4 Ik bleef al mijn dienaren, de profeten, naar jullie toe sturen; steeds weer* stuurde ik ze en zei: ‘Doe alsjeblieft niet zoiets walgelijks waar ik een hekel aan heb.’+
4 En ik bleef tot U zenden al mijn knechten, de profeten, vroeg op zijnde en [hen] zendende,+ om te zeggen: „Doet alstublieft niet zo iets verfoeilijks, dat ik heb gehaat.”+