-
Herders van de kudde onder één HeerDe Wachttoren 1976 | 1 oktober
-
-
21. Wat zal verenigde dienst in het ’spreken van de waarheid’ tot gevolg hebben?
21 Wanneer opzieners, dienaren in de bediening en alle anderen in de gemeente zich aaneensluiten om in de Koninkrijksdienst en onder elkaar ijverig ’de waarheid te spreken’, en wanneer de gehele gemeente in elk detail samenwerkt ten einde de Koninkrijksprediking en het werk dat erin bestaat discipelen te maken te bevorderen, zullen allen inderdaad „door liefde opgroeien in alle dingen in hem die het hoofd is, Christus”. — Ef. 4:15.
-
-
Een God van weergaloze nederigheidDe Wachttoren 1976 | 1 oktober
-
-
Een God van weergaloze nederigheid
JEHOVAH GOD, die aan niemand inferieur en aan niemand onderworpen is, is inderdaad de Allerhoogste Soeverein. Als de alwijze God hoeft hij van niemand raad te ontvangen (Jes. 40:13). Hij is de allerhoogste maatstaf van alles wat goed, rechtvaardig en liefdevol is. Zijn macht is onbetwist. De positie die hij inneemt, wordt niet aangetast door wat een schepsel zou kunnen doen of zou nalaten te doen.
Er is niets wat wij, onvolmaakte mensen, aan Jehovah God kunnen geven dat hem tot voordeel zou strekken. De jongeman Elihu herinnerde Job aan het volgende: „Natuurlijk, als u zondigt, dat deert Hem niets! Al zijn uw zonden ontelbaar, wat maakt Hem dat! Trouwens, levert uw rechtschapenheid Hem iets op, wordt Hij daar beter van? Nee, als u slecht bent of goed, raakt het alleen uw medemens.” — Job 35:6-8, Willibrordvertaling.
Ondanks het feit dat zondige mensen geen invloed kunnen uitoefenen op zijn positie, is Jehovah God, in zijn grote nederigheid, bereid zich met hen te bemoeien. De geïnspireerde psalmist schreef: „Wie is als Jehovah, onze God, Hij die zijn woning in den hoge maakt? Hij verwaardigt zich te zien op de hemel en de aarde, richt de geringe op uit het stof; uit de askuil verheft hij de arme, om hem bij edelen te doen zitten.” — Ps. 113:5-8.
Hoe verschilt Jehovah van onvolmaakte mensen! Mensen die een goede opleiding hebben genoten en scherp van geest zijn, worden vaak ongeduldig met mensen die niet snel van begrip zijn. Zij zijn misschien zelfs wel te trots om met mensen met beperkte vermogens om te gaan. Jehovah God verwaardigt zich echter om goedgunstig neer te zien op degenen die misschien wel door mensen worden veracht — de nederigen en de armen.
De beklagenswaardige toestand van degenen die tot de askuil zijn vernederd, wordt geïllustreerd in het geval van de man Job. Na alles verloren te hebben, zat de zieke Job „midden in de as”, misschien wel als een verstotene bij de vuilnisbelt van de stad (Job 2:8). Eens had hij als een gerespecteerde ouderling en rechter in de stadspoort een positie van eer genoten. Maar als een door tegenspoed bezochte man moest hij zich van de zijde van laaghartige personen een onwaardige behandeling laten welgevallen. Hij riep uit: „Nu ben ik zelfs het thema van hun lied geworden, en ik dien hun tot stof voor gepraat. Zij hebben mij verfoeid, zij hebben zich ver van mij gehouden; en van mijn aangezicht hebben zij hun speeksel niet weerhouden.” — Job 30:9, 10.
Sta hier eens bij stil: Jehovah God heeft zich bereid getoond verachte personen, zoals de gekwelde Job, te hulp te komen. Hij heeft personen die van een menselijk standpunt uit bezien zeer onbetekenend waren, herhaaldelijk verhoogd.
David was iemand die dit besefte. In erkenning van wat God ten behoeve van hem had gedaan, zei hij: „Het is uw deemoed die mij groot maakt” (2 Sam. 22:36). Als jongste zoon scheen David van Isaï’s zonen de minste kans te lopen voor het koningschap over geheel Israël uitgekozen te worden. Toen hij buiten de schapen weidde, riep zijn vader hem zelfs niet binnen om hem aan de profeet Samuël voor te stellen, maar liet hij Samuël alleen zijn zeven andere zonen zien. Pas nadat Samuël hierop had aangedrongen, liet Isaï David van zijn herderswerk weghalen. Daarna zalfde Samuël David „te midden van zijn broers” (1 Sam. 16:6-13). Die herdersjongen is dus inderdaad groot geworden als
-