-
De grote stad wordt verwoestDe Openbaring — Haar grootse climax is nabij!
-
-
„En ik hoorde een andere stem uit de hemel zeggen: ’Gaat uit van haar, mijn volk, indien gij niet met haar in haar zonden wilt delen, en indien gij geen deel van haar plagen wilt ontvangen’” (Openbaring 18:4). Tot de profetieën over de val van het oude Babylon die in de Hebreeuwse Geschriften staan, behoort ook Jehovah’s bevel tot zijn volk: „Vlucht uit het midden van Babylon weg” (Jeremia 50:8, 13). Op overeenkomstige wijze wordt met het oog op de komende verwoesting van Babylon de Grote, Gods volk thans dringend aangespoord te vluchten. In 537 v.G.T. veroorzaakte de gelegenheid om uit Babylon te vluchten, grote vreugde onder getrouwe Israëlieten. Op dezelfde wijze leidde de bevrijding van Gods volk uit Babylonische gevangenschap in 1919 tot verheuging van hun zijde (Openbaring 11:11, 12). En sindsdien hebben miljoenen anderen het bevel om te vluchten gehoorzaamd.
-
-
De grote stad wordt verwoestDe Openbaring — Haar grootse climax is nabij!
-
-
Gods volk moet zich afscheiden van de valse religie, willen zijzelf niet onder deze plagen lijden en uiteindelijk met haar sterven. Bovendien zouden zij door binnen die organisatie te blijven, in haar zonden delen. Zij zouden evenals zij schuldig zijn aan geestelijk overspel en aan het vergieten van het bloed „van allen die op de aarde geslacht zijn”. — Openbaring 18:24; vergelijk Efeziërs 5:11; 1 Timótheüs 5:22.
25. In welke opzichten ging Gods volk uit het oude Babylon?
25 Maar hoe moet Gods volk van Babylon de Grote uit gaan? In het geval van het oude Babylon moesten de joden de letterlijke reis maken van de stad Babylon helemaal terug naar het Beloofde Land. Maar er was meer bij betrokken dan dat. Jesaja zei profetisch tot de Israëlieten: „Vertrekt, vertrekt, gaat uit vandaar, raakt niets onreins aan; gaat uit haar midden vandaan, houdt u rein, gij die het gerei van Jehovah draagt” (Jesaja 52:11). Ja, zij moesten alle onreine praktijken van de Babylonische religie die hun aanbidding van Jehovah zouden kunnen bezoedelen, de rug toekeren.
26. Hoe gehoorzaamden de Korinthische christenen de woorden: ’Gaat uit hun midden vandaan en raakt het onreine niet langer aan’?
26 De apostel Paulus haalde in zijn brief aan de Korinthiërs de woorden van Jesaja aan, toen hij zei: „Komt niet onder een ongelijk juk met ongelovigen. Want wat voor deelgenootschap hebben rechtvaardigheid en wetteloosheid? Of wat heeft licht met duisternis gemeen? . . . ’Gaat daarom uit hun midden vandaan en scheidt u af’, zegt Jehovah, ’en raakt het onreine niet langer aan.’” De Korinthische christenen hoefden Korinthe niet te verlaten om dat bevel te gehoorzamen. Maar wel moesten zij in letterlijke zin de onreine tempels van valse religie mijden en zich tevens in geestelijke zin afscheiden van de onreine daden van die afgodenaanbidders. In 1919 begon Gods volk op deze wijze uit Babylon de Grote te vluchten door zich te reinigen van alle hen nog aanklevende onreine leringen en gebruiken. Aldus waren zij in staat hem als zijn gereinigde volk te dienen. — 2 Korinthiërs 6:14-17; 1 Johannes 3:3.
-