13 Nu geschiedde het zodra ik profeteerde, dat Pela̱tja zelf, de zoon van Bena̱ja, stierf,+ waarop ik op mijn aangezicht viel en met luider stem schreeuwde+ en zei: „Ach, o Soevereine Heer Jehovah!+ Is het een verdelging die gij aan de overgeblevenen van I̱sraël voltrekt?”+