14 Later zei Sauls oom* tegen hem en zijn bediende: ‘Waar zijn jullie geweest?’ Hij antwoordde: ‘We gingen de ezelinnen zoeken,+ maar we konden ze nergens vinden, dus zijn we naar Samuël gegaan.’
14 Later zei de broer van Sauls vader tot hem en tot zijn bediende: „Waar zijt GIJ naar toe geweest?” Hierop zei hij: „De ezelinnen zoeken,+ en wij gingen steeds verder om te kijken, maar ze waren [er] niet. Zo kwamen wij bij Sa̱muël.”