-
Het doel van uw getuigenisgevenDe Wachttoren 1954 | 15 oktober
-
-
voleinding van het samenstel van dingen” (Matth. 28:20, NW). Gaat, ’brengt een blijde boodschap aan de zachtmoedigen’; gaat, ’verbindt de gebrokenen van hart’; gaat, ’roept vrijheid uit tot de gevangenen’; gaat, ’troost alle treurenden’; en wanneer gij dit doet, weifelt nimmer, zoekt nimmer uitvluchten of toont nimmer vrees om „den dag der wraak onzes Gods” bekend te maken. Blijft gaan, en blijft dit vreugdevolle en gelukkige nieuws van deur tot deur, op de straten en in de huizen van de mensen prediken totdat de organisatie van de Duivel wordt verwoest en ledig wordt gemaakt zodat er geen inwoner meer is. „Volbreng uw bediening nauwgezet.” En vergeet dit nimmer, Jehovah’s geest, gunst, zegen en voorspoed zullen op u en uw werk blijven! — Jes. 61:1, 2; 2 Tim. 4:5, NW; Jes. 6:11, 12; Luk. 4:18.
-
-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1954 | 15 oktober
-
-
Vragen van lezers
● Op bladzijde 281 van het boek „Dit betekent eeuwig leven” staat: „Gods vloek op de aarde buiten Eden bleef tot aan de vloed van kracht, maar alle pogingen die de mensen sedertdien in het werk hebben gesteld tot het bebouwen van de bodem, hebben er niet toe geleid dat de thans wijd en zijd bevolkte aarde in een paradijs is veranderd.” Wil dit zeggen dat de aarde thans niet onder de vloek staat die werd uitgesproken ten tijde dat Adam uit Eden werd verdreven? — U.L., Canada.
Ja, dat wordt er mee bedoeld. Toen God Adam uit Eden verdreef, zeide hij: „Omdat gij naar uw vrouw hebt geluisterd en van den boom gegeten, waarvan Ik u geboden had: Gij zult daarvan niet eten, is de aardbodem om uwentwil vervloekt; al zwoegende zult gij daarvan eten zolang gij leeft, en doornen en distelen zal hij u voortbrengen, en gij zult het gewas des velds eten; in het zweet uws aanschijns zult gij brood eten” (Gen. 3:17-19, NBG). Eeuwen later reinigde de vloed van Noachs dagen de aarde van goddeloosheid, terwijl er alleen personen werden overgelaten die in Gods ogen rechtvaardig werden gerekend en die aan de ware aanbidding waren toegewijd. Jehovah gaf hun een goed begin, vaardigde wederom het gebod uit: vermenigvuldigt en vult de aarde, en plaatste het dieren- en plantenrijk onder de heerschappij van de mens, terwijl hij geen nadelige vloek over de aarde uitsprak: „Ik zal den aardbodem niet weer vervloeken om den mens.” Er zij echter opgemerkt, dat de goddelijke opdracht de aarde te onderwerpen, welke aan Adam werd uitgevaardigd, niet werd inbegrepen in de opdracht welke aan Noach werd gegeven, waardoor wordt te kennen gegeven dat ze niet ten uitvoer gebracht zou worden door het enkel opheffen van de vloek. — Gen. 1:28; 6:17; 8:21; 9:1-17, NBG.
Slechts enkele eeuwen later werd een zeker gedeelte van de aarde vergeleken met Eden wegens de weelderige schoonheid er van: „Lot hief zijn ogen op, en hij zag de ganse vlakte der Jordaan, dat zij die geheel bevochtigde; eer de HERE Sodom en Gomórra verdorven had, was zij als de hof des HEREN” (Gen. 13:10). Evenmin klinkt het volgende bericht van de verspieders over het Beloofde Land gelijk een vervloekte aarde die slechts wilde planten voor voedsel verschafte: „Toen zij in het dal Eskol gekomen waren, sneden zij daar een rank met één tros druiven af, die zij met hun tweeën aan een draagstok droegen; ook enige granaatappelen en vijgen.” Toen deze vruchten later aan de Israëlietische gemeenschap werden aangeboden, zeiden de verspieders betreffende het land: „Ja, het vloeit van melk en honig, en dit is zijn vrucht” (Num. 13:23-27, NBG). Mozes beschreef stellig geen vervloekte aarde toen hij de volgende geestdriftige bewoordingen gebruikte met betrekking tot het Beloofde Land, waarvan Jehovah de verzorger was:
„De HERE, uw God, brengt u in een goed land, een land van beken, bronnen en wateren, die in de dalen en op de bergen ontspringen; een land van tarwe en gerst, van wijnstokken, vijgebomen en granaatappelen; een land van olierijke olijfbomen en honig; een land, waarin gij niet in armoede uw brood zult eten, waarin gij aan niets gebrek zult hebben; een land, waarvan de stenen ijzer zijn [ijzer bevatten] en uit welks bergen gij koper zult houwen.” „Het land, waarheen gij komt om het in bezit te nemen, is niet als het land Egypte, waaruit gij getrokken zijt, dat gij na het zaaien kunstmatig moest drenken als een moestuin. Maar het land, waarheen gij trekt om het in bezit te nemen, is een land van bergen en dalen, dat water drinkt van den regen des hemels; een land, waarvoor de HERE, uw God, zorgt; bestendig zijn de ogen van den HERE, uw God, daarop gericht, van het begin des jaars tot het einde. Indien gij nu aandachtig luistert naar de geboden die ik u heden opleg, zodat gij den HERE, uw God, liefhebt en Hem dient met uw ganse hart en uw ganse ziel, dan zal Ik den regen voor uw land op zijn tijd geven, den vroegen en den laten regen, zodat gij uw koren en uw most en uw olie kunt inzamelen, en Ik zal op uw veld gras geven voor uw vee, zodat gij kunt eten en verzadigd worden. Neemt u er voor in acht, dat uw hart zich niet laat verlokken, zodat gij afwijkt, andere goden dient en u voor hen nederbuigt. Dan zou de toorn des HEREN tegen u ontbranden en Hij zou den hemel toesluiten, zodat er geen regen komt, de bodem zijn opbrengst niet geeft en gij weldra te gronde gaat in het goede land, dat de HERE u geven zal. Zie, ik houd u heden zegen en vloek voor: zegen, wanneer gij luistert naar de geboden van den HERE, uw God, die ik u heden opleg; maar vloek, indien gij naar de geboden van den HERE, uw God, niet luistert.” — Deut. 8:7-9, NBG; KJ; 11:10-17, 26-28, NBG; zie ook Jes. 51:3; Ezech. 20:6, 15; 36:35; Joël 2:3.
Merk op dat door ongehoorzaamheid de Edense schoonheid van het land verloren zou gaan en de opstandige ontrouw van de zijde der Israëlieten veroorzaakte later dat de paradijsachtige toestand van het Beloofde Land verloren ging. De aarde in deze tijd is er niet toe bestemd doornen en distelen voort te brengen als gevolg van de vloek welke in Eden werd uitgesproken. Die vloek is verdwenen met de wateren van de Vloed. In vele delen der aarde zijn tegenwoordig natuurlijke plekjes van adembenemende schoonheid en pracht, en andere plaatsen zijn door de mensen in prachtige parken en tuinen veranderd. Maar voor het grootste gedeelte hebben de mensen de aarde geruïneerd en het dieren- en plantenrijk verwoest uit commerciële hebzucht of louter vernielzucht. Zij hebben Gods voornemen met betrekking tot de mens en de aarde vergeten of genegeerd, Jehovah’s ware aanbidding gemeden en Gods ongunst in plaats van zegeningen over zich gebracht, evenals de Israëlieten dit hebben gedaan. In de Bijbel wordt gesproken over vloeken welke staan op ongehoorzaamheid, en deze vloeken zullen te Armageddon een hoogtepunt bereiken wanneer de goddeloze bewoners der aarde verslonden zullen worden en wanneer Jehovah God door bemiddeling van Christus ’hen zal ruïneren die de aarde ruïneren’ (Lev. 26:14-39; Deut. 27:15-26; 28:15-68; Jes. 24:5, 6; Openb. 11:18, NW). In Openbaring 22:3 (NW) wordt over de vloek op ongehoorzaamheid en valse aanbidding gesproken:
-