-
Efeziërs: Eenheid verwezenlijkt door bemiddeling van ChristusDe Wachttoren 1976 | 15 november
-
-
Vervolgens waarschuwt Paulus tegen seksuele immoraliteit, die beslist eveneens als een verdeeldheid veroorzakende kracht kan werken. Christenen moeten hoererij, onreinheid, schandelijk gedrag en ontuchtig gescherts vermijden. In plaats van met personen die zulke dingen beoefenen om te gaan en eraan mee te doen, moeten zij zich ’ervan blijven vergewissen wat de Heer welgevallig is’ en degenen blijven terechtwijzen die zulke goddeloze dingen beoefenen. Ja, wij moeten ’er nauwlettend op toezien dat wij niet als onwijzen maar als wijzen wandelen en de gelegen tijd uitkopen’ voor vruchtbare werken, ’want de dagen zijn goddeloos’ (Ef. 5:10, 15, 16). In plaats van zich aan alcoholische dranken te bedrinken, dienen christenen vervuld te worden met Gods geest, en zij zullen hierbij geholpen worden als zij tot elkaar spreken met psalmen en lofzangen voor God en geestelijke liederen.
ONDERWORPENHEID DRAAGT TOT EENHEID BIJ
Daarna schenkt Paulus aandacht aan het beginsel van onderworpenheid, welke zo uitermate belangrijk is voor christelijke eenheid. Alle christenen moeten aan elkaar onderworpen zijn. Vrouwen moeten onderworpen zijn aan hun man. Dit zal beslist niet drukkend zijn als mannen, zoals Paulus vervolgens aanraadt, hun vrouw liefhebben als hun eigen lichaam — ja, zelfs nog meer dan zichzelf, want zij moeten hun vrouw liefhebben zoals Christus de gemeente liefhad. Hoezeer had hij deze lief? Zozeer dat hij zijn leven ervoor aflegde. Als een man zulk een liefde voor zijn vrouw heeft en zijn vrouw volledig in onderworpenheid is, zullen zij beslist, zoals God het zich in het begin had voorgenomen, samen een eenheid als „één vlees” hebben. Wil er eenheid in het christelijke gezin heersen, dan moeten kinderen gehoorzaam zijn aan hun ouders, en vaders moeten zich ervoor hoeden hun kinderen niet onnodig te irriteren maar hen grootbrengen in het strenge onderricht van Jehovah. — Ef. 5:21 tot 6:4.
Het beginsel van eenheid tot nog een ander terrein van menselijke betrekkingen uitstrekkend, geeft Paulus slaven de raad gehoorzaam te zijn aan hun meesters en hen met goede beweegredenen te dienen. God zal het doen van wat juist is ten slotte belonen, ongeacht of menselijke meesters dit wel of niet doen. Terzelfdertijd dienen menselijke meesters bij de wijze waarop zij hun slaven behandelen in gedachten te houden dat zij een Meester in de hemel hebben aan wie zij rekenschap moeten afleggen. — Ef. 6:5-9.
GEESTELIJKE WAPENRUSTING ESSENTIEEL
Éfeze was een stad die niet alleen beroemd was om haar tempel van Artemis maar ook om haar magische kunsten (Hand. 19:11-20). Zeer terecht geeft Paulus christenen de dringende raad de volledige wapenrusting van God aan te doen ten einde pal te kunnen staan tegen „de wereldheersers van deze duisternis, tegen de goddeloze geestenkrachten in de hemelse gewesten” (Ef. 6:11-13). Waaruit bestaat deze wapenrusting? Ze omvat de waarheid van Gods Woord en een borstharnas van rechtvaardigheid voor het hart. Er is ook de toerusting van het goede nieuws van vrede, het grote schild des geloofs, de hoop op redding als een helm, en als wapen het zwaard van de geest, hetwelk is Gods Woord. — Ef. 6:14-17.
Bij deze volledige wapenrusting is echter ook nog iets anders nodig. Wat dan wel? Het gebed, om hulp van God te krijgen. Daarom zegt Paulus verder: „Terwijl gij met elke vorm van gebed en smeking bij elke gelegenheid in geest blijft bidden . . . ten behoeve van alle heiligen.” Nederig vraagt Paulus ook voor hem te bidden, opdat hij het goede nieuws „met alle vrijmoedigheid” mag spreken. — Ef. 6:18-20.
Tot besluit schrijft Paulus dat de geliefde broeder Tychikus de gemeente daar in Éfeze zal vertellen hoe Paulus het maakt. Hieruit blijkt dat hij hun Paulus’ brief uit Rome bracht. En evenals in al zijn brieven, besluit Paulus met te bidden dat zij Gods onverdiende goedheid mogen hebben.
Wat een overvloed aan voortreffelijk onderwijs en aansporing met betrekking tot eenheid voor ons in deze tijd heeft de apostel in zijn brief aan de Efeziërs verschaft!
-
-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1976 | 15 november
-
-
Vragen van lezers
● Hadden de „laatste dagen” waarover Paulus in 2 Timótheüs 3:1-7 schrijft een eerste vervulling met betrekking tot het joodse samenstel van dingen in de eerste eeuw?
De „laatste dagen” waarover Paulus in 2 Timótheüs 3:1-7 spreekt, verwijzen naar de tijd nadat de afval onder de „mens der wetteloosheid”, waarnaar in 2 Thessalonicenzen 2:3-12 wordt verwezen, geruime tijd had bestaan. Alle punten die in 2 Timótheüs 3:1-7 worden genoemd, zijn ’vruchten’ van de afval, welke vruchten thans overduidelijk worden gezien. De „laatste dagen” hebben geen betrekking op de eerste eeuw, aangezien de „mens der wetteloosheid” toen nog niet openbaar was geworden. Deze periode verschilt derhalve van het „laatste uur”, dat in 1 Johannes 2:18 wordt genoemd en dat
-