-
De „beker” die alle natiën uit Gods hand moeten drinkenDe Wachttoren 1979 | 15 december
-
-
25. Wie zullen volgens Jeremia 25:34-38 uiteindelijk beter af blijken te zijn?
25 op die „dag der wraak van de zijde van onze God” zal het uiteindelijk beter blijken te zijn wanneer men tot degenen behoort die door spotters „onheilsprofeten” zijn genoemd, dan tot degenen te behoren die als gevolg van de „grote verdrukking” onheil ondergaan (Jes. 61:2; Openb. 7:14, 15; Matth. 24:21-30). „Jammert, gij herders, en schreeuwt het uit!” zegt Jehovah door bemiddeling van Jeremia. „En wentelt u in het rond, gij majestueuzen van de kudde, want uw dagen voor de slachting en voor uw verstrooiingen zijn vervuld, en gij moet vallen als een begeerlijk vat! En een toevluchtsoord is de herders ontvallen, en een mogelijkheid tot ontkomen, de majestueuzen van de kudde. Luistert! Het geschreeuw van de herders, en het gejammer van de majestueuzen van de kudde, want Jehovah plundert hun weide met geweld. En de vredige verblijfplaatsen zijn zonder leven geworden wegens de brandende toorn van Jehovah. Hij heeft net als een jonge leeuw met manen zijn plaats van beschutting verlaten, want hun land is tot een voorwerp van ontzetting geworden wegens het mishandelende zwaard en wegens zijn brandende toorn.” — Jer. 25:34-38.
26. Wie zijn in die profetie de „herders” en de „majestueuzen van de kudde”?
26 Doet die profetie ons denken aan geestelijken, die pastoors, dominees of zielenherders worden genoemd, en aan hun kerkgemeenten, die „kudden” worden genoemd? Waarschijnlijk wel, maar Jehovah richt zich hier niet tot de religieuze leiders van de natiën. In de Hebreeuwse Geschriften worden de regeringsleiders herders genoemd, terwijl hun volken of onderdanen hun kudden worden genoemd. „De majestueuzen van de kudde” moeten derhalve de vorsten of de koninklijk begunstigden van de nationale kudde zijn. Dit moet in Jeremia 25:34-38 het geval zijn, want waar in het gehele hoofdstuk wordt melding gemaakt van priesters en levieten? Degenen aan wie Jeremia Jehovah’s „beker” moet overhandigen, worden beschreven als „koningen”, „vorsten” en „koninkrijken” (Jer. 25:18-26). De naderende wereldomvattende „rampspoed” en „storm” zal niet slechts de geestelijken en andere religieuze leiders treffen, maar ten slotte ook de politieke regeringselementen van dit samenstel van dingen.
-
-
De „beker” die alle natiën uit Gods hand moeten drinkenDe Wachttoren 1979 | 15 december
-
-
28. Om wie maken de „herders” en de „majestueuzen” zich meer zorgen, en hoe wordt hun weide met geweld geplunderd?
28 Wegens louter zelfzuchtige redenen zullen die politieke „herders” en „majestueuzen” „jammeren” en over de grond rollen. Wanneer de Soevereine Heer Jehovah hen gedurende de „grote verdrukking” ter verantwoording roept, zullen zij het grimmige feit onder de ogen moeten zien dat voor hen de dag is aangebroken om geslacht en verstrooid te worden. Indien er een weg tot ontkoming of een plaats van toevlucht was waarheen zij zouden kunnen vluchten, zouden zij niet zo geneigd zijn te „jammeren”. Zij trekken zich niet zo veel aan van wat er met de nationale „kudde” gebeurt, maar zij maken zich er meer zorgen over dat zijzelf terechtgesteld zullen worden. Hun goedbetaalde banen en hoge posities moeten verdwijnen! Hun „weide”, het samenstel van dingen door middel waarvan zij hun nationale kudden hebben uitgebuit, wordt met geweld geplunderd en vernield. Wat eerst zo’n „vredige” verblijfplaats voor hen was, waar zij met financieel voordeel voor zichzelf van het leven konden genieten, is nu levenloos geworden. De stilte van de dood is op de omheinde plaatsen van hun „kudden” neergedaald.
-
-
De „beker” die alle natiën uit Gods hand moeten drinkenDe Wachttoren 1979 | 15 december
-
-
30. Wat dienen wij thans te doen wegens datgene wat wij met het oor des geloofs in Jehovah’s profetieën horen?
30 Luister! Kunt u met het oor des geloofs in Jehovah’s profetieën horen dat het geluid steeds meer aanzwelt? Met een sterke, door deze „tijd van het einde” veroorzaakte resonantie, horen wij vanuit de voorzegde toekomst het geluid van het gejammer van alle nationale „herders”, te zamen met de uitroepen van pijn van „de majestueuzen” van de kudde van met schapen te vergelijken mensen. Wat zullen wij luisteraars derhalve doen? Dit: Laten wij terwijl de weg van ontkoming nog open is en terwijl er nog steeds één toevluchtsplaats is waarheen wij kunnen vluchten, snel handelen! Laten wij in Jehovah’s koninkrijk onder zijn aangestelde Herder, Jezus Christus, onze haven van zekerheid en bescherming vinden. — Ezech. 34:23, 24; Jer. 23:5, 6.
-