donderdag 13 januari
Wij weten dat we uit God voortkomen. — 1 Joh. 5:19.
Jehovah geeft zusters een waardige plaats in de gemeente. Het zijn mooie voorbeelden van wijsheid, geloof, ijver, moed, vrijgevigheid en goede daden (Luk. 8:2, 3; Hand. 16:14, 15; Rom. 16:3, 6; Fil. 4:3; Hebr. 11:11, 31, 35). We zijn ook blij met alle oudere broeders en zusters. Ze hebben vaak allerlei ouderdomskwalen. Toch doen ze wat ze kunnen in de velddienst en gebruiken ze al hun energie om anderen aan te moedigen en op te leiden. Hun ervaring is voor ons heel waardevol. Ze zijn echt prachtig in Jehovah’s ogen en voor ons (Spr. 16:31). Denk ook aan de jongeren. Ze krijgen met heel wat uitdagingen te maken in deze wereld, die in de greep is van Satan de Duivel en zijn slechte denkbeelden. Maar we worden allemaal opgebouwd als onze jongeren commentaar geven op de vergaderingen, meegaan in de dienst en moedig hun geloof verdedigen. Als je jong bent, heb je dus echt een belangrijke plek in Jehovah’s gemeente (Ps. 8:2). w20.08 21-22 ¶9-11
vrijdag 14 januari
Ik stuur jullie als schapen onder de wolven. — Matth. 10:16.
Als je begint met prediken en zegt dat je een van Jehovah’s Getuigen bent, krijg je misschien te maken met tegenstand van familie, spot van kennissen en weerstand tegen onze boodschap. Hoe kun je moediger worden? Om te beginnen moet je ervan overtuigd zijn dat Jezus vanuit de hemel nog steeds leiding geeft aan dit werk (Joh. 16:33; Openb. 14:14-16). Versterk vervolgens je geloof in Jehovah’s belofte dat hij voor je zal zorgen (Matth. 6:32-34). Hoe sterker je geloof wordt, hoe moediger je zult zijn. Je hebt laten zien dat je een sterk geloof hebt toen je familieleden en kennissen vertelde dat je met Jehovah’s Getuigen de Bijbel bestudeerde en naar hun bijeenkomsten ging. Ongetwijfeld heb je in je gedrag en je leven grote veranderingen aangebracht om te kunnen leven naar Jehovah’s rechtvaardige normen. Ook daarvoor waren geloof en moed nodig. Blijf je moed versterken, want je kunt er zeker van zijn dat ‘Jehovah, je God, met je is, waar je ook gaat’ (Joz. 1:7-9). w20.09 5 ¶11-12
zaterdag 15 januari
Jehovah gaf hem rust. — 2 Kron. 14:6.
Koning Asa gaf een mooi voorbeeld door verstandig te zijn en volledig op Jehovah te vertrouwen. Hij diende Jehovah in moeilijke tijden maar ook in vredestijd. ‘Het hart van Asa was zijn hele leven volledig toegewijd aan Jehovah’ (1 Kon. 15:14, vtn.). Die toewijding bleek onder meer toen hij Juda vrijmaakte van valse aanbidding. De Bijbel zegt: ‘Hij verwijderde de altaren van andere goden en de offerhoogten, sloeg de heilige zuilen kapot en hakte de heilige palen om’ (2 Kron. 14:3, 5). Ook ontnam hij Maächa, zijn grootmoeder, haar belangrijke positie als koningin-moeder. Waarom? Omdat ze de aanbidding van een afgodsbeeld bevorderde (1 Kon. 15:11-13). Asa deed meer dan alleen een eind maken aan valse aanbidding. Hij bevorderde zuivere aanbidding en hielp het koninkrijk om terug te keren naar Jehovah. Jehovah zegende Asa en de Israëlieten met een tijd van vrede. Tijdens de regering van Asa ‘had het land tien jaar lang rust’ (2 Kron. 14:1, 4, 6). w20.09 14 ¶2-3