-
Gods vrienden bewijzen te zijnDe Wachttoren 1962 | 15 mei
-
-
3. Waarom is Jehovah terecht voorzichtig met betrekking tot degenen die zijn gasten zullen zijn, en hoe werd deze voorzichtigheid in Davids tijd aan de dag gelegd?
3 Dat de Almachtige God alleen bepaalde personen als gasten in zijn tent ontvangt, hoeft ons niet te verbazen. Iedereen die een eigen huis heeft, ontvangt niet zo maar iedereen als gast en zal ook niet alle mensen onthalen. Vele huiseigenaars zullen slechte mensen nog niet eens een kort ogenblikje bij zich thuis willen hebben. Hetzelfde beginsel is van toepassing op Jehovah God. Hij ontvangt niet iedereen in zijn tent: „Geen boze zal bij U vertoeven” (Ps. 5:5 4). In Davids tijd was dit waar met betrekking tot de tent van God. David had de ark van Jehovah van het huis van Obed-Edom naar Jeruzalem gebracht: „Nadat zij de ark des HEREN binnengebracht hadden, zetten zij haar neer op haar plaats, in de tent die David voor haar gespannen had” (2 Sam. 6:17). Wanneer men deze tent binnenging, kwam men in de tegenwoordigheid van de Allerhoogste. David koos bepaalde personen uit om in deze tent dienst te verrichten, en ook Asaf behoorde tot die bevoorrechten (1 Kron. 16:4-6). Alleen degenen die onberispelijk wandelden en een zuiver en oprecht hart hadden, konden voortdurend in Jehovah’s tent op zijn heilige berg dienst verrichten.
4. Wat wordt er over de vereisten om in Gods tegenwoordigheid te vertoeven, gezegd, en welk standpunt dient de christen derhalve in te nemen?
4 Jehovah is zeer voorzichtig met betrekking tot degenen die in zijn heilige tegenwoordigheid vertoeven. Indien de vereisten om als een gast in Jehovah’s tent daar op zijn heilige berg te vertoeven, in Davids dagen strikt waren, moeten de vereisten om als een permanente gast, als een lid van Jehovah’s gezin, in Zijn tent te wonen, wel veel strikter zijn! Ten einde waardig gerekend te worden dit onvergelijkelijke voorrecht te ontvangen en met David te zeggen: „Laat mij in uw tent voor altoos vertoeven”, moeten wij bewijzen Gods vrienden te zijn. Aangezien „Hij met de oprechten vertrouwelijk omgaat”, is het voor degenen die eeuwig van zijn bescherming en gastvrijheid wensen te genieten, gebiedend noodzakelijk dat zij vernemen aan welke vereisten zij moeten voldoen om in Gods ogen oprecht te zijn (Ps. 61:5 4; Spr. 3:32). Iedere christen dient zich derhalve de volgende vragen te stellen: „O Jehovah, wie zal te gast zijn in uw tent? Wie zal op uw heilige berg wonen?” En elke christen dient grondig bekend te zijn met wat de psalmist antwoordde: „Wie onberispelijk wandelt, rechtvaardigheid beoefent en in zijn hart de waarheid spreekt.” — Ps. 15:1, 2, NW.
ONBERISPELIJK WANDELEN
5. Hoe schoot Adam erin tekort om onberispelijk te wandelen, en wat verloor hij derhalve?
5 Om in Gods ogen onberispelijk te wandelen moet de christen Jehovah God onvoorwaardelijk vertrouwen en dat vertrouwen bewijzen door zijn geboden te gehoorzamen. De eerste mens Adam was Gods gast in het Paradijs van Eden. Dat Paradijs waarin Adam zich verheugde, zou voor hem een eeuwige woonplaats hebben kunnen zijn welke met Gods tegenwoordigheid was gezegend. Adam schoot er echter in tekort te bewijzen dat hij Gods vriend was. Doordat hij zijn hemelse Vader en Gastheer ongehoorzaam was, verloor hij zijn woonplaats in het Paradijs en kwam hij er niet voor in aanmerking om in „Gods hof” te gast te zijn (Ezech. 28:13). Adam schoot erin tekort onberispelijk te wandelen en kon derhalve niet Gods vriend zijn.
6. Wie werd „Jehovah’s vriend” genoemd, en waarom?
6 Er zijn in de bijbel echter voorbeelden te over van mensen die er wel in slaagden om te bewijzen dat zij Gods vrienden waren. In hoofdstuk elf van het boek Hebreeën wordt een lijst gegeven van degenen die vrienden van God bewezen te zijn. In dat hoofdstuk wordt ook Abraham genoemd, over wie Jakobus schreef: „De schriftuurplaats werd vervuld, die zegt: ’Abraham stelde geloof in Jehovah, en het werd hem als rechtvaardigheid toegerekend’, en hij werd ’Jehovah’s vriend’ genoemd” (Jak. 2:23, NW). Wat een voorrecht om „Jehovah’s vriend” genoemd te worden! Zijn wij, evenals Abraham, bereid om aan de vereisten te voldoen waaraan wij ons dienen te houden om Jehovah’s vriend te zijn? Wij kunnen geen vrienden van God zijn door alleen maar de wens daartoe te koesteren. Wij moeten bewijzen vrienden van God te zijn. Abraham toonde zijn geloof en vertrouwen in God door Jehovah’s gebod te gehoorzamen om Ur der Chaldeeën te verlaten en later door de poging om de enige zoon die hij bij Sara had, zijn geliefde Isaäk, te offeren. De schrijver van de brief aan de Hebreeën verklaart dan ook: „Door geloof gehoorzaamde Abraham toen hij geroepen werd, doordat hij wegtrok naar een plaats welke hij ten erfenis zou ontvangen, zonder te weten waarheen. Door geloof heeft Abraham, toen hij werd beproefd, Isaäk zo goed als opgeofferd, en de man die met blijdschap de beloften had ontvangen, poogde zijn eniggeboren zoon te offeren, hoewel er tot hem was gezegd: ’Wat „uw zaad” zal worden genoemd, zal via Isaäk zijn’” (Hebr. 11:8, 17,18, NW). Abraham wandelde onberispelijk en bewees zijn geloof en vertrouwen in God door zijn gehoorzaamheid; „en hij werd ’Jehovah’s vriend’ genoemd”.
-
-
Gods vrienden bewijzen te zijnDe Wachttoren 1962 | 15 mei
-
-
19. (a) Toon aan wat het betekent om ’in zijn hart de waarheid te spreken’. (b) Wat zei Jezus over het bewijzen van onze vriendschap, en hoe staat dit met het spreken van de waarheid in verband?
19 ’In zijn hart de waarheid te spreken’, is nog een vereiste voor iemand die graag Gods gast wil zijn (Ps. 15:2, NW). Iemand die in zijn hart de waarheid spreekt, is tegenover anderen en zichzelf eerlijk. Indien hij de waarheid in zijn hart spreekt, zal hij deze ook met zijn mond spreken. Hij zal niet alleen onwaarheid vermijden, maar hij zal een prediker van waarheid, Gods waarheid, zijn. De waarheden die God christenen wenst te laten spreken, worden in zijn Woord aangetroffen en omvatten tevens de geboden van Jezus Christus, de Zoon van God, vooral de geboden betreffende de prediking van Gods koninkrijk. De Here Jezus zei toen hij op aarde was: „Gij zijt mijn vrienden, indien” — indien wat? — „indien gij doet, wat Ik u gebied” (Joh. 15:14). En wat heeft de Here Jezus zijn volgelingen opgedragen om gedurende deze „tijd van het einde” te doen? Wel, de waarheid te spreken over Gods koninkrijk en de oprichting ervan! „Dit evangelie van het Koninkrijk”, zo voorzei Jezus, „zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken.” — Matth. 24:14.
20. Wat heeft het spreken over de Koninkrijkswaarheden tot resultaat, en welke verplichting rust er derhalve op elke christen?
20 Aan dit grote werk om de Koninkrijkswaarheden te spreken, dient iedereen die een vriend van God en zijn Zoon wenst te zijn, een aandeel te hebben. Door middel van de waarheden over Gods koninkrijk zijn duizenden mensen die eens vijanden van God waren, zijn vrienden geworden. Ja, vele mensen die Gods vijanden zijn, in zijn vrienden veranderen — dit is het grootse voorrecht en de verplichting van elke ware christen. Hiertoe moet hij een prediker van waarheid zijn. Iedereen die „in zijn hart de waarheid spreekt”, zal de waarheid met zijn tong spreken en anderen over Gods koninkrijk onderwijzen. De apostel zei over de christelijke verplichting om Gods vijanden door middel van de waarheid in zijn vrienden te veranderen: „In Christus’ naam treden we dus als gezanten op, alsof God zelf door ons vermaant. In Christus’ naam smeken we u: Verzoent u met God.” — 2 Kor. 5:20, PC.
21. Welke handelwijze dienen wij nu de nieuwe wereld nabij is, te volgen, en met welk gezegende resultaat?
21 De nieuwe wereld van rechtvaardigheid is nabij, een wereld waarin „de tent van God” bij de mensheid is. „O Jehovah, wie zal te gast zijn in uw tent?” Mogen wij ons er dus ijverig mee bezighouden om anderen over Gods koninkrijkswaarheden, door middel waarvan zij met God verzoend kunnen worden, te vertellen. Mogen wij uit een hart spreken dat met waarheid is gevuld, terwijl wij in onze omgang met de gehele mensheid altijd rechtvaardigheid beoefenen. En mogen wij, evenals Henoch, Noach, Abraham en Daniël, voortdurend onberispelijk met onze God wandelen en bij alles wat wij doen altijd de goddelijke leiding zoeken. O, mogen wij tot en gedurende het einde van deze wereld en tot in de glorierijke nieuwe wereld Gods loyale vrienden bewijzen te zijn! Dan zullen wij met de psalmist kunnen uitroepen: „Ik zal voor onbepaalde tijd een gast in uw tent zijn”, want wij zullen gasten van God zijn en het voorrecht genieten om voor eeuwig in Jehovah’s tent te wonen. — Ps. 61:4, NW; vs. 5, NBG.
-
-
Twee tijdschriften — vier nieuwe GetuigenDe Wachttoren 1962 | 1 april
-
-
Twee tijdschriften — vier nieuwe Getuigen
Een Venezolaanse vrouw nam van een Getuige die van huis tot huis ging een exemplaar van De Wachttoren en van Ontwaakt! Zij legde ze terzijde en vergat ze. Op een dag kwam haar man ze tegen tussen zijn grammofoonplaten en las ze. Hij stelde hetgeen hij las dermate op prijs, dat hij onmiddellijk een bezoek ging brengen aan het bijkantoor van het Genootschap, zich op beide tijdschriften abonneerde en zich ook andere bijbelse publikaties aanschafte. Er werd hem een uitnodiging gegeven om in de Koninkrijkszaal een openbare lezing bij te wonen en een paar weken later kwam hij met zijn vrouw. Hij verheugde zich geweldig over de lezing en kwam onder de indruk van de vriendelijkheid van de Getuigen.
Er werden regelingen voor getroffen om hem en zijn vrouw thuis bijbelstudie te geven. Kort hierna kreeg hij twee schoonzusters op bezoek van de Canarische eilanden en ook dezen deden mee aan de bijbelstudie en bezochten de vergaderingen in de Koninkrijkszaal. Binnen vijf maanden tijd namen alle vier deel aan de prediking van huis tot huis. Dit alles begon met twee tijdschriften.
-