-
Besneden in hart en orenDe Wachttoren 1972 | 15 januari
-
-
was, liet hij de uitnodiging weerklinken: „Komt allen tot mij die zwoegt en zwaar beladen zijt, en ik zal u verkwikken.” Hij voorzei dat hij bij zijn wederkomst de met schapen te vergelijken personen de uitnodiging zou doen toekomen: „Komt, gij op wie de zegen van mijn Vader rust, beërft het koninkrijk dat sedert de grondlegging der wereld voor u is bereid.” Gods Woord besluit zelfs met de volgende schitterende oproep, waarbij degenen die er gehoor aan „even worden aangemoedigd deze oproep aan anderen door te „even: „En de geest en de bruid blijven zeggen: ’Kom!’ En laat een ieder die het hoort, zeggen: ’Kom!’ En een ieder die dorst heeft kome; een ieder die wil, neme het water des levens om niet. Hij die getuigenis van deze dingen aflegt, zegt: ’Ja, ik kom vlug.’ [En Johannes antwoordt:] ’Amen! Kom, Heer Jezus.’” — Hand. 16:15; Jes. 2:3; 55:1; Matth. 11:28; 25:34; Openb. 22:17, 20.
22 De uitnodiging om te komen, wordt zo vaak en met zulk een sterke aandrang in Gods Woord geuit, dat er beslist gezegd kan worden dat het een buitengewoon dringende uitnodiging is. Zult u er geen gehoor aan geven? Zult u niet komen en eveneens anderen uitnodigen te komen?
-
-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1972 | 15 januari
-
-
Vragen van lezers
● Wat betekent de opmerking in Openbaring 19:10: „Het is het getuigenis afleggen omtrent Jezus dat tot profeteren inspireert”? — V.S.
Deze verklaring maakt deel uit van wat een engel tegen de bejaarde apostel Johannes zei toen deze hem, in een ogenblik van sterke aandoening, hulde begon te brengen. De engel zei: „Pas op! Doe dat niet! Ik ben slechts een medeslaaf van u en van uw broeders, die het werk hebben dat bestaat in het getuigenis afleggen omtrent Jezus. Aanbid God; want het is het getuigenis afleggen omtrent Jezus dat tot profeteren inspireert [letterlijk, „dat de geest der profetie is”] (Openb. 19:10). De woorden in kwestie betekenen dat de „geest” of gehele bedoeling van de bijbelse profetieën is, op Jezus Christus te wijzen.
Jehovah had zijn Zoon Jezus de sleutelpositie toebedeeld in het ten uitvoer brengen van Gods voornemen om Zijn naam te heiligen en de aarde en de menselijke bevolking tot de juiste plaats in Zijn regeling te herstellen (Ef. 1:9, 10; Kol. 2:3). De vervulling van Gods grootse voornemen houdt rechtstreeks verband met Jezus; vandaar dat de van God afkomstige bijbelse profetieën of geïnspireerde boodschappen die door zijn dienstknechten werden bekendgemaakt, voornamelijk naar Jezus vooruitwezen.
God zelf begon aldus te profeteren toen hij het „zaad” voorzei dat uiteindelijk de kop van de slang, Gods tegenstander de Duivel, zou vermorzelen (Gen. 3:15; Openb. 12:9). De talloze geïnspireerde profetieën over het zaad en zijn positie en prestaties legden alle getuigenis af omtrent Jezus (Gen. 22:18; 2 Sam. 7:12-16; Ps. 2:6-12; 110:1-7; Jes. 53:1-12; Micha 5:2-6). De apostel Petrus zei dan ook: „Over hem [Christus] leggen alle profeten getuigenis af” (Hand. 10:43). De profetische visioenen van het boek Openbaring bevatten ook veel inlichtingen betreffende Jezus als Gods zegevierende Koning. — Openb. 5:12–6:2; 19:11-16.
Zelfs de getrouwe engelen in de hemel hadden belangstelling voor de profetieën van de Hebreeuwse Geschriften betreffende de Christus (1 Petr. 1:10-12). Te zamen met Gods dienstknechten op aarde konden zij inzien dat, toen Jezus zijn getrouwheid tot de dood had bewezen en uit de doden was opgewekt „ongeacht hoe vele Gods beloften zijn, ze . . . Ja [zijn] geworden door tussenkomst van hem” (2 Kor. 1:20). De engel die tot Johannes sprak, kon er dus terecht op wijzen dat de gehele „geest” of de gehele tendens en bedoeling van deze profetieën was, getuigenis af te leggen omtrent Jezus.
Hetzelfde kan gezegd worden over het profeteren en de profetieën waarover in de christelijke Griekse Geschriften wordt gesproken. Hierbij ging het ongetwijfeld om het rechtstreeks getuigenis afleggen omtrent Jezus, om het verrichten van het predikingswerk dat hij had opgedragen of om het begrip van Gods voornemens die betrekking hebben op het Koninkrijk waarvan Jezus koning is (Hand. 21:9-13; 1 Kor. 14:22-25). Hetzelfde geldt voor het profeteren door Gods dienstknechten in deze „laatste dagen” vóór „de grote en vrees inboezemende dag van Jehovah” (Joël 2:28-32). Jehovah’s getuigen spreken geen nieuwe profetieën uit over de toekomst. Zij maken echter wel de tegenwoordige en toekomstige vervulling bekend van de in de bijbel opgetekende profetieën, terwijl zij tevens profeteren in de zin dat zij thans Gods boodschap bekendmaken. Hierin beklemtonen zij Jezus’ rol als de voornaamste in Jehovah’s voornemens, de koning van Zijn koninkrijk.
-