigheden in vlammen op. De broeders gaven het echter niet op. Onverdroten gingen ze aan het werk en herbouwden ze de zaal. Sindsdien hebben ze geen problemen meer gehad.
De vier gemeenten in Montenegro staan onder supervisie van het Servische landscomité. Met een verhouding van één verkondiger op 2967 inwoners zijn de 201 verkondigers dankbaar voor de hulp van 6 speciale pioniers. De meeste Montenegrijnen zijn van mening dat religie meer te maken heeft met traditie dan met het lezen van de Bijbel. Maar onze broeders en zusters in Montenegro gaan er loyaal mee door vrijmoedig het goede nieuws te prediken.
De recente geschiedenis van Slovenië
Slovenië was tot zijn onafhankelijkheid in 1991 het noordwestelijkste deel van Joegoslavië. Nadat het onafhankelijk was geworden, groeide de economie gestadig, en in 2004 werd het lid van de Europese Unie. Hoewel het land relatief klein is, is het landschap heel gevarieerd. Je vindt er majestueuze alpen, bergmeren, weelderige bossen, reusachtige kalksteengrotten en de aantrekkelijke Sloveense Rivièra. In iets meer dan een uur kun je van de tintelend frisse alpenhellingen afdalen naar de geurige olijfbosjes en wijngaarden van de Adriatische kust. Bovendien bieden de culturele en historische bezienswaardigheden van Slovenië eindeloze mogelijkheden om op ontdekking uit te gaan. Maar de schoonheid van dit kleine land is niet beperkt tot nationale parken en historische steden. Slovenië heeft ook een rijk geestelijk erfgoed.
KONINKRIJKSZALEN EN PIONIERS
Je kunt je vast nog wel herinneren dat ’de Bijbelvaste barbiers’ in Maribor hun pas gevonden geloof predikten. Een restaurant dat later de passende naam Novi Svet (Nieuwe Wereld) kreeg, was een geschikte vergaderplaats voor het groepje dat zich daar vormde. Nu zijn de Sloveense Getuigen Jehovah dankbaar voor de prachtige Koninkrijkszalen waarin ze voor aanbidding en onderwijs samenkomen. Vanwege de toename in het aantal verkondigers en de verbeterde omstandigheden in de jaren negentig werd er een Regionaal bouwcomité gevormd. Met financiële steun uit andere landen en de hulp van meer dan honderd buitenlandse vrijwilligers hebben gemeenten vanaf 1995 veertien Koninkrijkszalen gebouwd of gerenoveerd.
Toen het aantal verkondigers toenam, groeide ook het aantal gewone pioniers: van 10 in 1990 tot 107 in 2000. Een van die ijverige pioniers was Anica Kristan, die voordat ze in de waarheid kwam, een belangrijke politieke functie bekleedde.
Broeders en zusters uit andere landen die in Slovenië zijn gaan dienen, hebben de prediking een enorme stimulans gegeven. In 1992 arriveerden de eerste zendelingen, Franco en Debbie Dagostini. Toen ze een nieuwe toewijzing kregen voor Afrika, kwamen er twee andere zendelingen, Daniel en Karin Friedl uit Oostenrijk, voor hen in de plaats. Nog niet zo lang geleden zijn ook de Gileadzendelingen Geoffrey en Tonia Powell en Jochen en Michaela Fischer aan Slovenië toegewezen. Ze hebben, net als de speciale pioniers die uit Italië, Oostenrijk en Polen zijn gekomen, een diepe liefde voor Jehovah en een vurig verlangen om mensen te helpen.
ZIEKENHUISCONTACTCOMITÉS
In 1994 werd er op Bethel een Ziekenhuisinformatiedienst opgericht, en er werden twee Ziekenhuiscontactcomités (ZCC’s) gevormd. Enkele leden van die comités hadden een onderhoud met de minister van Gezondheid, die op zijn beurt een bijeenkomst regelde met alle ziekenhuisdirecteuren in Slovenië. De broeders verklaarden de functie van ZCC’s en maakten duidelijk waarom Jehovah’s Getuigen bloedtransfusie weigeren. Dat heeft ertoe geleid dat artsen hun medewerking verlenen aan patiënten die bloed weigeren en dat er in medische bladen artikelen over bloedvrije behandelmethoden zijn verschenen.
In 1995 verrichtten artsen in Slovenië hun eerste openhartoperatie zonder bloed. De media berichtten over de geslaagde operatie, en de betrokken chirurg en anesthesist schreven er een wetenschappelijk artikel over. De deur naar bloedvrije geneeskunde is dus geopend en er zijn meer artsen bereid de keus van Jehovah’s Getuigen te respecteren.
IN DE BEHOEFTEN VAN EEN GROEIEND VELD VOORZIEN
Na de politieke veranderingen in 1991 besloot het Besturende Lichaam dat er in Slovenië een kantoor moest worden gevestigd om beter zorg te kunnen dragen voor de Koninkrijksactiviteiten. In het centrum van Ljubljana, de hoofdstad van Slovenië, werd een laag gebouw gekocht. Het werd gerenoveerd, en op 1 juli 1993 konden de Bethelieten er intrekken. Aanvankelijk telde de Bethelfamilie 10 leden, maar binnen tien jaar was dat aantal gegroeid tot 35. Daarom werd er een gebouw in de buurt gehuurd, waarin de keuken, de eetzaal en de wasserij werden ondergebracht. Ondertussen verhuisden de Bethelieten naar nabijgelegen appartementen zodat er meer kantoorruimte vrijkwam. Het Sloveense kantoor begon in 1997 als bijkantoor van Jehovah’s Getuigen te fungeren.
Toen het Besturende Lichaam instemde met de bouw van een nieuw bijkantoor voor Slovenië gingen de broeders op zoek naar een geschikt stuk grond. Nadat ze zo’n veertig percelen hadden bekeken, kozen ze een stuk grond bij de stad Kamnik, op ongeveer twintig kilometer van de hoofdstad, schitterend gelegen aan de voet van de bergen. Het duurde niet lang of het bestemmingsplan was aangepast, de bouwvergunningen waren binnen, het stuk grond was gekocht, de contracten met een bouwfirma waren ondertekend en er waren internationale dienaren uitgenodigd om aan het project te werken. Alles leek klaar voor de start.
Maar toen het nieuws over het project openbaar werd, maakten de buurtbewoners al snel duidelijk dat ze erop tegen waren. Op de dag dat de bouw zou beginnen, blokkeerden actievoerders de toegang tot het bouwterrein. Niet veel later stonden ze met spandoeken te protesteren. Zes dagen later arriveerden er rond het middaguur zo’n dertig agenten om de stadswerkers te beschermen die tot taak hadden de barricades van de actievoerders te verwijderen; daarbij werden de agenten door de actievoerders uitgejouwd. Het project was inmiddels uitgesteld, dus er was die dag niemand van de broeders of van de bouwfirma op het terrein. Omdat het project voorlopig was afgeblazen, namen de protesten langzaam af, en onze broeders probeerden tot een vreedzame oplossing te komen.
Het hek om het bouwterrein was al driemaal door actievoerders omvergehaald, maar een maand later ging het project ten slotte toch van start, en het vorderde zonder verder oponthoud. Wat als een aanval op Jehovah’s volk begon, wierp uiteindelijk zelfs zegeningen af, want de zaak kreeg veel aandacht in de media. Meer dan 150 keer kwam het bouwproject in het nieuws: op tv, op de radio of in de kranten. Na ongeveer elf maanden was de bouw voltooid, en in augustus 2005 verhuisden de Bethelieten naar hun nieuwe onderkomen.
Sindsdien is de verstandhouding met de buurtbewoners volkomen veranderd. Veel buren hebben het bijkantoor bezocht. Een man die eerst tegen was, toonde later veel belangstelling voor het bouwproject. Hij vroeg wie we waren en wat er in het gebouw gedaan zou worden. Toen hij een rondleiding kreeg, was hij onder de indruk van de vriendelijke ontvangst en van het feit dat het gebouw zo schoon was. „De buren vragen me of ik nu aan jullie kant sta”, vertelde hij de broeders. „Ik antwoord dan: ’Ik was eerst fel tegen Jehovah’s Getuigen, maar nu ben ik voor ze, want het zijn goede mensen.’”
Op 12 augustus 2006 hield Theodore Jaracz van het Besturende Lichaam de inwijdingstoespraak voor een gehoor van 144 personen uit ongeveer twintig landen. Op een speciale bijeenkomst in Ljubljana sprak hij een gehoor van 3097 personen toe uit alle delen van Slovenië en uit Kroatië en Bosnië-Hercegovina.
SCHITTERENDE VOORUITZICHTEN
Jehovah’s Getuigen in Slovenië zien de toekomst met volledig vertrouwen in de leiding en zegen van hun hemelse Vader tegemoet. Op het districtscongres van 2004 ontvingen ze tot hun grote blijdschap de Nieuwe-Wereldvertaling van de Christelijke Griekse Geschriften in het Sloveens. Met een goed toegerust nieuw bijkantoor en velen die zich inzetten als pioniers, zijn ze vastbesloten hun opdracht uit te voeren om te prediken en discipelen te maken (Matth. 28:19, 20).
In Slovenië, dat overwegend rooms-katholiek is, heeft het communistische tijdperk heel wat atheïsten voortgebracht. Bovendien gaan veel mensen gebukt onder de zorgen van het leven of ze vallen ten prooi aan materialisme. Anderen zijn meer geïnteresseerd in sport of ontspanning. Maar er zijn nog oprechte mensen die zich aangetrokken voelen tot Gods beloften die in de Bijbel staan.
Het werk gaat nog steeds vooruit. In augustus 2008 werd een hoogtepunt van 1935 verkondigers bereikt en stond ongeveer een vierde van de verkondigers in de een of andere vorm van pioniersdienst. De anderstalige velden omvatten nu het Albanese, Chinese, Engelse, Kroatische en Servische veld en de prediking in Sloveense Gebarentaal. Het werk in Slovenië had dan wel een bescheiden begin, met twee kappers die het goede nieuws predikten, maar nu is een grote internationale menigte ijverige predikers op zoek naar mensen die het waard zijn, mensen die de ware God, Jehovah, willen dienen (Matth. 10:11).
Het gebied op de Balkan dat vroeger als Joegoslavië bekendstond, heeft veel strijd, hartzeer en lijden gekend. Maar in dat klimaat van religieuze onverdraagzaamheid en etnische haat heeft de liefde onder Jehovah’s aanbidders hen geïdentificeerd als ware discipelen van Christus en heeft ze Jehovah’s ware aanbidding verheven boven alles wat deze wereld te bieden heeft. Die goddelijke liefde heeft een toenemend aantal mensen ertoe bewogen de zuivere aanbidding te gaan beoefenen en helpt onze broeders en zusters standvastig te blijven, vastbesloten om Jehovah voor eeuwig verenigd te dienen (Jes. 2:2-4; Joh. 13:35).
[Voetnoten]
a De Ustaša-beweging was een fascistische revolutionaire beweging die met de steun van de katholieke kerk voor een onafhankelijk Kroatië streed. De strijders waren berucht om hun wreedheid.
b Vanwege het politieke klimaat was „Goddelijke” toegevoegd om aan te geven wat voor vrijheid de broeders en zusters zochten.
c Zie het artikel „Onze familie van gelovigen in Bosnië helpen” in De Wachttoren van 1 november 1994, blz. 23-27.
[Inzet op blz. 165]
Terwijl nationale en religieuze vooroordelen binnen de grenzen van Joegoslavië hoogtij vierden, waren onze broeders verenigd
[Inzet op blz. 173]
Ben ik hier om mensen een plezier te doen? Nee! Hangt mijn leven af van wat anderen misschien zeggen, denken of doen? Nee!
[Kader op blz. 144]
Verschillen binnen het voormalige Joegoslavië
Als je een groep mensen naar de verschillen binnen het voormalige Joegoslavië zou vragen, is de kans groot dat je uiteenlopende antwoorden krijgt. Waar iedereen het over eens is, is dat er zeven afzonderlijke volken woonden die verschillende religies beleden en allemaal een andere taal hadden, soms zelfs met een ander alfabet. De etnische groepen onderscheiden zich vooral naar hun religie. Ruim duizend jaar geleden splitste de christenheid zich op in aanhangers van de rooms-katholieke kerk en die van de oosters-orthodoxe kerken. De scheidslijn tussen die twee loopt midden door het vroegere Joegoslavië. De inwoners van Kroatië en Slovenië zijn overwegend rooms-katholiek, terwijl die van Servië en Macedonië voor het grootste deel orthodox zijn. Bosnië heeft een gemengde bevolking van moslims, katholieken en orthodoxen.
Niet alleen religie veroorzaakt verdeeldheid, ook de taal. De meeste inwoners van het voormalige Joegoslavië, met uitzondering van Kosovo, spreken een Zuid-Slavische taal. Hoewel elk land zijn eigen taal heeft, kunnen Serven, Kroaten, Bosniërs en Montenegrijnen elkaar redelijk goed verstaan doordat ze veel gemeenschappelijke woorden hebben. Dat geldt minder voor de inwoners van Kosovo, Macedonië en Slovenië. Eind negentiende eeuw werden er pogingen gedaan om de talen die op elkaar leken tot één taal samen te smelten, maar het uiteenvallen van Joegoslavië in 1991 heeft daar een eind aan gemaakt. De afgelopen tien jaar hebben alle landen juist geprobeerd zich van elkaar te onderscheiden door bepaalde woorden al dan niet te gebruiken.
[Kader/Illustratie op blz. 148]
Een horlogemaker verspreidt de waarheid in Slavonië
In de jaren dertig reisde Antun Abramović in Kroatië de dorpen langs om horloges en klokken te repareren. In een herberg vond hij een van onze brochures. Hij onderscheidde onmiddellijk dat wat hij daarin las de waarheid was, en zijn hart werd geraakt. Dus schreef hij een brief aan het bijkantoor waarin hij om meer lectuur vroeg. Het duurde niet lang of hij was een opgedragen aanbidder van Jehovah. Op zijn tochten van dorp tot dorp repareerde hij daarna niet alleen de horloges van mensen, maar gaf hij hun ook getuigenis. Het kwam goed van pas dat hij die dekmantel voor de prediking had, want het werk was verboden. In het plaatsje Privlaka ontmoette hij enkele mensen die de waarheid van harte aanvaardden. Na verloop van tijd werd er een kleine gemeente gevormd. Vandaaruit verspreidde de waarheid zich naar Vinkovci en omgeving.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog hielp broeder Abramović ondergronds lectuur te drukken die in heel Joegoslavië verspreid werd. Vanwege zijn ijverige activiteit werd hij met nog dertien broeders in 1947 tot een lange gevangenisstraf veroordeeld. Na zijn vrijlating uit de gevangenis diende hij als reizend opziener. Hij behield zijn hele leven een vurige ijver voor Jehovah’s dienst.
[Kader/Illustratie op blz. 151]
Een dirigent wordt pionier
Jaren geleden kreeg Alfred Tuček, de dirigent van de muziekkapel van de Koninklijke Garde, Bijbelse lectuur van een collega, Fritz Gröger, in wat nu als Bosnië-Hercegovina bekendstaat. Mogelijk eind jaren twintig nam Alfred contact op met het Vuurtorengenootschap in Maribor om te laten weten dat hij gewone pionier wilde worden. Hij werd uiteindelijk een van de eerste pioniers in Joegoslavië. Hoewel zijn baan als dirigent van het militaire orkest goed betaalde, bewoog zijn liefde voor Jehovah hem ertoe zijn werk op te geven en niet te ’zien naar de dingen die achter hem lagen’ (Luk. 9:62). Begin jaren dertig vergezelde hij de pioniers uit Duitsland en vertoonde hij het „Photo-Drama der Schepping”. Hij hielp ook met het maken van gebiedskaarten om het predikingswerk in Joegoslavië te organiseren. In 1934 trouwde hij met Frida, een van de Duitse pioniers. Hun eerste toewijzing was Sarajevo (Bosnië). Naderhand predikten ze het goede nieuws in delen van Macedonië, Montenegro, Kroatië en Servië. In het begin deden ze bijna alles met de fiets, maar later hadden ze een motor. Hoewel in die tijd maar weinig mensen het goede nieuws aanvaardden en het predikingswerk verboden was, zagen ze in dat het belangrijk was zo veel mogelijk mensen te bereiken.
[Kader/Illustraties op blz. 155, 156]
In voor- en tegenspoed
Voordat Martin Poetzinger het opzicht kreeg over een groep pioniers in Joegoslavië, had hij al in verschillende Centraal-Europese landen gediend. In die tijd had hij Gertrud Mende leren kennen, een ijverige pionierster uit Duitsland, met wie hij later getrouwd is. De pioniers moesten voor hun gezondheidszorg volledig op Jehovah vertrouwen. Er waren nog geen ziektekostenverzekeringen, maar ze kregen toch altijd de hulp die ze nodig hadden. Soms bediende Jehovah zich in kritieke situaties van mensen die hun goedgezind waren, zoals toen broeder Poetzinger in Zagreb ernstig ziek werd. Gelukkig was zuster Mende daar om voor hem te zorgen.
Gertrud vertelt: „Midden jaren dertig werden Martin en ik allebei toegewezen aan Sarajevo. Maar het liep niet zoals we verwacht hadden. Op een avond voelde Martin zich niet lekker, en in de loop van de nacht kreeg hij bijna 40 graden koorts. Toen ik hem de volgende ochtend thuis opzocht om te kijken hoe het met hem ging, maakte zijn hospita zich zorgen om hem. Zij en ik probeerden hem weer op de been te helpen met een huismiddeltje van gekookte wijn met een heleboel suiker. Maar hij knapte niet op. Ik belde een aantal artsen die in het telefoonboek stonden, maar geen van hen was bereid direct te komen. Ze hadden allemaal een excuus.
Martins hospita stelde voor om het ziekenhuis te bellen, dus belde ik het hoofd van het ziekenhuis en legde uit dat Martin met 40 graden koorts in bed lag. De man was heel vriendelijk en stuurde een ambulance. Toen Martin de ambulance in gedragen werd, zei zijn hospita tegen me: ’Die ziet u nooit meer terug.’
Alsof dat nog niet erg genoeg was, zaten we met het probleem van het geld. Het enige geld waarover we als pioniers beschikten, was het geld dat we als bijdrage voor de lectuur ontvingen, en dat was amper genoeg om van te leven. We wisten niet wat we moesten doen en we wisten ook niet hoeveel de behandeling zou gaan kosten. Dokter Thaler onderzocht Martin en stelde de diagnose: ’Hij heeft pleuritis en moet geopereerd worden. Het zal wel even gaan duren voordat hij weer opgeknapt is.’
Dokter Thaler moet aangevoeld hebben dat we het niet breed hadden, want hij zei: ’Ik wil mensen met een geloof als het uwe graag ondersteunen’, en hij opereerde Martin kosteloos. Jehovah hielp ons door die moeilijke periode heen. Door Martins ziekte konden we niet naar Sarajevo gaan, maar moesten we terug naar Duitsland.”
[Illustratie]
Martin Poetzinger in Duitsland (1931)
[Kader/Illustratie op blz. 161, 162]
Ik werkte overdag en drukte ’s nachts
LINA BABIĆ
GEBOREN 1925
GEDOOPT 1946
BIJZONDERHEDEN Ze werkt al op Bethel sinds 1953, toen het werk wettelijk erkend werd. Ze heeft geholpen met het drukken en verzenden van tijdschriften en andere lectuur. Nu dient ze getrouw op Bethel in Zagreb.
NADAT de broeders uit de gevangenis waren ontslagen, werden er direct voorbereidingen getroffen om de tijdschriften te produceren. Maar er waren weinig broeders, en er was veel werk te doen. Toen ik dat merkte, besloot ik mezelf beschikbaar te stellen, al had ik een wereldse baan. Ik wilde hoe dan ook helpen. Dus werkte ik de hele dag bij mijn baas en drukte dan tot diep in de nacht lectuur.
In die tijd had het bijkantoor nog geen eigen gebouw in de stad. Dus stelde een ouder echtpaar, Petar en Jelena Jelić, hun eenkamerwoning beschikbaar voor het stencilen van lectuur. De kamer was nog geen vijf bij vijf meter. Een met linnen overtrokken houten frame werd op het bed gelegd en daarop werden de gedrukte pagina’s opgestapeld. Naast het bed stond een tafel met de handbediende stencilmachine. We produceerden ongeveer achthonderd pagina’s per uur. Vergeleken met de huidige drukpersen is dat niet veel, maar we waren allang blij dat we met geduld en veel hard werk in alle benodigde lectuur konden voorzien.
Het was ontroerend te zien hoe geduldig Petar en Jelena zaten te wachten tot we ophielden met werken en de opgestapelde pagina’s weghaalden zodat ze naar bed konden. Ze klaagden nooit. Integendeel, ze waren blij en hun ogen straalden omdat ze het Koninkrijkswerk op die manier konden ondersteunen. Als Jelena kon, hielp ze samen met andere oudere zusters om de gedrukte pagina’s op volgorde te leggen, te nieten en te vouwen. Die hulp was van onschatbare waarde.
In 1958 kochten we een elektrische stencilmachine, wat het drukken vergemakkelijkte. Wat begon met slechts 20 tijdschriften in 1931 was begin jaren zestig opgelopen tot 2400 exemplaren in drie talen: Kroatisch, Servisch (cyrillisch schrift) en Sloveens. Hoewel we geen boeken konden produceren, drukten we veel brochures. In 1966 drukten we meer dan ooit. Het boek „Dingen waarin God onmogelijk kan liegen” werd door een plaatselijke drukker in de vorm van twaalf brochures geproduceerd. Elke set van twaalf brochures vormde één boek. Dat betekende dat er voor de drie talen 600.000 brochures gedrukt moesten worden om het equivalent van 50.000 boeken te krijgen.
Ik dien nu op Bethel in Zagreb. Ik kijk met plezier terug op mijn jaren van dienst en het verheugt me te zien hoe Jehovah het werk in alle landen van het voormalige Joegoslavië heeft gezegend.
[Kader/Illustratie op blz. 176, 177]
„Morgen kan alles anders zijn”
IVICA ZEMLJAN
GEBOREN 1948
GEDOOPT 1961
BIJZONDERHEDEN Hij werd vijfmaal gevangengezet voor het bewaren van zijn neutraliteit. Later diende hij in de weekends als kringopziener en nu dient hij als ouderling in een gemeente in Zagreb.
MIJN ouders waren in de waarheid, en de gesprekken thuis draaiden ook altijd om de waarheid. Toen ik opgeroepen werd voor militaire dienst, meldde ik me en zei ik dat ik een verklaring wilde afleggen. Nadat ik mijn standpunt inzake neutraliteit had uiteengezet, moest ik voor de rechter verschijnen en werd ik tot negen maanden gevangenisstraf veroordeeld. Bij mijn vrijlating lag er al een nieuwe oproep voor militaire dienst op me te wachten. Ik werd opnieuw veroordeeld, ditmaal tot een jaar gevangenisstraf. Toen ik vrijkwam, lag er een derde oproep en weer moest ik voorkomen. Nu kreeg ik vijftien maanden. De vierde keer werd ik tot twintig maanden veroordeeld, en de vijfde keer tot twee jaar — alles bij elkaar meer dan zes jaar. Dat gebeurde allemaal tussen 1966 en 1980.
Tweemaal werd ik naar Goli Otok in de Adriatische Zee gestuurd. Het hele eiland was een gevangenis voor politieke gevangenen. Ik werd als een van hen behandeld. Het was onze taak ’de zee te vullen’. We droegen stenen in een houten kist van de ene kant van het eiland naar de andere en wierpen ze dan in zee. Elke lading woog meer dan honderd kilo. Dan liepen we terug om een nieuwe lading stenen te halen, en diezelfde zinloze bezigheid herhaalden we de hele dag.
De tweede keer dat ik naar Goli Otok werd gestuurd, was het de gewoonte elke nieuwkomer een maand eenzame opsluiting te geven. Het was afschuwelijk om opgesloten en helemaal alleen gelaten te worden. Ik heb in die tijd meer gebeden dan ooit tevoren. Ik had geen bijbel en geen Bijbelse lectuur. Het viel me buitengewoon zwaar van alles en iedereen afgesneden te zijn. De enige aanmoediging die ik kreeg was een brief van mijn ouders. Maar ik ervoer wel de volle betekenis van de woorden van de apostel Paulus: „Wanneer ik zwak ben, dan ben ik krachtig” (2 Kor. 12:10). Wat was ik voldaan en sterk toen ik vrijgelaten werd en vervolgens werk vond!
In een andere gevangenis moest ik naar een psycholoog die heel bot was en me uitschold. Hij schreeuwde tegen me en zei onder andere dat ik niet normaal was. Ik mocht niets aanvoeren om me te verdedigen. De volgende dag werd ik weer bij die psycholoog geroepen. Ditmaal zei hij op een totaal andere toon: „Ik heb nog eens nagedacht, en ik denk niet dat deze gevangenis de juiste plaats voor je is. Ik zal zorgen dat je werk krijgt buiten de gevangenis.” Tot mijn verbazing hield hij woord. Ik weet niet waarom hij van gedachten veranderd was, maar het leerde me dat we nooit bang hoeven te zijn of moeten denken dat er geen uitweg is. Morgen kan alles anders zijn. Ik ben Jehovah dankbaar voor alle ervaringen waardoor ik een sterkere band met hem heb gekregen.
[Kader/Illustratie op blz. 179]
’Mogen mensen over voetbal praten?’
HENRIK KOVAČIĆ
GEBOREN 1944
GEDOOPT 1962
BIJZONDERHEDEN In 1973 diende hij in de weekends als reizend opziener, en van 1974 tot 1976 was hij fulltime als reizend opziener werkzaam. Hij is nu een lid van het Kroatische bijkantoorcomité.
ALS we in de dienst gingen, wisten we nooit of we weer thuis zouden komen. Vaak werden we door de politie gearresteerd en ondervraagd. Er deden veel verkeerde ideeën over ons de ronde.
Op een keer zeiden ze op het politiebureau tegen me dat we alleen op plaatsen die voor dat doel geregistreerd waren over God mochten praten, en niet op straat of van huis tot huis. Net als Nehemia zond ik een schietgebed tot Jehovah op om me te helpen de juiste woorden te vinden. Toen vroeg ik de rechercheur: „Mogen de mensen hier alleen in het stadion over voetbal praten of ook op andere plaatsen?” Hij antwoordde dat ze overal over voetbal mochten praten. Daarop zei ik: „Dan kun je ook overal over God praten, niet alleen in een kerk of een godshuis.” Hoewel mijn partner en ik vijf uur verhoord werden, mochten we daarna naar huis.
Terugkijkend op veertig jaar dienst kunnen mijn vrouw, Ana, en ik zeggen dat we die voor niets ter wereld zouden willen ruilen. Samen hebben we bijna zeventig personen mogen helpen de waarheid te leren kennen. Elke toewijzing die Jehovah voor ons heeft, kan ons leven alleen maar verrijken.
[Kader/Illustratie op blz. 195, 196]
We hadden beloofd terug te komen
HALIM CURI
GEBOREN 1968
GEDOOPT 1988
BIJZONDERHEDEN Hij hielp mee de humanitaire hulp in Sarajevo te organiseren en hulpgoederen te verdelen. Nu dient hij als ouderling, als lid van een Ziekenhuiscontactcomité en als juridisch vertegenwoordiger van Jehovah’s Getuigen in Bosnië-Hercegovina.
IN 1992 werd de stad Sarajevo belegerd. Toen we geen nieuwe lectuurzendingen meer ontvingen, bestudeerden we oudere tijdschriften. Met behulp van een oude schrijfmachine tikten de broeders beschikbare studieartikelen over. Hoewel we maar met 52 verkondigers waren, bezochten meer dan tweehonderd personen onze vergaderingen, en we leidden zo’n 240 Bijbelstudies.
In november 1993, toen de oorlog op z’n hevigst was, werd onze dochter, Arijana, geboren. Het was niet de beste tijd om een kind te krijgen. We zaten soms wekenlang zonder stromend water of elektriciteit. We gebruikten meubels als brandhout, en als we naar de vergadering gingen, moesten we door gevaarlijk gebied. Sluipschutters schoten op alles wat bewoog, dus moesten we bepaalde straten rennend oversteken en barricades zo snel mogelijk zien te passeren.
Op een rustige dag waren broeder Dražen Radišić, en mijn vrouw en ik met de baby na de vergadering op weg naar huis toen er plotseling een machinegeweer werd afgevuurd. We gingen op de grond liggen, maar ik werd door een kogel in mijn maag getroffen. De pijn was verschrikkelijk. Veel mensen zagen vanuit hun raam wat er gebeurde, en een paar moedige jonge mannen kwamen naar buiten gerend om ons in veiligheid te brengen. Ik werd in allerijl naar een ziekenhuis gebracht, waar het personeel me per se een bloedtransfusie wilde geven. Ik legde de arts uit dat mijn geweten me niet toestond een bloedtransfusie te aanvaarden. Ik werd onder druk gezet om mijn standpunt te herzien, maar mijn besluit stond vast en ik was bereid de consequenties onder de ogen te zien. Ik ben toch geopereerd, een operatie van tweeënhalf uur, en ik herstelde zonder bloedtransfusie.
Na de operatie moest ik rust hebben, wat door de oorlog onmogelijk was. We besloten onze familie in Oostenrijk te bezoeken. Maar de enige manier om Sarajevo te verlaten, was via een tunnel onder de luchthaven. De tunnel was een kleine kilometer lang en ongeveer 1,20 meter hoog. Mijn vrouw droeg de baby en ik probeerde de bagage te dragen. Maar omdat ik pas geopereerd was, moest ze me helpen.
Het is haast niet te beschrijven hoe blij we waren in Oostenrijk te zijn. Toen we Sarajevo verlieten, hadden we onze broeders en zusters en onze Schepper beloofd dat we zouden terugkeren. Het viel ons heel zwaar afscheid te nemen van onze familie in Oostenrijk, vooral van mijn moeder. Maar we legden uit dat we God beloofd hadden naar Sarajevo terug te gaan als hij ons zou helpen de stad uit te komen en wat rust te krijgen. Hoe konden we dan nu tegen God zeggen: „Dank u wel dat u ons geholpen hebt hier te komen. We vinden het hier fantastisch, en nu willen we graag blijven”? Bovendien hadden de broeders en zusters in Sarajevo ons nodig. Mijn vrouw, Amra, was in dit alles een geweldige steun.
Dus kwamen we in december 1994 bij de tunnel in Sarajevo aan. Ditmaal gingen we Sarajevo in. Mensen die ons via de tunnel zagen terugkeren, vroegen ons: „Wat doen jullie nu? Iedereen wil weg, en jullie gaan de belegerde stad weer in?” De hereniging met onze broeders en zusters in de Koninkrijkszaal van Sarajevo laat zich met geen pen beschrijven. We hebben er nooit spijt van gehad dat we zijn teruggekeerd.
[Kader op blz. 210]
De eilanden van Kroatië
Voor de 1778 kilometer lange kustlijn van Kroatië liggen meer dan duizend eilanden, waarvan er ongeveer vijftig bewoond zijn. De eilanden variëren in grootte van minder dan een vierkante kilometer tot zo’n vierhonderd vierkante kilometer.
De eilanders houden zich vooral bezig met visvangst, wijnbouw, het kweken van olijfbomen en het bewerken van hun tuin. In het Nationaal Park Kornati, een archipel van 140 eilanden en riffen, kun je spectaculair duiken. De bewoners van Krapanj en Zlarin duiken naar koraal en sponzen. Op het eiland Hvar worden honing en rozemarijnolie geproduceerd en wordt lavendel geteeld. Bewoners van het dorre eiland Pag maken een veelgeprezen kaas van de melk van de geharde schapen die leven van de kruiden en het zilte gras op het eiland.
Jehovah’s Getuigen doen veel moeite om alle eilandbewoners te bereiken. Sommige eilanden zijn gewoon via een brug bereikbaar, andere alleen per boot. Groepen Getuigen vinden het leuk om speciale acties te organiseren, waarbij ze een paar dagen op een eiland doorbrengen om er te prediken. Maar het valt niet altijd mee om met de eilanders te spreken, want ze hebben een eigen dialect ontwikkeld dat voor mensen van het vasteland soms bijna niet te verstaan is.
Gelukkig reageren veel eilandbewoners positief op het goede nieuws, zodat er nu op het eiland Korčula een gemeente van 52 verkondigers is. De geïsoleerde ligging van de gemeente vormt wel een probleem voor sprekers die een openbare lezing komen houden. Maar dankzij hun inspanningen blijft deze geïsoleerde gemeente met de wereldwijde christelijke broederschap verenigd (1 Petr. 5:9).
[Kader/Illustratie op blz. 224]
’Ik meldde me elf dagen te vroeg bij de gevangenis’
PAVLINA BOGOEVSKA
GEBOREN 1938
GEDOOPT 1972
BIJZONDERHEDEN Ze begon in 1975 te pionieren en werd in 1977 de eerste speciale pionier in Macedonië. Ze heeft tachtig mensen geholpen de waarheid te leren kennen.
HET gebeurde heel vaak dat mensen me bij de politie aangaven als ik aan het prediken was. Die nam me dan mee naar het politiebureau waar ik verhoord werd, soms uren achtereen. Ik heb heel wat keren een boete gekregen. Ook ben ik er voor de rechter ten onrechte van beschuldigd een politieke vijand van de staat te zijn en westerse propaganda te verspreiden. Eén keer ben ik tot twintig dagen gevangenisstraf veroordeeld, een andere keer tot dertig dagen.
Ik moest mijn gevangenisstraf van twintig dagen net op het moment uitzitten dat we een districtscongres zouden hebben. Maar toen ik de rechter vroeg of mijn straf kon worden uitgesteld, werd mijn verzoek afgewezen, dus besloot ik me elf dagen te vroeg bij de gevangenis te melden. Het gevangenisbestuur was verbaasd me te zien. Ze konden niet geloven dat iemand zo snel mogelijk de gevangenis in wilde. Ik kon getuigenis geven, en ze beloofden om naar hun beste vermogen voor me te zorgen. Elf dagen later kwam er een agent bij de gevangenis om te controleren of ik me wel gemeld had. Stel je zijn verbazing voor toen het gevangenisbestuur hem vertelde dat ik er al elf dagen was! En ik kon toch het congres bijwonen.
[Kader/Illustratie op blz. 232]
’Ze gaven het beste wat ze hadden’
ŠANDOR PALFI
GEBOREN 1933
GEDOOPT 1964
BIJZONDERHEDEN Zijn ouders leerden vlak na de Tweede Wereldoorlog de waarheid kennen in een kamp dat was ingericht door de partizanen. Hij heeft in de weekends als reizend opziener gediend en maakt nu deel uit van het Servische landscomité.
OMDAT mijn familie van Hongaarse afkomst is, werden we korte tijd naar een kamp gestuurd dat was opgezet door de partizanen. Dat bleek achteraf een zegen te zijn, want daar leerden mijn ouders de waarheid kennen. Als tiener had ik niet veel belangstelling voor de waarheid. Maar broeder Franz Brand, die een paar jaar bij ons in heeft gewoond, had veel invloed op me. Ik dacht dat ik hem een dienst bewees door op zijn verzoek een Hongaarse publicatie in het Servisch te vertalen. Later kwam ik erachter dat die helemaal niet vertaald hoefde te worden; Franz wilde er gewoon zeker van zijn dat ik de publicatie las. Zijn tactiek werkte, en enige tijd later, in 1964, werd ik gedoopt.
Een van de leukste dingen die ik gedaan heb, was de reizende dienst. Het was niet altijd makkelijk, omdat de broeders en zusters het niet breed hadden. Heel wat keren sliepen het hele gezin en ik in dezelfde kamer. Maar het loonde de moeite. Het was geweldig de vreugde van de broeders en zusters te zien, die echt naar het bezoek uitkeken. Ze wilden per se het beste geven wat ze hadden. Hoe zou ik dan ondankbaar kunnen zijn?
[Kader/Illustratie op blz. 236, 237]
„Waar kan ik die mensen vinden?”
AGRON BASHOTA
GEBOREN 1973
GEDOOPT 2002
BIJZONDERHEDEN Hij was soldaat in het Kosovaarse Bevrijdingsleger en is nu gewone pionier en dienaar in de bediening.
TOEN ik alle verschrikkingen zag die tijdens de oorlog plaatsvonden, waaronder de moord op kleine kinderen, kwam ik tot de slotsom dat God niet bestond. Waarom deed hij anders niets aan al het lijden? Mijn geloof werd nog verder ondermijnd toen ik zag hoe moslimgeestelijken de oorlog tegen de Serviërs steunden. Vóór de oorlog was ik moslim, maar tegen het eind van de oorlog was ik atheïst geworden en had ik me aangesloten bij het Kosovaarse Bevrijdingsleger. Hoewel ik daar maar kort bij was, verwierf ik veel respect en kreeg ik veel privileges. Dat maakte me agressief en trots, want ik hoefde maar te kikken of het werd gedaan.
Helaas legde ik diezelfde houding tegenover mijn vrouw aan de dag. Ik vond dat ze moest doen wat ik zei en naar mijn pijpen moest dansen. Mijn vrouw, Merita, had in de oorlog contact gehad met de Getuigen en had wat lectuur van hen. Op een avond zei ze voor ze naar bed ging: „Hier, lees dit maar eens. Het gaat over God.” Ik werd woedend dat ze dacht dat ze mij iets over God kon leren. Om een verdere confrontatie te vermijden, ging Merita naar bed.
Omdat ik nu toch alleen was met de lectuur, besloot ik de brochure Wat verlangt God van ons? te lezen. Vervolgens las ik de brochure De tijd voor ware onderwerping aan God. Als moslim was ik verbaasd dat de Koran erin werd aangehaald. Toen las ik een paar exemplaren van De Wachttoren en Ontwaakt! Later die nacht ging ik naar de slaapkamer en maakte mijn vrouw wakker. „Van wie heb je die boekjes gekregen?”, vroeg ik. „Waar kan ik die mensen vinden?”
Wat ik had gelezen, had echt indruk op me gemaakt, maar mijn vrouw was sceptisch en was er niet zeker van wat ik zou gaan doen. Toch belden we nog diezelfde nacht een Getuige om te horen waar en wanneer ze hun vergadering hadden. De volgende ochtend gingen we naar de vergadering. Ik stond er versteld van hoe vriendelijk en gastvrij de broeders en zusters waren. Ik wist niet dat er zulke mensen bestonden! Ik kon merken dat ze anders waren. Tijdens de vergadering had ik een vraag en ik wilde zo graag het antwoord weten, dat ik zelfs mijn hand opstak. De ouderlingen, die niet wisten waarom ik zo graag met ze wilde praten, waren een beetje nerveus. Wat moeten ze opgelucht zijn geweest toen het tot hen doordrong dat ik alleen maar wilde weten wat ik moest doen om een Getuige van Jehovah te worden!
Ik begon nog diezelfde dag de Bijbel te bestuderen. Het viel niet mee alle veranderingen in mijn persoonlijkheid aan te brengen die ik wilde. Ik wilde stoppen met roken, en ik besefte dat ik het contact met mijn vroegere vrienden moest verbreken. Gebed en regelmatig vergaderingsbezoek hielpen me berouw te hebben van mijn vroegere levenswijze en de nieuwe persoonlijkheid aan te doen. De waarheid heeft mijn leven en dat van mijn gezin enorm veranderd! Mijn vrouw en ik zijn nu in de gewone pioniersdienst, en in 2006 ben ik aangesteld als dienaar in de bediening. Ik kan nu anderen laten zien waarom mensen lijden en hoe Jehovah binnenkort al onze problemen zal oplossen.
[Kader/Illustratie op blz. 249, 250]
„Blijkbaar verblindde Jehovah hen”
JANEZ NOVAK
GEBOREN 1964
GEDOOPT 1983
BIJZONDERHEDEN Hij heeft vanwege zijn geloof drie jaar gevangengezeten en is nu een lid van het Sloveense bijkantoorcomité.
IN DECEMBER 1984 zonden de militaire autoriteiten me herhaaldelijk een oproep voor militaire dienst. Toen ze de oproep op mijn deur bevestigden en dreigden de militaire politie op me af te sturen, besloot ik naar de kazerne te gaan om mijn standpunt uiteen te zetten. Dat had niet veel effect, en ze besloten alles in het werk te stellen om een soldaat van me te maken. Ze schoren mijn hoofd, namen mijn burgerkleding in beslag en gaven me een soldatenuniform. Toen ik het uniform weigerde, trokken ze het me met geweld aan, en daarna stopten ze me een pen in de hand en probeerden me te dwingen voor het leger te tekenen. Ik weigerde.
Ik weigerde ook deel te nemen aan activiteiten als de exercitie ’s ochtends en de vlaggengroet. Toen vier soldaten me meenamen naar de binnenplaats en me bevel gaven de oefeningen te doen, verroerde ik geen vin. Ze probeerden mijn handen op te tillen, totdat ze inzagen hoe belachelijk de situatie was. Ze richtten een geweer op me en dreigden me om te brengen. Soms probeerden ze me om te kopen met koffie en gebak.
Mijn vastbeslotenheid dreef sommigen van hen tot wanhoop. Anderen werden woedend toen ik weigerde op een foto van maarschalk Tito te spugen die ze voor mijn gezicht hielden. Na een paar dagen probeerden ze me wapens te laten dragen, maar ook dat weigerde ik. Dat werd aangemerkt als een militair vergrijp, en ik kreeg een maand kwartierarrest. Daarna bracht ik een aantal weken in een gevangeniscel in Zagreb (Kroatië) door in afwachting van mijn vonnis. De hele nacht brandde er een rood licht in de cel, en alleen als de bewaker in een goede bui was, mocht ik naar het toilet.
Ten slotte werd ik tot drie jaar gevangenisstraf op het Adriatische eiland Goli Otok veroordeeld, waar de ergste misdadigers naartoe gestuurd werden. Ze brachten me, geboeid en wel, naar die gevangenis, die berucht was om het geweld onder de gedetineerden, omdat ik weigerde te vechten. Ik trof er nog vier Getuigen aan die vanwege hun neutrale standpunt gevangen waren gezet.
We mochten geen bijbel of andere lectuur meenemen. Maar er was al een bijbel. Mijn familie stuurde me De Wachttoren in een doos met een dubbele bodem. De bewakers hebben onze lectuur nooit gevonden en nooit gemerkt dat we onze vergaderingen hielden. Als de bewakers binnenkwamen, lag de lectuur die we niet zo snel hadden kunnen wegbergen soms pal voor hun neus, maar blijkbaar verblindde Jehovah hen, want ze hadden niets in de gaten.
Na een jaar mocht ik de rest van mijn straf in Slovenië uitzitten. Ik trouwde met Rahela terwijl ik nog in de gevangenis zat. Toen ik eindelijk vrijkwam, ging ik met mijn vrouw in de pioniersdienst, en vanaf 1993 werken we op Bethel in Slovenië.
[Tabel/Grafiek op blz. 244, 245]
TIJDBALK — De landen van het voormalige Joegoslavië
1920-1930 In Maribor (Slovenië) komt een groepje bijeen om de Bijbel te bespreken.
1930-1940 Er worden Duitssprekende pioniers naar Joegoslavië gestuurd.
1935 In Belgrado (Servië) wordt een bijkantoor gevestigd om toezicht te houden op het werk.
1940
1941 Inval van het Duitse leger, waarna er hevige vervolging losbarst.
1950
1953 Jehovah’s Getuigen worden wettelijk erkend, maar de huis-aan-huisprediking blijft verboden.
1960
1969 In dit stadion in Neurenberg (Duitsland) wordt een internationaal congres gehouden.
1970
1990
1991 In Zagreb (Kroatië) vindt voor het eerst een internationaal congres plaats. De eerste Gileadzendelingen arriveren. In Slovenië wordt een kantoor geopend onder toezicht van het Oostenrijkse bijkantoor. Er breekt oorlog uit.
1993 Jehovah’s Getuigen in Macedonië officieel geregistreerd.
1994 Er wordt een Ziekenhuiscontactcomité gevormd in Slovenië.
2000
2003 Jehovah’s Getuigen worden officieel erkend in Kroatië. In Macedonië wordt een nieuw Bethel ingewijd.
2004 De Nieuwe-Wereldvertaling van de Christelijke Griekse Geschriften komt uit in het Sloveens.
2006 In Slovenië wordt een nieuw bijkantoor ingewijd. De complete Nieuwe-Wereldvertaling van de Heilige Schrift komt uit in het Kroatisch, Servisch en Macedonisch. In Belgrado (Servië) wordt een Chinese groep gevormd.
2007 In Macedonië wordt voor het eerst een speciale lezing in het Romani gehouden. De eerste publicatie in het Romani komt uit.
2010
[Grafiek]
(Zie publicatie)
Aantal verkondigers
Aantal pioniers
14.000
10.500
7.000
3.500
1940 1950 1960 1970 1990 2000 2010
[Kaarten op blz. 147]
(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)
TSJECHIË
OOSTENRIJK
WENEN
SLOWAKIJE
BRATISLAVA
HONGARIJE
BOEDAPEST
ROEMENIË
BULGARIJE
GRIEKENLAND
ALBANIË
TIRANA
IONISCHE ZEE
ITALIË
ADRIATISCHE ZEE
VOORMALIG JOEGOSLAVIË
SLOVENIË
LJUBLJANA
Maribor
Kamnik
KROATIË
ZAGREB
SLAVONIË
Osijek
Vukovar
Vinkovci
Privlaka
Jasenovac
Šibenik
Split
DALMATISCHE KUST
Goli Otok
Pag
Kornati
Zlarin
Krapanj
Hvar
Korčula
BOSNIË-HERCEGOVINA
SARAJEVO
Bihać
Banja Luka
Tuzla
Travnik
Zenica
Vareš
Mostar
SERVIË
BELGRADO
VOJVODINA
Bor
MONTENEGRO
PODGORICA
Nikšić
Herceg-Novi
Tara
Scutarimeer
KOSOVO
Peć
Priština
MACEDONIË
SKOPJE
Tetovo
Kočani
Štip
Kičevo
Strumica
Resen
Opmerking: De Verenigde Naties hebben bericht dat „Kosovo zich in februari [2008] onafhankelijk heeft verklaard van Servië”. In een poging het geschil over Kosovo’s politieke status op te lossen, heeft de Algemene Vergadering van de VN „het Internationaal Gerechtshof om advies gevraagd”.
[Paginagrote illustratie op blz. 142]
[Illustratie op blz. 145]
Franz Brand
[Illustraties op blz. 146]
Rudolf Kalle, en een van zijn schrijfmachines
[Illustratie op blz. 149]
Prediken met een gehuurde vrachtwagen (Slovenië)
[Illustratie op blz. 154]
De eerste pioniers moesten veel problemen overwinnen
[Illustratie op blz. 157]
Alfred en Frida Tuček met hun fietsen
[Illustratie op blz. 158]
Rudolf Kalle voor het Bethelhuis in Belgrado (Servië)
[Illustraties op blz. 168]
Franc Drozg, en een kopie van zijn brief
[Illustratie op blz. 180]
Rechts: De stal in Ljubljana (Slovenië) die verbouwd werd tot een Koninkrijkszaal
[Illustratie op blz. 180]
Onder: Een van de eerste Koninkrijkszalen in Zagreb (Kroatië)
[Illustratie op blz. 182]
Stojan Bogatinov
[Illustraties op blz. 184, 185]
Achtergrond: De internationale „Vrede op aarde”-vergadering in Neurenberg (Duitsland) in 1969; links: congrestrein vanuit Joegoslavië; rechts: Nathan Knorr
[Illustratie op blz. 188]
Ðuro Landić
[Illustraties op blz. 192]
Milton Henschel aan het woord, en de doop tijdens het „’Goddelijke vrijheid’-lievende mensen”-congres in Zagreb (Kroatië) in 1991
[Illustratie op blz. 197]
Ljiljana met haar dochters
[Illustraties op blz. 199]
Een vrachtwagen uit Oostenrijk bracht humanitaire hulpgoederen
[Illustratie op blz. 200]
De familie Ðorem (1991)
[Illustratie op blz. 204]
De doop in Zenica in een viskuip (1994)
[Illustraties op blz. 209]
Hulpgoederen werden opgeslagen in Zagreb (Kroatië)
[Illustratie op blz. 215]
Elke en Heinz Polach
[Illustraties op blz. 216]
Het Kroatische bijkantoorcomité, en het bijkantoor
[Illustratie op blz. 228]
Levering van hulpgoederen aan Bosnië
[Illustraties op blz. 233]
Het Servische landscomité, en het Bethelcomplex in Belgrado
[Illustratie op blz. 235]
Saliu Abazi
[Illustraties op blz. 243]
Prediken in Podgorica; Koninkrijkszaal in Podgorica
[Illustratie op blz. 247]
De oude stad Piran (Slovenië)
[Illustratie op blz. 251]
Vroegere bijkantoor in Ljubljana (Slovenië) in 2002
[Illustratie op blz. 253]
Bijkantoor in Kamnik (Slovenië) in 2006
[Illustratie op blz. 254]
Sloveense bijkantoorcomité