3 Hij zei tegen me: ‘Mensenzoon, eet de boekrol die ik je geef en vul je buik ermee.’ Ik begon de boekrol op te eten en in mijn mond was hij zo zoet als honing.+
3 Voorts zei hij tot mij: „Mensenzoon, gij dient uw eigen buik te doen eten, opdat gij zelfs uw ingewanden moogt vullen met deze rol, die ik u geef.” En ik ging ze eten en ze werd in mijn mond als honing zo zoet.+