8 Ik zei nu tot hen: „Wijzelf hebben onze eigen joodse broeders die aan de natiën verkocht waren, voor zover het in ons vermogen lag, teruggekocht;+ en zult GÍJ́ terzelfder tijd UW eigen broeders verkopen,+ en moeten zij aan ons worden verkocht?” Hierop verstomden zij, en zij vonden geen woord.+