29 Toen hebben we mijn zoon gekookt en opgegeten.+ De volgende dag zei ik tegen haar: “Geef me jouw zoon, zodat we hem kunnen opeten.” Maar ze had haar zoon verstopt.’
29 Toen hebben we mijn zoon gekookt en opgegeten.+ De volgende dag zei ik tegen haar: “Geef me jouw zoon, zodat we hem kunnen opeten.” Maar ze had haar zoon verstopt.’