-
De „natie” die de oppervlakte van de aarde met vruchten vultDe Wachttoren 1985 | 15 oktober
-
-
Maar waarom zou zo’n met een echtgenoot te vergelijken Godheid als Jehovah zulke drastische maatregelen moeten nemen? Luister:
15. Uit wat voor mensen had de natie Israël feitelijk moeten bestaan, gezien de speciale behandeling die zij van Jehovah hadden ontvangen, maar waarom werden zij als de afgoden aanbiddende natiën?
15 „Want het is geen volk met een scherp verstand. Daarom zal zijn Maker het geen barmhartigheid betonen, en zijn eigen Formeerder zal het geen gunst betonen” (Jesaja 27:11).
Met al de voorzieningen die Jehovah had getroffen om zijn wonderbaarlijk geformeerde organisatie te onderwijzen en te verlichten, hadden de Israëlieten een volk met een groot begrip moeten zijn. Zij hadden scherpzinnig en oordeelkundig genoeg moeten zijn om de ijdelheid van afgodendienst in te zien, ja, oordeelkundig genoeg om te doorzien hoe zinloos het was afgoden te aanbidden zoals de onwetende natiën deden die niet in een verbondsverhouding stonden met de ene levende en ware God, Jehovah. Maar gezien het feit dat hun hemelse Maker en Formeerder onzichtbaar was, verloren zij hun geloof en gaven zij er de voorkeur aan zich tot zichtbare, door mensen gemaakte goden te keren, tot hun eigen ondergang. Daarom werd aan zo’n eigenzinnig volk verdere gunst en goddelijke barmhartigheid onthouden.
Bevrijding uit ballingschap
16. Waarop zou Jehovah zijn aandacht moeten richten ten behoeve van het herstel van zijn volk?
16 Als Jehovah hen in hun eigen land wilde herstellen zodat zij hem daar zouden kunnen aanbidden, zou hij zijn aandacht dus moeten richten op het land Babylonië, waar de grote „Rivier”, de Eufraat, doorheen stroomde. Hij zou zijn aandacht zuidwaarts richten, helemaal tot het land Egypte, want naar zulke plaatsen had hij zijn volk in ballingschap gevoerd ten einde hen streng te onderrichten. Ten behoeve hiervan moest Jehovah zijn bekendgemaakte voornemen verwezenlijken:
„En het moet geschieden op die dag, dat Jehovah de vrucht zal afslaan, vanaf de snel vlietende stroom van de Rivier [de Eufraat] tot het stroomdal van de beek van Egypte [de wadi aan de zuidwestelijke grens van het Beloofde Land], en zo zult gij voor u de een na de ander worden bijeengegaard, o zonen van Israël.” — Jesaja 27:12; vergelijk Numeri 34:2, 5.
17. Hoe brak Jehovah zijn volk uit hun ballingschap los, en door middel waarvan?
17 Als Jehovah zijn volk naar hun eigen land Juda wilde terugbrengen, zou hij het in ballingschap verkerende volk als vruchten van hun takken moeten afslaan en hen aldus moeten bevrijden. Dit bracht hij tot stand door de wereldmacht Babylonië omver te werpen en te vervangen door het Medo-Perzische Rijk, de vierde wereldmacht in de bijbelse geschiedenis. Het decreet dat door de Perzische heerser Cyrus de Grote aan het begin van zijn regering werd uitgevaardigd, had ten doel Jehovah’s in ballingschap verkerende volk te bevrijden en hen te doen terugkeren naar de plaats waar het oude Jeruzalem had gestaan, ten einde Jehovah’s tempel aldaar te herbouwen. Deze terugkeer vond plaats in 537 v.G.T., aan het einde van de zeventig jaar van joodse ballingschap. — Jesaja 45:1-7.
18. Wat moet de reactie van de ballingen zijn geweest toen het decreet voor hun bevrijding werd uitgevaardigd?
18 De getuchtigde Israëlieten in Babylonië, alsook in Assyrië en Egypte, waren Jehovah’s eigendom en hij was gerechtigd hen als symbolische vruchten los te schudden uit onvrijwillige ballingschap en verstrooiing, en hun aldus barmhartigheid en onverdiende goedheid te betonen. O, hoe moeten die Israëlieten uit de oudheid zich over dat decreet van Cyrus verheugd hebben en wat moeten zij zich ijverig hebben betoond door volledig profijt te trekken van de schitterende gelegenheid die hun werd geboden! Wat kon er dan van die veelbelovende „dag” worden gezegd?
19. (a) Voor wie zouden de naar Assyrië en Egypte verdreven Israëlieten zich volgens de profetie neerbuigen? (b) Wat zou dit betekenen voor de ware aanbidding van Jehovah op de plaats waar oorspronkelijk de tempel had gestaan, en op welke hedendaagse geestelijke natie had dit eveneens betrekking?
19 „En het moet geschieden op die dag, dat er op een grote horen geblazen zal worden, en degenen die dreigen om te komen in het land Assyrië en de verdrevenen in het land Egypte zullen stellig komen en zich neerbuigen voor Jehovah op de heilige berg te Jeruzalem” (Jesaja 27:13).
Wat betekende dit anders dan dat het Beloofde Land opnieuw bewoond en de tempel in Jeruzalem herbouwd zou worden, hersteld zou worden voor de aanbidding van de Formeerder en Maker van de herleefde natie Israël? Dit moest volgens de eerder in 27 vers 6 uiteengezette woorden van de profeet Jesaja plaatsvinden. Het land van zijn gerepatrieerde volk moest vol inwoners worden, die hem als één volk in zijn tempel zouden aanbidden, ook al bezat deze herstelde plaats van aanbidding wellicht niet de pracht van de luisterrijke tempel die door koning Salomo was gebouwd. Aldus zou het als een afschaduwing dienen van de hedendaagse geestelijke vervulling met betrekking tot „het Israël Gods”, dat heel „het produktieve land” met levengevende vruchten of „opbrengst” vult. — Galáten 6:16; Jesaja 27:6.
-
-
De „natie” die uitgehongerde miljoenen voedtDe Wachttoren 1985 | 15 oktober
-
-
De „natie” die uitgehongerde miljoenen voedt
1, 2. (a) Waar dienen de aardbewoners feitelijk oprecht naar te verlangen? (b) Naar welk volk kunnen wij hiervoor opzien?
DE MILJARDEN aardbewoners zouden eigenlijk moeten hunkeren naar „voedsel” waaruit zij de kracht kunnen putten voor eindeloos leven op deze aarde nadat die in een wereldomvattend paradijs is veranderd. Maar tot wie of waarheen zullen zij zich wenden? De republiek Israël doet geen enkele poging om te zorgen voor de vervulling van de in Jesaja 27:6 opgetekende bijbelprofetie, waarin staat dat de aarde tot blijvend nut van de mensheid met „opbrengst” gevuld zal worden.
2 Het voorrecht om de gehele mensheid tot nut te zijn, werd in de eerste eeuw van onze Gewone Tijdrekening van de natie Israël weggenomen. Derhalve richtte de Messías zich tot slechts een klein overblijfsel van de natuurlijke joden toen hij zei: „Alle autoriteit in hemel en op aarde is mij gegeven. Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest . . . En ziet! ik ben met u alle dagen tot het besluit van het samenstel van dingen” (Matthéüs 28:18-20). Maar hoe staat het daar negentien eeuwen later mee? Wie denken in onze tijd aan de vervulling van Jesaja 27:6? En hoe zijn u en degenen die u dierbaar zijn, daarbij betrokken?
-