-
Een toekomstig examen voor een afgestudeerde klasDe Wachttoren 1977 | 1 september
-
-
Voordat de diploma’s werden uitgereikt, sprak ook F. W. Franz de klas toe. Hij herinnerde hen aan het schoolexamen dat zij hadden afgelegd, maar trok toen hun aandacht door te vragen: „Hebben jullie al het belangrijkere en ernstiger examen of onderzoek van jullie nieren achter de rug?” Hij toonde aan de hand van Job 19:27 aan dat „nieren” in de bijbel vaak de diepste schuilhoeken van iemands wezen vertegenwoordigen. Wanneer in Jeremia 17:10 wordt gezegd dat Jehovah ’de nieren onderzoekt’, zo legde Franz uit, is dit geen medisch onderzoek, maar een onderzoek dat in een rechterlijke hoedanigheid geschiedt. Na hun graduatie, zo zette de spreker uiteen, zullen de zendelingen zulk een onderzoek of examen van hun nieren ondergaan. Hoe? Doordat zij met nieuwe situaties in het leven te maken krijgen. Wanneer zij op de proef worden gesteld, wat zullen zij dan diep van binnen blijken te zijn? Hoewel de psalmist David een zondaar was, was hij niet bang voor zo’n onderzoek door God (Ps. 26:1-3). Ook wij dienen dit niet te zijn. In zijn besluit gaf Franz de raad: „Weest ware christenen, geen huichelachtige, valse christenen. Weest tot in het diepst van jullie persoonlijkheid echte christenen. Als jullie dat zijn, zullen jullie het onderzoek van jullie nieren tot jullie eeuwige welzijn met glans doorstaan en een reine geestelijke gezondheidspas ontvangen.”
Later op de dag, na een bespreking van De Wachttoren, verzorgden de studenten een ontspannend, veeltalig programma, en ook voerden zij twee prachtige drama’s op: „Jongeren, wat is jullie doel in het leven?” en „De schriftuurlijke versiering van christelijke vrouwen”.
Allen die het programma bijwoonden, beseften dat wat er over het geestelijke onderzoek of examen was gezegd, en ook de raad in de drama’s, niet alleen voor de zendelingen bestemd was. Iedereen bemerkte dat hij zich afvroeg: ’Ben ik werkelijk de soort van christen die ik behoor te zijn?’
-
-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1977 | 1 september
-
-
Vragen van lezers
● Wat is de toepassing van de profetie in Jesaja 21:11, 12, waar staat: „De formele uitspraak tegen Duma: Tot mij roept iemand uit Seïr: ’Wachter, hoe staat het met de nacht? Wachter, hoe staat het met de nacht?’ De wachter zei: ’De morgen moet komen, en ook de nacht. Wilt gijlieden informeren, informeert. Komt terug!’”?
De profetie is klaarblijkelijk een uitspraak tegen Edom. Het woord „Duma” schijnt niet te verwijzen naar steden of plaatsen die de naam Duma dragen. Het zou bezwaarlijk kunnen verwijzen naar het Ismaëlitische Duma (genoemd naar een zoon van Ismaël [Gen. 25:14]), ongeveer halverwege tussen Palestina en zuidelijk Babylonië, en ook niet naar het Judese Duma, dat in het geïsoleerde bergachtige gebied lag (Joz. 15:52). Dat er onmiddellijk daarna naar Seïr wordt verwezen, schijnt er eveneens op te duiden dat de profetie tegen dat land was gericht. Seïr werd eerst door de Horieten bewoond, maar Esau’s zonen verdreven hen uit hun bezit, waarna zowel de naam Edom als Seïr werd gebruikt ter verwijzing naar het land. — Gen. 14:6; Deut. 2:12.
Zowel Jesaja als Jeremia hebben de algehele verwoesting van Edom (Seïr), de vijanden van Jehovah en zijn volk, voorzegd (Jes. 34:5, 9-15; Jer. 49:7-22). „Duma” betekent „stilte”, en zo is het ook in Psalm 94:17 en 115:17 vertaald. Dat het woord „Duma” met betrekking tot Edom is gebruikt, duidt erop dat Edom stil zou worden, zoals in de stilte van de dood of de toestand van niet-bestaan.
Als het ware op een visionaire of symbolische wijze toont de profetie aan dat iemand van Edom zich zorgen maakt over het lot van Edom. De vraag „Wachter, hoe staat het met de nacht?” is als het ware van iemand die er verlangend naar uitziet dat een lange nacht van ziekte of verdrukking eindigt en de wachter op de muur toeroept: ’Hoe ver is de nacht gevorderd?’ ’Wanneer zal de ochtend komen?’ De profetie schijnt eerst naar de nacht van het oordeel te verwijzen dat Edom onderging toen het onder de heerschappij van de Assyrische Wereldmacht stond. Het antwoord van de wachter: „De morgen moet komen, en ook de nacht”, schijnt erop te duiden dat er een schemering als van de morgen zou komen, maar dat de nacht weer snel zou invallen, hetgeen gebeurde toen het Assyrische Rijk viel maar werd opgevolgd door het Babylonische Rijk, dat een zwaar oordeel aan Edom voltrok, zoals door Jeremia was voorzegd (Jer. 25:17, 21; 27:2-8). Daarna volgden de Perzische, Griekse en Romeinse heerschappij, die Edom in onderworpenheid hielden.
In de Romeinse tijd, gedurende de heerschappij van de Herodessen, die Edomieten waren, is er een tamelijk helder schijnsel als van de „morgen” geweest, maar ook dit verdween weer, waarna de nacht aanbrak; en men neemt algemeen
-