-
Aardse onderdanen van het koninkrijk GodsDe Wachttoren 1975 | 15 februari
-
-
dat de volken en de inwoners van vele steden zullen komen; en de inwoners van de ene stad zullen stellig naar die van een andere gaan, zeggende: ’Laten wij toch vooral gaan om het aangezicht van Jehovah te vermurwen en Jehovah der legerscharen te zoeken. Ikzelf wil ook gaan.’ . . . Het zal zijn in die dagen dat tien mannen uit alle talen der natiën zullen vastgrijpen, ja, zij zullen werkelijk de slip vastgrijpen van een man die een jood is, zeggende: ’Wij willen met ulieden gaan, want wij hebben gehoord dat God met ulieden is.’” — Zach. 8:20-23.
In de vervulling van deze profetie is de man wiens slip wordt vastgegrepen een geestelijke jood, een van Christus’ 144.000 geestelijke broeders (Rom. 2:28, 29). De mannen „uit alle talen der natiën” die met zo iemand samengaan, worden in Openbaring 7:9-17 beschreven, vlak nadat de bijeenbrenging van de 144.000 is beschreven.
Ook de profeet Jesaja voorzei in dit verband: „Het moet geschieden in het laatst der dagen dat de berg van het huis van Jehovah stevig bevestigd zal worden boven de top der bergen, en hij zal stellig verheven worden boven de heuvels; en daarheen moeten alle natiën stromen. En vele volken zullen stellig heengaan en zeggen: ’Komt, en laten wij opgaan naar de berg van Jehovah, naar het huis van de God van Jakob; en hij zal ons onderrichten omtrent zijn wegen, en wij zullen stellig zijn paden bewandelen.’” — Jes. 2:2, 3.
De bijbelse bewijzen en de zichtbare feiten tonen aan dat wij ons in de „laatste dagen” van dit samenstel van dingen bevinden. Door bemiddeling van zijn op de troon geplaatste Koning zorgt Jehovah ervoor dat zijn naam en soevereiniteit bekendgemaakt worden. Uit het hemelse Jeruzalem gaat de wet uit en daarheen vergaderen mensen uit alle natiën zich (Gal. 4:26). Evenals de tempel van Jehovah zich op een hoge verhevenheid in Jeruzalem bevond, wordt de zuivere aanbidding thans door de wereldomvattende bekendmaking van de Koninkrijksboodschap verheven. Veel mensen horen hiervan en zeggen bereidwillig: ’Ik wil ook gaan.’
Aldus breidt de ware aanbidding van God zich op aarde uit onder degenen die het leven liefhebben en eeuwig wensen te leven. Nergens anders kunt u die tot uitdrukking gebrachte hoop aantreffen. Niettemin is het een goed gefundeerde hoop, een ware hoop, die op het Woord van de Eeuwige God is gebaseerd. De met schapen te vergelijken personen die in de gelijkenis werden voorzegd, te zamen met de overgeblevenen van Christus’ „broeders” op aarde, zijn de enigen op aarde die de hoop bezitten de vernietiging van dit samenstel van dingen te overleven.
Bent u met de „broeders” van de Koning in contact gekomen, of op zijn minst met hun metgezellen, de met schapen te vergelijken personen die evenals zij het werk verrichten dat erin bestaat de goede boodschap van het Koninkrijk te onderwijzen? Indien u inziet dat zij discipelen van Christus zijn, zult u gezegend worden door in hun Koninkrijkszalen met hen om te gaan, de bijbelse waarheden die zij prediken te leren kennen en hen in hun werk bij te staan.
-
-
Een nog niet geëindigd debatDe Wachttoren 1975 | 15 februari
-
-
Een nog niet geëindigd debat
WANNEER begint het leven? Bij de geboorte of bij de bevruchting? Dit is de fundamentele vraag waarmee wetgevers van verscheidene landen zich bezighouden. Onlangs hield de Senaat van de Verenigde Staten een „abortus-zitting” waar geleerden over het begin van het leven getuigden. Eén getuige, Dr. J. Lejeune, een Frans geneticus, betoogde dat het ’iets’ dat ons begin vormde, van de eerste aanvang af deel uitmaakt van onze eigen ik . . . het is vanaf de bevruchting tot aan de dood hetzelfde menselijke wezen.” In zijn bewering dat het leven bij de conceptie begint, stelde hij: „Het feit dat wij ons gedurende negen maanden binnen het beschermende lichaam van onze moeder moeten ontwikkelen, verandert daar niets aan.”
Tijdens deze zelfde zitting beredeneerde een andere geleerde, wiens betoog ten gunste van abortus was, dat de vraag „in wezen van religieuze en morele aard is”. Hoe spreekt — zijn zienswijze in aanmerking genomen — het grootste van alle religieuze boeken over de ongeborene? Als louter weefsel? De bijbel zegt in Jeremia 1:5: „Voordat gij . . . uit de moederschoot te voorschijn kwaamt, heiligde ik u.” God bezag Jeremia als een persoon die vóór zijn geboorte leven bezat. Evenzo zegt de geïnspireerde psalmist David: „Gij hebt mij afgescheiden gehouden in de buik van mijn moeder. . . . Uw ogen zagen zelfs het embryo van mij, en in uw boek waren alle delen ervan beschreven.” — Ps. 139:13-16.
Terwijl het debat tussen geleerden en wetgevers dus nog niet is geëindigd, is voor degenen die naar de bijbel opzien het antwoord reeds gegeven door de grootste Geleerde, de Bron van het leven zelf. — Ps. 36:9.
-