-
Stelt God zijn oordeel uit?De Wachttoren 1985 | 1 mei
-
-
Stelt God zijn oordeel uit?
STEL u voor dat u een bezoeker van buiten de stad verwacht die u wel verteld heeft op welke dag hij zal aankomen, maar niet op welk uur. Terwijl de tijd verstrijkt en hij nog steeds maar niet komt, begint u zich af te vragen of hij opgehouden is. Was dit echt wel de dag waarop hij gezegd had dat hij zou komen? Zou er een misverstand in het spel kunnen zijn? Langzaam maar zeker maakt wat eerst alleen maar ongeduld was, plaats voor iets akeligers, iets dat twijfel heet.
Misschien is dit een goede omschrijving van de gevoelens die sommigen koesteren ten aanzien van de beloofde komst van Gods tijd om het oordeel te voltrekken aan al wat goddeloos is. Ten slotte hebben zijn aanbidders er al zo lang op gewacht. Neem bijvoorbeeld de getrouwe koning David. Meer dan 3000 jaar geleden zei hij: „Jehovah zelf aan uw rechterhand zal stellig koningen verpletteren op de dag van zijn toorn. Hij zal gericht houden onder de natiën.” Kan men het dan ook maar iemand in deze tijd kwalijk nemen als hij zich afvraagt: Wanneer? — Ps. 110:5, 6.
Door de toestanden in de wereld te vergelijken met de bijbelse profetieën en door zich rekenschap te geven van de bijbelse chronologie zijn ernstige bijbelonderzoekers ervan overtuigd geraakt dat Gods oordeelsdag eindelijk nabij is. Maar hebben niet velen in het verleden hetzelfde gedacht en dan later moeten ontdekken dat zij zich vergist hadden? Is er niet een feilloze manier om precies vast te stellen wanneer Gods oordeel voltrokken zal worden?
Op Gods „bestemde tijd”
Jezus gaf te kennen dat het oordeel op een bepaald tijdstip zou plaatsvinden. Maar om zijn volgelingen te waarschuwen, zei hij: „Blijft wakker, want gij weet niet wanneer de bestemde tijd is.” — Mark. 13:33.
Habakuk, die zes eeuwen eerder van God de opdracht gekregen had over de goddelijke oordeelsvoltrekking te schrijven, zei eveneens dat het oordeel „voor de bestemde tijd” zou zijn. En om te waarschuwen tegen gevoelens van ongeduld of zelfs van twijfel, gaf God hem de opdracht de volgende belofte te doen: „Het zal geen leugen vertellen. Zelfs al zou het op zich laten wachten, blijf er vol verwachting naar uitzien; want het zal zonder mankeren uitkomen. Het zal niet te laat komen.” — Hab. 2:2, 3.
Maar als Gods oordeel „voor de bestemde tijd” is en als het ’niet te laat zal komen’, waarom zegt Habakuk dan „zelfs al zou het op zich laten wachten”? Klaarblijkelijk om aan te tonen dat sommigen van Gods volk het eerder zouden verwachten dan het in werkelijkheid zou komen. Waarom? Omdat de precieze tijd waarop het zou komen een onbekend gegeven voor hen zou blijven.
Zelfs Jezus wist toen hij op aarde was het tijdstip niet precies, want hij zei: „Van die dag of het uur weet niemand iets af, noch de engelen in de hemel, noch de Zoon, dan de Vader” (Mark. 13:32). Wat hij echter wel wist, was in welke tijdsperiode het oordeel zou plaatsvinden. Daarom verschafte hij op verzoek van zijn discipelen een teken dat hen in staat zou stellen deze tijdsperiode te herkennen wanneer ze eenmaal begonnen was. De eerste verschijnselen, zei Jezus, zouden „als de eerste barensweeën” zijn. Nu weet een zwangere vrouw als haar weeën beginnen natuurlijk niet precies hoe laat haar kind geboren zal worden. Zij weet echter wel dat de geboorte ophanden is. — Matth. 24:3-8, Today’s English Version.
’Dit geslacht zal geenszins voorbijgaan’
Behalve dat Jezus wist wanneer de tijdsperiode voor het goddelijk oordeel zou aanbreken, kon hij ook een grens voor de duur ervan aangeven. Hij gebruikte een vijgeboom als illustratie en zei: „Zodra zijn jonge tak zacht wordt en in het blad schiet, weet gij dat de zomer nabij is. Zo ook wanneer gij al deze dingen ziet, weet dan dat hij nabij is, voor de deur. Voorwaar, ik zeg u dat dit geslacht geenszins zal voorbijgaan totdat al deze dingen geschieden.” — Matth. 24:32-34.
Het oordeel zou dus worden voltrokken op een zeker ogenblik tijdens het leven van personen die de eerste verschijnselen van de door Jezus voorzegde tijdsperiode te zien kregen. Het begin van deze tijdsperiode zou het einde inluiden voor Satans wereld, waaraan Gods pasopgerichte hemelse koninkrijk het goddelijk oordeel zou voltrekken. De bijbelse chronologie en de vervulling van bijbelse profetieën leveren bewijzen te over dat deze tijdsperiode in 1914 begonnen is.a
Gods oordeel moet dus worden voltrokken voordat het geslacht van 1914 geheel uitsterft. Van dat geslacht is nog een flink aantal personen in leven. In 1980 waren bijvoorbeeld in de Duitse Bondsrepubliek nog 1.597.700 personen in leven die in 1900 of eerder geboren waren. Dat cijfer was nog hoger geweest als niet miljoenen burgers van dat land tijdens de twee wereldoorlogen voortijdig waren omgekomen.
Toen Jezus beloofde dat „dit geslacht geenszins zal voorbijgaan”, gebruikte hij de twee Griekse negatieven ou en me. The Companion Bible geeft de volgende toelichting op dit taalgebruik: „Wanneer de twee negatieven gecombineerd worden, verliezen ze hun afzonderlijke betekenis en vormen ze een zeer krachtige en nadrukkelijke verzekering [bekrachtiging].” Nu, op een tijd waarop naar het schijnt het geslacht zou kunnen voorbijgaan voordat alles is geschied, krijgt de door Jezus gebruikte uitdrukking „geenszins” pas werkelijk betekenis.
Een geloofsbeproeving
Habakuks waarschuwende woorden geven te kennen dat het zou lijken alsof Jehovah’s oordeel zou worden uitgesteld, en dit zou een geloofsbeproeving vormen. Logischerwijs kon deze beproeving zich pas laat in het geslacht waarover Jezus sprak, voordoen. Om terug te komen op het voorbeeld aan het begin van dit artikel: Wanneer zou u er ernstig aan gaan twijfelen of uw bezoeker wel zou komen? Beslist niet ’s ochtends om negen uur, ook tegen de middag nog niet, en zelfs laat op de middag misschien nog niet. Maar vermoedelijk zou uw geloof wel op de proef gesteld worden wanneer de avond eenmaal gevallen was. Bedenk echter dat het voor uw bezoeker zelfs om half twaalf ’s avonds nog vroeg genoeg zou zijn om zijn belofte gestand te doen en te komen!
Er is geen reden om ons zorgen te maken dat Gods Woord onvervuld zal blijven. Dat is nog nooit gebeurd. De woorden die Jozua meer dan 3000 jaar geleden tot de Israëlieten sprak, zijn thans even waar als toen: „Niet één woord van alle goede woorden die Jehovah, uw God, tot u gesproken heeft, [is] onvervuld . . . gebleven. Alles is voor u uitgekomen. Geen woord daarvan is onvervuld gebleven.” — Joz. 23:14.
In The Watch Tower van 1 mei 1910 stond: „Het lijkt heel menselijk dat wij, net als de gehele mensheid, met betrekking tot de vervulling van profetieën ongeduldig zijn en verwachten dat de dingen zich sneller voltrekken dan gewoonlijk het geval is.” Het artikel voegde eraan toe: „Dit betekent uitstel bezien vanuit onze verwachtingen, maar wij kunnen er zeker van zijn dat er bezien vanuit het goddelijk plan geen sprake van uitstel in de kwestie is . . . Wij twijfelen er niet aan of de resultaten zullen worden bereikt in de volheid van de tijd — Gods tijd.”
Terugblikkend kunnen getrouwe christenen die thans nog in leven zijn goede redenen zien waarom Gods oordeel nog niet voltrokken is. Het verheugt hen zelfs dat het nog niet voltrokken is. Ons volgende artikel verklaart waarom.
[Voetnoten]
a Een gedetailleerde toelichting is te vinden in hoofdstuk 16 en 18 van het boek U kunt voor eeuwig in een paradijs op aarde leven, in 1982 uitgegeven door de Watchtower Bible and Tract Society of New York, Inc.
[Illustratie op blz. 4]
Velen van het geslacht van 1914 hopen ’al deze dingen te zien geschieden’
-
-
Waarom God zijn oordeel nog niet heeft voltrokkenDe Wachttoren 1985 | 1 mei
-
-
Waarom God zijn oordeel nog niet heeft voltrokken
ONGEVEER twee decennia na de dood van Jezus verwachtten sommige christenen al dat Jehovah zou „komen” om zijn oordeel te voltrekken. Dit was er voor de apostel Paulus aanleiding toe hun te schrijven: „De dag van Jehovah . . . komt niet tenzij eerst de afval komt en de mens der wetteloosheid wordt geopenbaard, de zoon der vernietiging.” „Het mysterie van deze wetteloosheid” was, zoals Paulus toegaf, in zijn tijd „reeds aan het werk”, maar blijkbaar niet op zo grote schaal als noodzakelijk was, wilde het goddelijk oordeel kunnen komen. — 2 Thess. 2:2, 3, 7, 8.
Een tweevoudige bijeenvergadering
De afval, hoe zeker die ook zou komen, zou geen beletsel vormen voor Gods voornemen om 144.000 getrouwe christenen uit te kiezen die mederegeerders met zijn Zoon Jezus in de hemel zouden zijn. (Zie Openbaring 14:1-5.) Pas wanneer hun aantal volledig was en zij uiteindelijk het zegel van God hadden ontvangen, zou Jehovah’s oordeelsvoltrekking kunnen plaatsvinden. Openbaring 7:2, 3 verklaart: „Tot de vier engelen [werd gezegd]: ’Brengt geen schade toe aan de aarde noch aan de zee noch aan de bomen [door de verwoestende winden van Gods oordeel tegen de natiën los te laten] tot nadat wij de slaven van onze God in hun voorhoofd verzegeld hebben.’” Zoals wij thans weten, was dit werk nog niet voltooid toen in 1914 het Koninkrijk werd opgericht.
Derhalve kon Gods oordeelsvoltrekking niet op dat tijdstip plaatsvinden, ook al hoopten sommigen daar wel op. De uitgave van The Watch Tower van 1 januari 1914 liet ruimte voor deze ontwikkeling en verklaarde dat hoewel „1914 het laatste jaar is van wat de bijbel de ’tijden der heidenen’ noemt . . . wij er
-