Gelijkheid voor allen — Ongeacht ras of nationaliteit
Zullen mensen van alle rassen en nationaliteiten ooit als gelijken worden behandeld? Is discriminatie onvermijdbaar?
„ONMOGELIJK! Het zal nooit verwezenlijkt worden! Gelijkheid voor mensen van alle rassen en nationaliteiten is onrealistisch. Er zal altijd ongelijkheid zijn.” Zo redeneren vele mensen.
Zoals de redacteur van de London Sunday Telegram in een artikel dat in het tijdschrift U.S. News & World Report herdrukt werd, opmerkte: „Is het voor mensen van goede wil redelijk of realistisch te blijven aannemen dat zwart en blank, tenminste in de kritieke werelddelen Afrika en Noord-Amerika, ooit vriendschappelijk zij aan zij in ware multiraciale gemeenschappen zullen leven? Mijn antwoord is een nadrukkelijk ’Neen’. Blanken in overheersend zwarte gemeenschappen zullen bijna zeker achtergesteld worden en zwarten in blanke landen zullen dit blijven.” Met andere woorden, het is onvermijdelijk dat er verschillen zijn. Een mens zal, omdat hij van een bepaald ras of een bepaalde nationaliteit is, naar zijn gevoel altijd achtergesteld en vertrapt worden. Volgens hem zullen zij nooit gelijke mogelijkheden bezitten zich te ontwikkelen, betrekkingen te krijgen en zich in leven, vrijheid en het streven naar geluk te verheugen.
Geoordeeld naar menselijke ondervinding schijnt dit, helaas, allemaal waar te zijn. Het is voor mensen van één ras of nationaliteit lang gebruikelijk geweest mensen van een ander ras of andere nationaliteit te overheersen of zelfs tot slaven te maken. De landen van de christenheid vormen geen uitzondering. Hoewel slavernij van negers in de Verenigde Staten van Amerika meer dan honderd jaar geleden uitgebannen werd, bestaan er nog steeds verschillen. Zo klaagde een vooraanstaand religieus blad, The Christian Century, zelfs kortgeleden met betrekking tot de kerken van het land: „De meeste plaatselijke gemeenten aanvaarden negers alleen maar ongaarne, óf zij sluiten hen positief van hun gemeenschap uit.” Klaarblijkelijk kan men zich thans niet in gelijkheid verheugen.
GELIJKHEID VOOR ALLEN — IN WELKE BETEKENIS?
Het is waar dat verschillende factoren verhinderen dat gelijkheid in de volle betekenis, zelfs onder mensen van hetzelfde ras, verwezenlijkt wordt. Mensen hebben een verschillende aanleg, verschillende natuurlijke gaven en neigingen. Sommige mensen hebben bij voorbeeld een muzikaal gehoor, een natuurlijke zangstem of een soortgelijke gave. Anderen zijn in zulke prestaties duidelijk niet gelijk aan deze begaafde personen. Daarentegen kan iemand anders weer op een ander gebied een grotere aanleg of natuurlijke bekwaamheid bezitten.
Rassen of nationaliteiten hebben blijkbaar ook verschillende natuurlijke gaven of talenten. Sommige nationaliteiten zijn bij voorbeeld langer van gestalte, waardoor zij in internationale basket-ballwedstrijden een zeker voordeel op andere nationaliteiten bezitten. Fysieke kenmerken kunnen dus soms ongelijkheid teweegbrengen. Door natuurlijke aanleg en omgeving schijnen sommige rassen in zekere opzichten ook boven andere te kunnen uitmunten.
Hoewel moet worden toegegeven dat niet alle mensen in de striktste zin van het woord gelijk zijn, betekent dit niet dat het niet de wil van God is dat mensen van alle rassen en nationaliteiten ten slotte dezelfde rechten en voorrechten zullen genieten. Zeker, sommigen zeggen dat verschillen onvermijdelijk zijn, dat er altijd mensen zullen zijn op wie wegens hun ras of nationale afkomst discriminatie zal worden toegepast. Gelukkig is dit echter niet het geval! De bijbel openbaart dat de tijd zal komen dat een mens, ongeacht zijn huidkleur of plaats van herkomst, dezelfde voorrechten zal genieten als iemand van een ander ras of andere nationale afkomst.
DE HOUDING VAN JEZUS
Het is opmerkelijk dat Jezus Christus, de Stichter van het christendom, jegens niemand wegens zijn ras of nationaliteit enige discriminatie toepaste. Het is waar dat zijn aardse predikingstoewijzing in het bijzonder de joden betrof, maar toch ging hij ook met niet-joden om en genas hij dezen eveneens. Een voorbeeld hiervan vond plaats, kort nadat hij zijn thans beroemde bergrede had uitgesproken en de nabijgelegen stad Kapérnaüm was binnengegaan. Daar naderden vertegenwoordigers van een niet-joodse legeroverste en verzochten hem de geliefde knecht van de overste te genezen. Wat was Jezus’ houding?
Wel, hij gaf gehoor aan het verzoek en ging prompt op weg naar het huis van de man. Jezus werd niet door menselijke vooroordelen beïnvloed. Toen hij echter dichterbij kwam, liet de legeroverste hem weten dat hij het niet waard was dat Jezus zijn huis betrad. Naast een persoonlijk gevoel van onwaardigheid, had de overste ongetwijfeld de gewoonte van die tijd om discriminatie toe te passen, in gedachten, namelijk dat een jood, zoals Jezus, geen sociale betrekkingen met niet-joden mocht onderhouden. Daarom vroeg hij of Jezus ’toch alstublieft slechts een enkel woord wilde spreken waardoor zijn knecht gezond zou worden’.
Het vertrouwen van deze man in Jezus’ krachten — om zelfs op een afstand te genezen — verbaasde Jezus. Terzelfder tijd was hij zeer bewogen door de nederigheid van de man. „Ik zeg u de waarheid”, zei Jezus, „bij niemand in Israël heb ik zo’n groot geloof gevonden.” Toen zei hij tot de legeroverste: „Ga. U geschiede naar uw geloof.” En de knecht werd in dat uur gezond. Jezus zou bereid zijn geweest dat niet-joodse huis binnen te gaan, maar toch stemde hij toe en bewees daarmee dat het geloof dat de overste in Jezus’ macht stelde, gegrond was. — Matth. 8:10, 13; Luk. 7:1-10.
Bij een andere gelegenheid, ongeveer een jaar later, reisde Jezus noordwaarts naar Fenicië, ver buiten de grenzen van Palestina. Daar in de landstreken van Tyrus en Sidon, „zie! er trad een Fenicische vrouw uit die streken naar voren, die luid riep en zei: ’Wees mij barmhartig, Heer, Zoon van David. Mijn dochter is op een vreselijke manier door een demon bezeten’”. Jezus’ door God gegeven toewijzing was, tot de Israëlieten of joden te prediken, zoals hij bij die gelegenheid aantoonde: „Ik ben slechts tot de verloren schapen van het huis Israëls gezonden.” Niettemin paste hij jegens deze nederige, gelovige vrouw geen discriminatie toe, maar zei tot haar: „’O vrouw, groot is uw geloof; u geschiede gelijk gij wenst.’ En haar dochter was van dat uur af gezond.” — Matth. 15:21-28; Mark. 7:24-30.
AANSPORINGEN OM JEZUS NA TE VOLGEN
Jezus’ apostelen spoorden anderen dikwijls aan, het voortreffelijke voorbeeld van hun Meester na te volgen. In zijn brief aan de gemeente in het oude Rome, die was samengesteld uit christenen van verschillende nationaliteiten, schreef de apostel Paulus bij voorbeeld: „Aanvaardt elkaar daarom, zoals ook de Christus ons heeft aanvaard, tot heerlijkheid van God. Want ik zeg dat Christus in werkelijkheid ten behoeve van Gods waarheidsgetrouwheid een dienaar van de besnedenen [joden] is geworden, ten einde de belofte die Hij aan hun voorvaders had gedaan, waar te maken, en opdat de natiën God vanwege zijn barmhartigheid zouden verheerlijken.” — Rom. 15:7-9.
Jehovah’s getuigen die werkelijk het voorbeeld van Jezus Christus volgen, verwelkomen daarom ook mensen van alle nationaliteiten en behandelen hen als gelijken. Zij bootsen Jezus na, die mensen van alle rassen en nationaliteiten aanvaardde! Doch enkele personen werpen misschien tegen, dat Jezus partijdigheid toonde door bijna alle krachtsinspanningen van zijn prediking aan leden van zijn eigen ras te wijden. Is dit voor ons een schriftuurlijke basis om discriminatie ten aanzien van andere rassen of nationaliteiten toe te passen?
Volstrekt niet! Wegens Gods beloften betreffende het Koninkrijkszaad aan de joodse voorvaders Abraham, Isaäk en Jakob, was het voor Jezus noodzakelijk om „Gods waarheidsgetrouwheid” met betrekking tot die beloften te bevestigen door eerst de natuurlijke joden de gelegenheid te bieden deel te gaan uitmaken van het geestelijke zaad van Abraham (Gen. 22:17, 18; 26:3-5; 28:13, 14). Dat is de reden waarom hij voornamelijk tot de joden predikte en waarom hij de twaalf apostelen, toen hij hen uitzond om te prediken, vertelde niet naar hen te gaan die geen joden waren. — Matth. 10:5, 6.
Toch had Jezus geen vooroordeel jegens anderen, zoals werd getoond door zijn houding jegens de niet-joodse legeroverste en de Fenicische vrouw. Hij had alle mensen lief, ongeacht ras of nationaliteit. Jezus besefte dat de boodschap van redding te zijner tijd naar allen zou gaan. Toen hij afscheid van zijn discipelen nam, vertelde hij hun in feite dat zij getuigen van hem zouden zijn „in alle natiën” en „tot de verst verwijderde streek der aarde”. — Luk. 24:45-48; Hand. 1:8.
Nog maar drie en een half jaar na zijn dood en opstanding verwelkomde de verheerlijkte Jezus de eersten van de onbesneden niet-joden in zijn gemeente. De bekeerling was geen Griek, maar een Italiaan — met name Cornelius. Toen de apostel Petrus zag dat God het gebed van deze heiden verhoord had en hem opdracht had gegeven Petrus te laten halen, riep hij uit: „Ik bemerk zeer zeker dat God niet partijdig is, maar in elke natie is de mens die hem vreest en rechtvaardigheid werkt, aanvaardbaar voor hem.” Indien zulke personen van alle rassen en nationaliteiten aanvaardbaar voor God en Christus zijn, dienen zij dan ook voor ons niet aanvaardbaar te zijn? — Hand. 10:34, 35; 17:25, 26; Rom. 3:29.
GELIJKHEID VOOR ALLEN — WANNEER?
Omdat het Gods wil is, zal gelijkheid voor alle rassen en nationaliteiten op het gebied van rechten en voorrechten stellig verwezenlijkt worden. Ze zal echter niet het gevolg zijn van de een of andere beweging die thans voor de burgerrechten of voor sociale hervormingen ijvert. Vooroordeel en haat zijn te diep geworteld. Door de hele menselijke geschiedenis heen hebben de pogingen van de mens om deze dingen uit te roeien, jammerlijk gefaald, en ze blijven falen. Begrijpelijkerwijs denken sommigen die dit opmerken, dat verschillen onvermijdelijk zijn.
Toch zal God spoedig datgene tot stand brengen waarin de mens gefaald heeft. Hoe dan? Ten eerste door de vernietiging van dit goddeloze samenstel van dingen teweeg te brengen en alleen dienaren van God die vrij van vooroordeel zijn, tot in zijn nieuwe ordening in leven te houden. Dan zal de belofte van Jezus Christus, die in Gods Woord staat opgetekend, vervuld worden dat „allen die in de herinneringsgraven zijn [ongeacht ras of nationaliteit], zijn stem zullen horen en te voorschijn zullen komen” (Joh. 5:28, 29). Onder de rechtvaardige regering van Gods koninkrijk zullen deze uit de dood opgewekte personen uit vele rassen en vele nationaliteiten in vrede met elkaar leren leven, vrij van vroegere haat en twist.
Dat een bestuur dat in overeenstemming met de beginselen van Gods Woord werkzaam is, dit resultaat tot stand kan brengen, blijkt heel duidelijk als men de tegenwoordige organisatie van Jehovah’s getuigen onderzoekt. Er is algemene bekendheid aan gegeven dat Jehovah’s getuigen de broederschap van alle rassen en nationaliteiten beoefenen, en niet alleen maar prediken. Zij noemen elkaar met oprechte genegenheid „broeder” en „zuster”, en zij behandelen elkaar ook als gelijken. Verbind u met de organisatie van Jehovah’s getuigen, om er een voorproefje van te krijgen hoe gelijkheid voor allen in Gods rechtvaardige nieuwe samenstel van dingen verwezenlijkt zal worden, en beleef het thans in de praktijk.