-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1954 | 1 juni
-
-
en begrijpelijk waarom Jakob en Laban een steenhoop oprichtten en de Mizpa-verklaring er over uitspraken; ’De HERE houde wacht tussen mij en u, wanneer wij van elkander gescheiden zullen zijn’ (Gen. 31:49, NBG). Zij riepen God aan de wacht te houden dat geen van hen deze grenslijn zou oversteken met de bedoeling de ander kwaad te doen; dat Laban niet zou komen met de bedoeling Jakob physiek letsel toe te brengen, en dat Jakob na de dood van Laban niet zou terugkeren met de huisgoden ten einde zijn zwagers van de bezittingen welke hen dienden toe te behoren, te onthouden.”
Jakob had geen schuld aan dergelijke plannen. Hij wist niet dat de teraphim in zijn kamp waren. Noch wilde hij iets met afgoden te doen hebben, en evenmin zou hij afgoden in zijn huisgezin toestaan, waartoe zij hun toevlucht zouden nemen. Toen Jehovah Jakob later vertelde te Bethel te gaan wonen, zeide Jakob tot zijn huisgezin: „Doe de vreemde goden die in het midden van u zijn, weg.” Het bericht gaat verder: „Daarom gaven zij Jakob alle vreemde goden die in hun handen waren en de oorringen die in hun oren waren en Jakob verborg ze onder de grote boom die dichtbij Sichem was” (Gen. 35:1-4, NW). Op zijn laatst zouden de teraphim bij deze gelegenheid zijn opgeruimd. Jakob gebruikte ze ten minste nimmer om de erfenis van Labans zonen te verwerven, zelfs al had Laban bij talloze gelegenheden bedrieglijk met Jakob gehandeld. De teraphim waren bijvoegsels van afgodenaanbidding en hadden geen plaats in een huisgezin dat aan Jehovah God was toegewijd. Eeuwen later zeide Samuël tot de opstandige koning Saul: „Eigenzinnigheid is gelijk ongerechtigheid en afgoderij” (1 Sam. 15:23, KJ). Het oorspronkelijke Hebreeuwse woord dat hier met „afgoderij” is vertaald, is teraphim. Daarom luidt de American Standard Version: „Eigenzinnigheid is als afgoderij en teraphim.”
-
-
MededelingenDe Wachttoren 1954 | 1 juni
-
-
Mededelingen
WERKT ZONDER TALMEN OF KLAGEN
Niet alle mensen die zich aan Jehovah God hebben opgedragen en beloofd hebben zijn wil te doen, blijven standvastig in het doen van zijn wil en volharden in het goeddoen. Die het goeddoen moe worden, die langzamer gaan werken, zullen er ten slotte helemaal mee ophouden. Hun geloof is dood, omdat het niet meer door de werken wordt bewezen. Wanneer Jezus Christus waarschuwt: „Gedenkt de vrouw van Lot” (Luk. 17:32), dan blijkt hieruit dat zij die het opgeven, evenmin het leven zullen verwerven. Laten wij daarom niet ophouden met goed te doen en in de maand juni het boek „Dit betekent eeuwig leven” tezamen met een actuele brochure voor een bijdrage van ƒ 2,00 in de handen van waarheid en gerechtigheid liefhebbende mensen leggen. Bent u zelf door studie van deze lectuur tot een beter begrip en een helder inzicht van de Bijbel gekomen? Welnu, indien deze lectuur voor u een hulp was, waarom zal het voor uw naaste dan geen hulp kunnen zijn? Ga daarom voort met het werk, dat God heeft opgedragen. Wees een dader van zijn Woord, doe zoals de hard-werkende apostel Paulus het zeide in Romeinen 12:11 (NW): „Talmt niet in hetgeen gij moet doen.”
-
-
Beproef uw geheugenDe Wachttoren 1954 | 1 juni
-
-
Beproef uw geheugen
Herinnert gij u, na het lezen van dit nummer van „De Wachttoren” —
✔ Hoe God op een speciale wijze het bewijs verschaft van de onveranderlijkheid van zijn voornemens? Blz. 163, §3.
✔ Hoe de „wereld” zowel zichtbare als onzichtbare delen heeft? Blz. 164, §7.
✔ Wie de nieuwe wereld regeert? Blz. 164, §8.
✔ Wat de ware wettelijke basis voor Christus’ regering is? Blz. 166, §17.
✔ Welke tegenwoordige houding overeenkomt met de onwettelijke houding van Adam vroeger? Blz. 171, §10.
✔ Hoe iedere Christen op een beleidvolle wijze kan bouwen? Blz. 172, §13.
✔ Waarom een jongeman die een sigaret rookte, speciaal de aandacht trok? Blz. 173, §4.
✔ Waarom een door tabak bezoedeld lichaam niet verenigbaar met de Christelijks bediening is? Blz. 174, §2.
✔ Waarom de Bijbel het gebruik van tabak niet uitdrukkelijk verbiedt? Blz. 174, §12.
✔ Wat de reden was waarom Laban zich zo bezorgd maakte over de gestolen huisgoden? Blz. 175, §6, blz. 176, §1.
-