ELFRIEDE URBAN | LEVENSVERHAAL
Een gelukkig leven in de zendingsdienst
De eerste jaren van mijn leven waren niet makkelijk. Ik ben in Tsjechoslowakije geboren op 11 december 1939, drie maanden nadat de Tweede Wereldoorlog was uitgebroken. Mijn moeder stierf twee weken na mijn geboorte aan complicaties. Daarvoor al was mijn vader naar Duitsland verhuisd om er te werken. Gelukkig namen de ouders van mijn moeder me in huis. Op dat moment brachten ze ook nog de drie jongere zussen van mijn moeder groot.
De oorlog eindigde in 1945, maar het leven was nog steeds zwaar. Omdat we Duits waren, werden we Tsjechoslowakije uit gezet en naar Duitsland gestuurd, waar steden in puin lagen en veel mensen heel arm waren. Soms moesten mijn tantes de hele nacht in de rij staan voor een klein beetje eten. Ook gingen we vaak naar het bos om bramen en paddenstoelen te plukken, die we konden ruilen voor brood. Het was zo moeilijk om aan eten te komen dat huisdieren vaak verdwenen. Die werden gestolen om op te eten. We gingen vaak met honger naar bed.
Ons eerste contact met de Bijbelse waarheid
Mijn grootouders waren katholiek, maar we hadden geen bijbel. De pastoor weigerde er een aan mijn grootvader te verkopen, omdat parochianen volgens hem alleen naar de mis hoefden te luisteren. Daardoor bleef mijn grootvader zitten met veel onbeantwoorde vragen over God.
Ik was zeven toen twee Getuigen van Jehovah bij ons aan de deur kwamen. Aan de hand van de Bijbel beantwoordden ze de vragen van mijn grootvader over onderwerpen als de Drie-eenheid, de hel en wat er na de dood gebeurt. Mijn grootvader vond de antwoorden uit de Bijbel heel duidelijk en overtuigend. Hij besefte dat hij de waarheid had gevonden. Vervolgens kregen we met het hele gezin Bijbelstudie van een Getuigenechtpaar.
Ik ontdek mijn levensdoel
Als klein meisje hield ik al heel veel van Jehovah. Ik las graag artikelen over zendelingen die Jehovah in verre landen dienden. Ik vroeg me af: Wat voor leven hebben ze? Hoe is het om tot mensen te prediken die nog nooit Jehovah’s naam hebben gehoord?
Toen ik 12 was, besloot ik dat ik zendeling wilde worden, en ik begon naar dat doel toe te werken. Eerst deed ik mijn best om een ijverige prediker van het goede nieuws te worden. Vervolgens liet ik me op 12 december 1954 dopen en na een tijdje begon ik te pionieren. Mijn doel kwam steeds dichterbij!
Ik wist dat ik Engels moest kunnen spreken als ik naar de Gileadschool voor zendelingen wilde gaan, dus deed ik mijn best om die taal te leren. Het leek me een goed idee om te oefenen met de Amerikaanse soldaten die toen nog in Duitsland waren. Op een dag ging ik naar een soldaat toe en zei tegen hem: ‘Ik ben Christus.’ Hij keek me aan en zei vriendelijk: ‘Ik denk dat je bedoelt “Ik ben christen”.’ Mijn Engels was dus toch niet zo goed als ik dacht!
Toen ik begin 20 was, ging ik naar Engeland. ’s Ochtends werkte ik als oppas bij een gezin van Getuigen. ’s Middags ging ik in de velddienst, waardoor ik heel veel mogelijkheden had om mijn Engels te oefenen. Na een jaar in Engeland te hebben gewoond, was mijn Engels een stuk beter geworden.
Ik ging terug naar Duitsland en in oktober 1966 werd ik uitgenodigd om als speciale pionier in Mechernich te dienen. De temperatuur kwam daar geregeld onder het vriespunt, en de mensen in het gebied reageerden al net zo kil. We werden nooit binnengenodigd, hoe koud het ook was. Ik smeekte Jehovah vaak: ‘Als ik ooit als zendeling mag dienen, stuur me dan alstublieft naar een warm land.’
Ik bereik mijn doel
Nadat ik een paar maanden als speciale pionier had gediend, vervulde Jehovah mijn grootste wens! Ik werd uitgenodigd voor de 44ste Gileadklas, die afstudeerde op 10 september 1967. Wat was mijn toewijzing? Het prachtige, tropische Nicaragua, in Centraal-Amerika! De zendelingen die daar al dienden verwelkomden mij en drie van mijn klasgenoten met open armen. Ik voelde me als de apostel Paulus, die ‘God dankte en moed vatte’ toen de broeders hem tegemoetkwamen (Handelingen 28:15).
Ik werd toegewezen aan het vredige stadje León, en ik was vastbesloten om zo snel mogelijk Spaans te spreken. Maar ik had echt moeite om de taal te leren, ook al was ik er twee maanden lang 11 uur per dag mee bezig!
Ik weet nog dat een huisbewoner me een keer een fresco aanbood, waarmee inwoners van Nicaragua vruchtensap bedoelen. Ik dacht dat ik antwoordde dat ik alleen ‘gefilterd water’ kon drinken. Maar de vrouw keek me heel verbaasd aan. Een paar dagen later kwam ik erachter dat ik in mijn gebroken Spaans had gezegd dat ik alleen ‘heilig water’ kon drinken! Gelukkig is mijn Spaans in de loop van de tijd verbeterd.
Vaak gaf ik Bijbelstudie aan hele gezinnen. Omdat ik me in León veilig voelde, leidde ik graag ’s avonds studies, vaak wel tot 22.00 uur. Ik kende bijna iedereen in het stadje bij naam. Als ik naar huis liep, maakte ik vaak een praatje met de vriendelijke buren die buiten in hun schommelstoel zaten te genieten van de koele avondbries.
Ik heb meerdere mensen in León mogen helpen de waarheid te leren kennen. Een van hen was Nubia, die acht jonge zoons had. Ik studeerde met haar totdat ik in 1976 werd toegewezen aan Managua. Daarna had ik 18 jaar geen contact met Nubia en haar zoons, totdat ik naar León terugging om een congres te bezoeken. Tijdens de pauze stond er ineens een groep jonge mannen om me heen. Het waren de zoons van Nubia! Ik vond het geweldig te zien dat het haar was gelukt om haar zoons in de waarheid groot te brengen.
Prediken in moeilijke tijden
Eind jaren 70 kreeg Nicaragua te maken met grote maatschappelijke en politieke veranderingen. We gingen zo goed als we konden door met prediken. Ik was toegewezen aan Masaya, ten zuiden van de hoofdstad, en daar waren vaak gewelddadige rellen en protesten. Op een avond waren we op een vergadering in de Koninkrijkszaal toen er een vuurgevecht uitbrak tussen sandinistena en het leger. We moesten op de grond gaan liggen om niet door een kogel getroffen te worden.
Een andere keer was ik in de velddienst toen een gemaskerde sandinist begon te schieten op een soldaat. Ik probeerde te vluchten, maar er verschenen nog meer gemaskerde mannen. Ik rende de hoek om, maar ik zag geen uitweg. Er kwam een regen van kogels uit legerhelikopters. Plotseling ging de deur van een huis open en werd ik door een man naar binnen getrokken. Ik had het gevoel dat Jehovah me had gered!
Gedeporteerd!
Ik diende in Masaya tot 20 maart 1982, een dag die ik nooit zal vergeten. Vroeg in de ochtend wilden vijf andere zendelingen en ik net gaan ontbijten toen er plotseling een aantal sandinisten met machinegeweren op het terrein van het zendelingenhuis verschenen. Ze vielen de eetkamer binnen en een van hen beval ons: ‘Jullie hebben een uur om één koffer per persoon te pakken en met ons mee te komen.’
De soldaten brachten ons naar een boerderij, waar we een paar uur werden vastgehouden. Daarna brachten ze ons met een busje naar de grens met Costa Rica en werden we het land uit gezet. Uiteindelijk werden er 21 zendelingen gedeporteerd.
In Costa Rica werden we opgevangen door de broeders, die ons de volgende dag naar het bijkantoor in San José brachten. We bleven daar niet lang. Zo’n tien dagen later gingen acht van ons op weg naar onze nieuwe zendingstoewijzing in Honduras.
Ik ga dienen in Honduras
In Honduras werd ik toegewezen aan Tegucigalpa. In de 33 jaar dat ik in die stad diende, gingen we van één naar acht gemeenten. Jammer genoeg nam het aantal geweldsmisdrijven in Tegucigalpa met de jaren steeds meer toe. Er was veel diefstal en ik ben meerdere keren beroofd. Er waren ook bendeleden die me vaak vroegen om geld of ‘oorlogsbelasting’, zoals ze het noemden. Dan zei ik tegen ze: ‘Ik heb iets dat veel waardevoller is dan geld.’ En dan gaf ik ze een traktaat of tijdschrift. Ze lieten me altijd gaan!
De meeste mensen in Tegucigalpa waren vriendelijk en vreedzaam, en ik heb een aantal van hen mogen helpen de waarheid te leren kennen. Een van hen was Betty, een vrouw die goede vorderingen maakte totdat ze me op een dag vertelde dat ze zich bij een evangelische kerk ging aansluiten. Ik was teleurgesteld, maar dat veranderde toen Betty twee jaar later die kerk verliet en weer Bijbelstudie van me nam. Waarom kwam ze terug? Ze miste de oprechte liefde die ze in de gemeente had gevoeld (Johannes 13:34, 35). Ze zei tegen me: ‘Bij jullie is iedereen welkom op de bijeenkomsten, of ze nu rijk zijn of arm. Jullie zijn anders.’ Uiteindelijk liet Betty zich dopen.
In 2014 werd het zendelingenhuis in Tegucigalpa gesloten, waarna ik werd toegewezen aan Panama. Daar woon ik met vier andere zendelingen in een zendelingenhuis.
Geestelijke doelen bereiken maakt echt gelukkig
Ik ben nu al zo’n 55 jaar in de zendingsdienst. De laatste tijd moet ik het wat rustiger aan doen vanwege gezondheidsproblemen. Maar Jehovah helpt me om actief te blijven in de prediking.
Ik had natuurlijk een ander levensdoel kunnen kiezen. Maar dan zou ik zo veel zegeningen zijn misgelopen! Ik heb meer dan 50 geestelijke zoons en dochters, die ik heb geholpen de waarheid te leren kennen, en veel andere vrienden. Naast die ‘grote familie’ heb ik ook nog mijn lieve tante Steffi, die in Duitsland woont.
Hoewel ik nooit getrouwd ben, heb ik me nooit alleen gevoeld. Jehovah was altijd bij me. Ook heb ik geweldige vrienden gekregen, zoals Marguerite Foster, die 17 jaar mijn zendingspartner is geweest. We hebben samen veel mooie dingen meegemaakt en we zijn nog steeds goed bevriend (Spreuken 18:24).
Het geeft me vooral voldoening dat ik mijn leven op de best mogelijke manier heb gebruikt, namelijk door Jehovah volledig te dienen. De droom die ik als kind had is uitgekomen en ik heb veel mooie ervaringen mogen meemaken! Ik heb een gelukkig leven gehad en ik kijk ernaar uit om Jehovah voor eeuwig te dienen.
a Eind jaren 70 won het Sandinistisch Nationaal Bevrijdingsfront in Nicaragua terrein. Uiteindelijk bracht het de dynastie ten val die meer dan 40 jaar aan de macht was geweest.