-
Zegeningen en een goede heerschappij terwijl de wereld schudtHet herstel van het Paradijs voor de mensheid — door de Theocratie!
-
-
18. Hoe stond het vóór deze dag waarop Haggaï zijn profetie uitte, met de economische situatie van het overblijfsel, en waarom zou Jehovah hen nu voortaan zegenen?
18 „’Maar zet nu alstublieft uw hart hierop, van deze dag af aan, voordat er een steen op een steen werd gelegd in de tempel van Jehovah, vanaf de tijd dat die dingen plaatsvonden — men kwam bij een hoop van twintig maten, en het bleken er tien te zijn; men kwam bij de perskuip om vijftig maten uit de wijntrog te halen, en het bleken er twintig te zijn; ik sloeg ulieden met verzenging en met meeldauw en met hagel, ja, al het werk van uw handen, en er was niemand bij u die zich tot mij keerde’, is de uitspraak van Jehovah — ’Zet alstublieft uw hart hierop, van deze dag af aan, vanaf de vierentwintigste dag van de negende maand, vanaf de dag dat het fundament van de tempel van Jehovah werd gelegd; zet uw hart hierop: Is er nog zaad in de graankuil? En ook nog de wijnstok en de vijgeboom en de granaatappelboom en de olijfboom — hij heeft niet gedragen, of wel? Van deze dag af zal ik zegen schenken.’” — Hag. 2:15-19.
-
-
Zegeningen en een goede heerschappij terwijl de wereld schudtHet herstel van het Paradijs voor de mensheid — door de Theocratie!
-
-
19. In welk opzicht kon het joodse overblijfsel Jehovah vanaf die vierentwintigste dag van Kislev op de proef stellen, en wat deed Zijn wetsverbond hen verwachten?
19 Het was nu de vierentwintigste dag van de negende maand (Kislev), en tegen die tijd hadden er toenemende herfstregens moeten zijn en had er zelfs wat sneeuw op de bergtoppen moeten liggen. Op die dag was het getrouwe joodse overblijfsel weer opnieuw aan het tempelfundament gaan werken, alsof zij het fundament helemaal opnieuw legden (Ezra 3:8-12). Vanaf die gekenmerkte dag kon het joodse overblijfsel Jehovah op de proef stellen om te zien of hij zijn blijde belofte zou vervullen. Droogten zouden tot het verleden behoren, ook de meeldauw en de ruïneuze hagel, en er zouden geen tekorten meer zijn in de voornaamste voedingsmiddelen. En er is niets in de bijbelse geschiedenis waardoor te kennen wordt gegeven dat de zaken niet een zodanige keer hebben genomen. Zolang zij moedig aan het werk bleven om de tempel te voltooien, hield Jehovah zich getrouw aan zijn belofte. Precies zoals hij in Zijn wetsverbond, dat hij via Zijn profeet Mozes als middelaar had gesloten, had beloofd, zouden zij wanneer zij zich met geheel hun ziel aan Zijn aanbidding zouden geven, beloond worden met materiële voorspoed ten aanzien van hun door God geschonken land. — Deut. 28:1-14.
20. Wat voor soort van voorspoed kon het gezalfde overblijfsel verwachten wanneer zij het werk ten behoeve van Jehovah’s ware aanbidding zouden hervatten, en hoe openbaarde zulk een voorspoed zich?
20 Dat moet waar zijn geweest met betrekking tot het tempelgezinde joodse overblijfsel destijds indien datgene wat destijds met hen gebeurde, een afschaduwing was van wat er sinds 1919 G.T. met het gezalfde overblijfsel van geestelijke onderpriesters is gebeurd. Het hervatten van de priesterlijke verantwoordelijkheden in het Heilige van Jehovah’s ware geestelijke tempel kenmerkte het keerpunt voor het gezalfde overblijfsel van Christus’ discipelen die de beproevingen en rampspoeden van de Eerste Wereldoorlog van 1914-1918 G.T. hadden overleefd. Aangezien zij geestelijke Israëlieten waren die een hemelse erfenis in het vooruitzicht hadden, verwachtten zij geen materiële zegeningen als beloning voor hun getrouwheid, iets wat de natuurlijke Israëlieten in Haggaï’s tijd wel konden verwachten. Wat het gezalfde overblijfsel van geestelijke onderpriesters overeenkomstig Gods beloften verwachtte, was geestelijke voorspoed. Zij werden niet teleurgesteld. Zij onderwierpen de beloften van God niet tevergeefs aan een toets. Ondanks de toenemende tegenstand van de zijde van de wereld en de radeloze angst van de wereldse natiën die geen uitweg weten uit hun voortdurende benauwdheid, genoot het werk van het gezalfde overblijfsel om de ware aanbidding in Jehovah’s geestelijke tempel te bevorderen, voorspoed, breidde het zich uit en wierp het steeds meer resultaten af.
21. Waar kan men een verslag over zulk een geestelijke voorspoed van het getrouwe overblijfsel aantreffen, en wat blijkt hieruit met betrekking tot Jehovah’s belofte?
21 De tegenstanders — op religieus, politiek, rechterlijk en sociaal gebied — hebben nota genomen van dit onontkoombare feit. Voor een gedetailleerd verslag over de geestelijke voorspoed van Jehovah’s christelijke getuigen hoeft men slechts de jaarberichten te lezen die sinds 1919 in de kolommen van het tijdschrift De Wachttoren en sinds 1927 in de Jaarboeken [Engels] zijn gepubliceerd en die de berichten laten zien over de wereldomvattende groei van het werk dat bestaat in het prediken van „dit goede nieuws van het koninkrijk” op de gehele bewoonde aarde en het maken van discipelen van mensen uit alle natiën, zoals door de Heer Jezus Christus, Jehovah’s Hogepriester, is geboden (Matth. 24:14; 28:18-20; Hand. 1:8; Hebr. 2:17 tot 3:1). Het onuitwisbare bericht van de moderne geschiedenis getuigt op krachtige wijze van het feit dat Jehovah God, die niet kan liegen, zich aan zijn belofte om zegeningen te schenken, heeft gehouden. Wij dienen Hem nooit tevergeefs. — Joz. 23:14; Ps. 138:2; 1 Kor. 15:58.
-