-
Aantekeningen Johannes — Hoofdstuk 19Nieuwewereldvertaling van de Bijbel (studie-uitgave)
-
-
de voorbereidingsdag: Een naam die wordt toegepast op de dag vóór de wekelijkse sabbat, de dag waarop de Joden zich op de sabbat voorbereidden. (Zie aantekening bij Mr 15:42.) In Johannes’ evangelie zijn de woorden van het Pascha toegevoegd. In dit geval ging het om de ochtend van 14 nisan, de dag van Jezus’ proces en dood. Het Pascha was de avond ervoor begonnen, en zoals uit de andere evangelieverslagen blijkt, hadden Jezus en de apostelen die avond de paschamaaltijd gegeten (Mt 26:18-20; Mr 14:14-17; Lu 22:15). Christus hield zich volmaakt aan de richtlijnen van de wet, met inbegrip van het vereiste om het Pascha op 14 nisan te vieren (Ex 12:6; Le 23:5). Deze dag in het jaar 33 kon worden bezien als de voorbereidingsdag van het Pascha in de zin dat het de voorbereiding was op het zevendaagse Feest van het Ongezuurde Brood dat de volgende dag zou beginnen. Omdat de twee vieringen aaneengesloten waren, werd het hele feest soms Pascha genoemd (Lu 22:1). De dag na 14 nisan was altijd een sabbat, ongeacht welke dag van de week het was (Le 23:5-7). In het jaar 33 viel 15 nisan op de gewone sabbat, waardoor die dag ‘een grote’ of dubbele sabbat was. (Zie aantekening bij Jo 19:31.)
ongeveer het zesde uur: Dat wil zeggen rond 12.00 uur. (Zie de aantekening bij Mr 15:25 voor meer informatie over de schijnbare tegenstrijdigheid tussen dit verslag en dat van Markus, die zei dat Jezus op ‘het derde uur’ aan een paal werd gehangen.)
-