-
Geest (I)Inzicht in de Schrift, Deel 1
-
-
Adem; levensadem; levenskracht. In het verslag over de schepping van de mens staat dat God de mens uit het stof van de aardbodem vormde en ertoe overging „in zijn neusgaten de levensadem [adem = een vorm van nesja·mahʹ] te blazen [een vorm van na·fachʹ], en de mens werd een levende ziel [neʹfesj]” (Ge 2:7; zie ZIEL). Neʹfesj kan letterlijk met „ademer”, dat wil zeggen, „een ademend schepsel”, worden vertaald en betrekking hebben op zowel een mens als een dier. Nesja·mahʹ wordt in feite in de betekenis van ’iets wat adem heeft’ (of „ademend schepsel”) en derhalve als vrijwel synoniem met neʹfesj, „ziel”, gebruikt. (Vgl. De 20:16; Joz 10:39, 40; 11:11; 1Kon 15:29.) In Genesis 2:7 wordt het woord nesja·mahʹ gebruikt om te beschrijven hoe God Adams lichaam tot leven bracht, zodat de mens „een levende ziel” werd. Uit andere teksten blijkt echter dat er meer bij betrokken was dan louter het inademen van lucht, dat wil zeggen, dat het niet slechts een kwestie was van het vullen van de longen met lucht en het daaropvolgende uitdrijven van de lucht. Derhalve lezen wij in Genesis 7:22, waar beschreven wordt hoe ten tijde van de Vloed zowel menselijk als dierlijk leven dat zich niet in de ark bevond, werd vernietigd: „Alles waarin de adem [een vorm van nesja·mahʹ] van de levenskracht [kracht = „geest”, roeʹach] werkzaam was in zijn neusgaten, namelijk alles wat op de droge grond was, stierf.” Nesja·mahʹ, „adem”, wordt dus rechtstreeks in verband gebracht met roeʹach, wat hier de geest of levenskracht betekent die in alle levende schepselen, in mensen- en dierezielen, werkzaam is.
In de Theological Dictionary of the New Testament (Deel VI, blz. 336) staat: „Adem is slechts te bespeuren aan beweging [zoals aan de beweging van de borstkas of het uitzetten van de neusvleugels], en is tevens een teken, voorwaarde en drager van leven, dat in het bijz[onder] met ademen verbonden schijnt te zijn.” Derhalve is de nesja·mahʹ of „adem” zowel het produkt van de roeʹach of levenskracht, alsook een onontbeerlijk middel om die levenskracht in levende schepselen te onderhouden. Op grond van wetenschappelijke onderzoekingen is bijvoorbeeld vast komen te staan dat in elk van de 100 biljoen cellen van het lichaam leven aanwezig is en dat er, terwijl er elke minuut miljarden cellen sterven, voortdurend nieuwe levende cellen worden gevormd. De in alle levende cellen werkzame levenskracht is afhankelijk van de zuurstof die door de ademhaling in het lichaam komt en die door het bloed naar alle lichaamscellen wordt getransporteerd. Zonder zuurstof beginnen sommige cellen reeds na enkele minuten af te sterven, bij andere duurt het langer. Hoewel iemand het zonder adem te halen een paar minuten kan uithouden en in leven kan blijven, is hij zonder de levenskracht in zijn cellen dood, en geen mens kan hem tot leven terugbrengen. De Hebreeuwse Geschriften, die door de Ontwerper en Schepper van de mens zijn geïnspireerd, gebruiken het woord roeʹach klaarblijkelijk voor deze levenskracht, die het levensbeginsel op zich is, en het woord nesja·mahʹ voor de ademhaling waardoor deze levenskracht in stand wordt gehouden.
-
-
Geest (I)Inzicht in de Schrift, Deel 1
-
-
Toen God derhalve de mens in Eden schiep en in zijn neusgaten de „levensadem [adem = een vorm van nesja·mahʹ]” blies, bewerkte hij klaarblijkelijk niet alleen dat de longen van de mens zich met lucht vulden, maar ook dat de levenskracht of geest (roeʹach) alle cellen in Adams lichaam tot leven bracht. — Ge 2:7; vgl. Ps 104:30; Han 17:25.
-