11 dan moet de ander hem vóór Jehovah zweren dat hij zich de bezittingen van zijn medemens niet heeft toegeëigend;* en de eigenaar moet daar genoegen mee nemen. De ander hoeft geen vergoeding te geven.+
11 dient er een eed+ bij Jehovah tussen hen beiden plaats te hebben dat hij zijn hand niet op de goederen van zijn naaste heeft gelegd;+ en de eigenaar ervan* moet die aannemen, en de ander behoeft geen vergoeding te geven.