-
Gods barmhartigheid ten toon gespreid te Har-mágedonDe Wachttoren 1976 | 15 juni
-
-
27 „Zegt tot uw broeders: ’Mijn volk!’ en tot uw zusters: ’O vrouw die barmhartigheid is betoond [Hebreeuws: O Ruchama]!’ Voert een rechtsgeding met uw moeder; voert een rechtsgeding, want zij is niet mijn vrouw en ik ben niet haar echtgenoot. En zij dient haar hoererij van voor haar aangezicht weg te doen en haar daden van overspel van tussen haar borsten, opdat ik haar niet naakt uitkleed en haar werkelijk neerzet als op de dag dat zij geboren werd, en haar werkelijk maak als een wildernis en haar stel als een waterloos land en haar ter dood breng door dorst. En haar zonen zal ik geen barmhartigheid betonen, want zij zijn de zonen van hoererij. Want hun moeder heeft hoererij bedreven. Zij die zwanger van hen was, heeft schandelijk gehandeld, want zij heeft gezegd: ’Ik wil degenen achternalopen die mij hartstochtelijk liefhebben, degenen die mij mijn brood en mijn water geven, mijn wol en mijn linnen, mijn olie en mijn drank.’” — Hos. 2:1-5.
-
-
Gods barmhartigheid ten toon gespreid te Har-mágedonDe Wachttoren 1976 | 15 juni
-
-
29. Wie dienen wij aan te spreken als personen die in een familieverhouding tot ons staan, en gedurende welke komende oorlog mogen wij de hoop koesteren Jehovah’s verdere barmhartigheid te ontvangen?
29 Laten wij ons in een geest van broederschap verbonden voelen met degenen ten aanzien van wie wij schriftuurlijk erkennen dat zij Jehovah’s volk zijn, over wie hij zegt: „Mijn volk!” Laten wij ons in een geest van een familieverhouding, zoals die tussen zusters bestaat, verbonden voelen met de gereinigde, getrouwe en waarachtige organisatie die in deze „tijd van het einde” van de geschiedenis van deze wereld, vóór de naderende „grote verdrukking”, van Jehovah barmhartigheid heeft ontvangen (Matth. 24:21, 22; Openb. 7:14). Laten wij haar als de hedendaagse Ruchama erkennen en tot haar zeggen: „O vrouw die barmhartigheid is betoond!” (Hos. 2:1) Wanneer wij dit in oprechtheid doen, kunnen wij de hoop koesteren Jehovah’s verdere barmhartigheid te ontvangen, wanneer hij deze jegens zijn waardigen ten toon spreidt in de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” op de plaats die in het Hebreeuws Har–mágedon wordt genoemd. — Openb. 16:14, 16.
-