30Wanneer al die dingen over je komen — de zegen en de vloek die ik je heb voorgehouden+ — en je eraan terugdenkt*+ terwijl je onder de volken bent waarheen Jehovah, je God, je heeft verdreven,+
30En het moet geschieden dat wanneer al deze woorden over u zullen komen, de zegen+ en de vervloeking,+ die ik u heb voorgelegd, en gij ze te midden van alle natiën waarheen Jehovah, uw God, u heeft verdreven,+ weer ter harte hebt genomen,*+