-
Wat voor bescherming voor Gods volk?De Wachttoren 1974 | 1 juli
-
-
Wij hoeven dus werkelijk niet bevreesd te zijn voor de komst van de „grote verdrukking”. Wij kunnen ten volle op goddelijke bescherming vertrouwen. Zelfs indien sommigen inderdaad door de vijand worden gedood, zou hun dood tot rechtvaardiging van Gods heilige naam zijn. Is uw liefde voor God van een dusdanig gehalte dat u het, wanneer u de dood onder de ogen moet zien, een voorrecht zou vinden uw loyaliteit jegens hem te bewijzen, ongeacht wat het u kost? Zulk een krachtig standpunt strekt Jehovah tot eer en toont aan hoe vals Satans bewering is dat uw dienst voor God uitsluitend met het oog op zelfzuchtige belangen wordt verricht.
Eén ding weten wij zeker: Jehovah God zal nooit toelaten dat zijn loyale dienstknechten van de aarde worden weggevaagd. En geen van hen zal omkomen doordat hij of zij door Jezus Christus of zijn terechtstellingsleger wordt geveld. „Jehovah [weet] mensen van godvruchtige toewijding uit beproeving te bevrijden, maar onrechtvaardigen te bewaren voor de dag van het oordeel om afgesneden te worden” (2 Petr. 2:9). Hij weet ook degenen die hun loyaliteit jegens hem bewijzen op een dusdanige wijze te belonen dat dit hun stoutste verwachtingen overtreft. Mogen wij als de „grote verdrukking” over deze door Satan de Duivel beheerste goddeloze wereld losbarst, tot degenen behoren die aan zijn zijde staan.
-
-
Toen een aardse tempel het middelpunt was van de aanbiddingDe Wachttoren 1974 | 1 juli
-
-
Toen een aardse tempel het middelpunt was van de aanbidding
ER ZIJN duizenden tempels en kathedralen over de gehele wereld. In vele gevallen zijn ze schitterend van architectuur en sierlijk van vorm, terwijl ze vaak met goud en kostbare juwelen zijn gedecoreerd.
Hebben deze tempels de mensen op aarde dichter tot elkaar gebracht, opdat zij, met liefde jegens elkaar, de ware, verenigde aanbidding kunnen beoefenen? Neen; ze hebben daarentegen schier onoverkomelijke barrières geschapen. Wij treffen in zulke tempels misschien een god of een beeld aan waarvoor aanbidders zich neerbuigen, maar kunnen wij er de ware God vinden, opdat allen hem „met geest en waarheid” en in eenheid en liefde jegens elkaar kunnen aanbidden? De psalmist zei: „Alle goden van de volken zijn goden die niets waard zijn”, en de apostel Paulus verklaarde dat „de dingen die de natiën slachtofferen, zij die aan demonen slachtofferen en niet aan God”. — Joh. 4:24; Ps. 96:5; 1 Kor. 10:20.
Maar er is een tijd geweest dat er inderdaad een tempel op aarde was die de aanbidding van de ware God vertegenwoordigde. Er was in deze tempel geen beeld van de God ervan, want deze God is de Schepper, en over hem staat geschreven: „Met wie kunt gijlieden God vergelijken, en welke gelijkenis kunt gij naast hem plaatsen?” (Jes. 40:18, 25) Deze God verbood zijn aanbidders zelfs iets te maken wat hem zou vertegenwoordigen. Het zou onmogelijk zijn geweest dit te doen, want zijn vertegenwoordiger Mozes zei uitdrukkelijk tot Israël: „Gij hebt generlei gedaante gezien op de dag dat Jehovah bij de Horeb midden uit het vuur tot u sprak.” Zouden zij „een gesneden beeld . . . de gedaante van enig symbool” hebben gemaakt, dan zouden zij ’verderfelijk hebben gehandeld’ (Deut. 4:15, 16). Bovendien zei de bouwer van de tempel ten tijde van de inwijding van dit gebouw tot die God: „Zal God waarlijk op aarde wonen? Zie! De hemel, ja, de hemel der hemelen, kan u niet bevatten; hoeveel minder dan dit huis dat ik gebouwd heb!” — 1 Kon. 8:27.
Dit was de tempel van Jehovah, die in 1027 v.G.T. door koning Salomo in Jeruzalem werd voltooid en in 607 v.G.T. door de Babyloniërs werd verwoest. Nadat de Israëlieten in 537 v.G.T. waren teruggekeerd om de zuivere aanbidding te herstellen, werd er op dezelfde plaats een tempel herbouwd. Dit bouwwerk werd op zijn beurt door Herodes de Grote herbouwd en uitgebreid. Maar strikt genomen was er in de loop der jaren slechts één tempel, aangezien al deze bouwwerken dezelfde functie en bedoeling hadden.
-