17 ‘Mensenzoon, toen het huis van Israël in hun land woonde, maakten ze het onrein met hun wegen en hun daden.+ Hun wegen waren voor mij als de onreinheid van menstruatie.+
17 „Mensenzoon, degenen van het huis van I̱sraël woonden op hun grond, en zij bleven die onrein maken met hun gedrag en met hun handelingen.+ Gelijk de onreinheid der menstruatie is hun gedrag voor mijn aangezicht geworden.+