-
Hebt u een geloof als dat van Elia?De Wachttoren 1992 | 1 april
-
-
a Zowel Jezus als Jakobus zeggen dat het „drie jaar en zes maanden” niet regende in het land. Toch wordt er over Elia gezegd dat hij „in het derde jaar” — ongetwijfeld gerekend vanaf de dag dat hij de droogte aankondigde — voor Achab verscheen om een eind te maken aan de droogte. Het moet dus na een lang, droog seizoen zonder regen zijn geweest dat hij de eerste keer voor Achab stond. — Lukas 4:25; Jakobus 5:17; 1 Koningen 18:1.
-
-
Hebt u een geloof als dat van Elia?De Wachttoren 1992 | 1 april
-
-
Stelt u zich deze man eens voor, gehuld in zijn eenvoudige haren kleed. Hij komt uit de ruige heuvels van Gilead en is waarschijnlijk te midden van nederige herders van de kudden grootgebracht. Hij staat voor de machtige koning Achab, misschien midden in diens enorme paleis, met het legendarische ivoren huis, de kostbare en bizarre versieringen en de indrukwekkende afgodsbeelden. Daar, in de bruisende, versterkte stad Samaria, waar de aanbidding van Jehovah nagenoeg vergeten is, vertelt hij Achab dat die god van hem, die Baäl, machteloos is, een god van niets. Dit jaar en de komende jaren, verklaart Elia, zal er geen regen of dauw zijn!
Hoe kwam hij aan zo’n geloof? Voelde hij zich niet geïntimideerd, terwijl hij daar voor die arrogante, afvallige koning stond? Misschien wel. Meer dan duizend jaar later verzekert Jezus’ halfbroer Jakobus ons dat Elia „een mens [was] met dezelfde gevoelens als wij” (Jakobus 5:17). Maar let eens op Elia’s woorden: „Zo waar Jehovah, de God van Israël, leeft, ja, voor wiens aangezicht ik sta.” Elia hield in gedachte dat hij, als Jehovah’s dienstknecht, voor een veel hogere troon stond dan die van Achab — de troon van de Soevereine Heer van het universum! Hij was een vertegenwoordiger, een afgezant, van die troon. Wat had hij, vanuit dit standpunt bezien, te vrezen van Achab, een miezerige menselijke vorst die Jehovah’s zegen had verloren?
Het was geen toeval dat Jehovah zo reëel was voor Elia. De profeet had ongetwijfeld het verslag van Gods bemoeienissen met Zijn volk bestudeerd. Jehovah had de joden gewaarschuwd dat hij hen met droogte en hongersnood zou straffen als zij zich tot de aanbidding van valse goden zouden keren (Deuteronomium 11:16, 17). Vol vertrouwen dat Jehovah zijn woord altijd in vervulling laat gaan, ’bad Elia erom dat het niet zou regenen’. — Jakobus 5:17.
-