-
Onze dringende tijd onder ogen zienDe Wachttoren 1962 | 15 oktober
-
-
gezaaid, oogsten zij ook overvloedig. — Zef. 2:3; 2 Kor. 9:6; Openb. 7:9.
Op de vierde plaats stellen de Getuigen, door de mensen trouw steeds weer op te zoeken, hun eigen redding zeker, want „met de mond doet men een openbare bekendmaking tot redding”. Ja, zij redden daardoor zowel zichzelf als hun hoorders. — Rom. 10:10, NW; 1 Tim. 4:16.
Wie durft er dus nog te zeggen dat de christelijke getuigen van Jehovah geen dringende redenen hebben om zo vaak naar de huizen der mensen toe te gaan?
-
-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1962 | 15 oktober
-
-
Vragen van lezers
● Waarom spreken de getuigen van Jehovah elkaar met „broeder” en „zuster” aan? Ik heb er nooit een schriftuurlijke machtiging voor gevonden. Jezus sprak zijn discipelen altijd als „Petrus”, „Johannes”, enzovoorts aan, maar noemde hen nooit „broeder Petrus” en „broeder Johannes”. — E. J., Verenigde Staten.
Er bestaan voor opgedragen christelijke gelovigen deugdelijke redenen om naar elkaar als „broeder” en „zuster” te verwijzen. Het is waar dat deze uitdrukkingen, zoals ze in de Evangeliën en in het boek Handelingen voorkomen, op een paar uitzonderingen na op bloedverwanten betrekking hebben. Jezus gebruikte de uitdrukking „broeder” echter in een algemene betekenis voor medegelovigen toen hij zei: „Ziedaar mijn moeder en mijn broeders. Want al wie doet den wil mijns Vaders, die in de hemelen is, die is mijn broeder en zuster en moeder.” Ook, „Indien uw broeder zondigt, ga heen, bestraf hem onder vier ogen. Indien hij naar u luistert, hebt gij uw broeder gewonnen.” — Matth. 12:49, 50; 18:15.
De apostelen en discipelen van Jezus gebruikten de uitdrukking „broeder” zelfs in een rechtstreekser betekenis. Zo komen wij in hun geschriften herhaaldelijk uitdrukkingen tegen zoals: ’Gij moet niet omgaan met iemand, die, al heet hij een broeder, een hoereerder is.’ Ananías, de getrouwe discipel, verwees naar de vervolger Saul, die zich bekeerd had, als naar „Saul, broeder”. Later sprak Paulus zelf over „Sósthenes, onze broeder”, „onzen broeder Apollos”, „mijn broeder Titus” en „onze broeder Timótheüs”. Zo verwees ook Petrus naar Paulus als naar „onze geliefde broeder Paulus”; en in Handelingen 21:20 lezen wij: „Zij . . . zeiden tot hem: Gij ziet, broeder, hoevele duizenden er onder de Joden gelovig zijn geworden.” Met het oog op al deze voorbeelden kan er stellig niet terecht bezwaar tegen worden gemaakt dat christenen hun medegelovigen met „broeder” en „zuster” aanspreken. — 1 Kor. 5:11; Hand. 9:17; 1 Kor. 1:1; 16:12, OB; 2 Kor. 2:13; Hebr. 13:23; 2 Petr. 3:15.
Dat men thans niet alleen een voornaam, maar ook een achternaam heeft, hetgeen niet in de eerste eeuw het geval was, heeft het geschikt gemaakt dat men de uitdrukking „broeder” ook met de achternaam verbindt, zoals thans wordt gedaan. Hierdoor wordt men geholpen de uitersten van een te grote familiariteit en een te grote gereserveerdheid te vermijden. Een volwassene bij zijn voornaam te noemen, duidt thans op een familiariteit die wellicht niet altijd passend is, vooral niet van de zijde van kinderen tegenover volwassenen of voor vreemdelingen onder elkaar. Bedient men zich daarentegen van de formele uitdrukking „mijnheer”, dan spreekt hieruit een gebrek aan vriendelijkheid, een gereserveerdheid die onder de leden van de opgedragen christelijke gemeenschap beslist niet gebruikelijk is. Het blijkt dus zowel logisch als schriftuurlijk te zijn zich van de uitdrukkingen „broeder” en „zuster” te bedienen, daar opgedragen christenen elkaar als leden van een geestelijk of religieus gezin beschouwen.
● Waarom luidt de New World Translation in Johannes 1:18 „eniggeboren god”, terwijl vele andere vertalingen de uitdrukking „eniggeboren Zoon” gebruiken? — D. S., Verenigde Staten.
Johannes 1:18 (NW) luidt: „Geen enkel mens heeft ooit God gezien; de eniggeboren god die in de boezempositie bij de Vader is, heeft hem verklaard.” De apostel Johannes verwijst hier klaarblijkelijk naar Jezus Christus, de Zoon van God. Jezus is echter niet louter de eniggeboren Zoon van God maar ook een god, de eniggeboren god. Ongetwijfeld heeft Johannes hier het Griekse woord voor god, theós, gebruikt in plaats van het woord huiós, „zoon”, omdat hij veeleer Jezus’ godheid dan zijn zoonschap wilde beklemtonen, in overeenstemming met 1 het eerste vers van dit Evangelie, waarin hij over Jezus zegt: „en het Woord was een god.”
Naar alle waarschijnlijkheid heeft de apostel Johannes zelf het woord theós in plaats van het woord huiós gebruikt, want aldus luiden de oudste en meest gezaghebbende Griekse manuscripten. Dat is ook de reden waarom de tekst van Westcott en Hort, waarop de New World Translation is gebaseerd, die uitdrukking gebruikt.
Het is interessant dat heel wat moderne bijbelvertalingen die de uitdrukking „eniggeboren Zoon” gebruiken, een voetnoot hebben waarin erop wordt gewezen dat in andere manuscripten „God” in plaats van „Zoon” staat. Dit geldt voor de American Standard Version, de Revised Standard Version en Weymouth. De vertaling van de Katholieke Bijbelstichting Sint Willibrord gebruikt in het vers zelf de uitdrukking „Eniggeboren God”. De vertaling van Moffatt luidt: „de Goddelijke, de enige Zoon”, maar een voetnoot erkent dat „theos (’de goddelijke’) waarschijnlijk oorspronkelijker is dan de afwijkende uitdrukking huios”. Rotherham geeft de uitdrukking als „een Eniggeboren God” weer en de vertaling van Mgr. Knox vermeldt in een voetnoot: „Sommige van de beste manuscripten gebruiken hier ’God, de eniggeborene’, in plaats van ’de eniggeboren Zoon’.”
Wij zien dus dat de New World Bible Translation Committee er ruimschoots reden toe had deze passage op de wijze weer te geven zoals ze dit heeft gedaan; en dat Westcott en Hort er een grondige reden voor hadden de tekst op die manier weer te geven wordt door anderen erkend. Vele vertalers zijn echter over de uitdrukking „de eniggeboren god” gestruikeld, met het gevolg dat zij de voorkeur hebben gegeven aan de lezing van minder goede autoriteiten boven die van de beste.
-
-
MededelingenDe Wachttoren 1962 | 15 oktober
-
-
Mededelingen
DE DAUW VAN GODS WAARHEID
Voor de wereldse natiën is het thans een hete of vurige tijd. Dat wil niet zeggen dat zij voortdurend in een „hete oorlog” zijn gewikkeld, maar dat Jehovah’s vurige toorn op hen rust omdat zij zich tegen zijn koninkrijk hebben gekeerd. Er zijn echter nog vele mensen die uitzien naar Gods koninkrijk. Voor hen zijn de getuigen van Jehovah als een verkwikkende dauw. De dorst van degenen die naar waarheid, rechtvaardigheid en een volmaakte regering verlangen, wordt erdoor gelest. Zij komen tot nieuw leven, en gaan het „woord des levens” aan anderen uitdragen, waardoor zij zelf als dauwdruppels ten opzichte van anderen worden. Thans zijn er reeds honderdduizenden van deze verkwikkende dauwdruppels. In de maand oktober zullen zij over de gehele wereld de mensen van het „water des levens” voorzien door hun een abonnement op het tijdschrift Ontwaakt! aan te bieden. Deze maand zal een speciale tijdschriftenmaand zijn. Wanneer de verkwikkende „dauwdruppels”, de getuigen van Jehovah, bij u aanbellen, maak dan van de gelegenheid gebruik door u op dit blad te abonneren.
-