-
De leer der mormonenDe Wachttoren 1962 | 1 november
-
-
Naar aanleiding van de onschriftuurlijke overtuiging dat het bewuste bestaan van een mens zich na zijn dood voortzet, wordt door mormonen de bewering geuit dat ook de huwelijksband na de dood blijft bestaan. W. Bennett zegt: „De mormonen geloven dat wanneer de ceremonie in een tempel door iemand die de daartoe noodzakelijke autoriteit bezit, wordt voltrokken, deze vereniging eeuwig van duur is en zich tot na de dood uitstrekt.” Er is niets in de bijbel wat deze conclusie rechtvaardigt.
In tegenstelling tot de mormoonse leer openbaart de bijbel dat de dood de huwelijksband ontbindt. In Romeinen 7:2 staat daarover geschreven: „De gehuwde vrouw is door de wet aan haar man gebonden, zolang deze leeft; wanneer echter de man sterft, is zij ontslagen van de wet, die haar aan dien man bond.” De huwelijksband bindt haar niet langer aan hem. Merk ook op wat Jezus Christus zei: „In de opstanding huwen zij niet en worden zij niet ten huwelijk genomen, maar zij zijn als engelen in den hemel” (Matth. 22:30). Daar zij wat het huwelijk betreft als de engelen worden, zijn zij ongehuwd. Brigham Young erkende de ongehuwde staat van engelen toen hij zei: „Zij zijn ongehuwd en hebben geen gezin of koninkrijk waarover zij heersen.” De waarheid ten aanzien van deze aangelegenheid is dus dat de dood een einde maakt aan de huwelijksband.
ZENDINGSWERK
Er wordt door de mormonen, ten behoeve van het verbreiden van hun geloofsovertuiging, veel zendingswerk verricht, maar niemand in de mormoonse kerk maakt het zendingswerk tot zijn levensberoep of permanente bezigheid zoals Jezus Christus en de apostel Paulus. De zendelingen zijn gewoonlijk jongemannen in het begin van de twintig die twee jaar in Engels-sprekende landen blijven en twee en een half jaar in landen waar een andere taal wordt gesproken. Na dit korte verblijf keren zij naar huis terug om daar weer hun eigen leven in hun gemeenschap te gaan leiden.
Tijdens hun verblijf in een vreemd land werken de zendelingen twee aan twee, terwijl zij van huis tot huis bezoeken brengen. Wanneer een huisbewoner hen binnen nodigt, gaan zij, op een vriendelijke manier, een serie lessen in het geloof van hun kerk geven met het doel de huisbewoner tot hun religie te bekeren. Ook al zou de huisbewoner zich in hun vriendelijkheid verheugen en voor geestelijk onderricht en leiderschap van hen afhankelijk worden, dan nog hebben zij niet voldoende belangstelling voor hem om langer dan de twee of twee en een half jaar die van hen wordt verlangd in het land te blijven. Wanneer zij vertrekken, wordt de huisbewoner aan een nieuw koppel zendelingen overgedragen, indien er een ander koppel komt.
Het is boven enige twijfel verheven dat de mormonen oprecht zijn in hun geloof, maar oprechtheid bestempelt hun geloof nog niet als waar. Of iets al dan niet waar is, wordt niet bepaald door een persoonlijke overtuiging. Vele personen hebben sinds de tijd van de apostelen beweerd dat zij visioenen hadden en profeten van God waren. De vaste overtuiging van degenen die in hen geloofden, maakte de leer van deze personen echter nog niet tot waarheid. Meestal moesten deze door zichzelf aangestelde profeten hun eigen geschriften heilig verklaren om de ondersteuning voor hun leerstellingen te vinden die de bijbel niet verschaft. De beste bescherming tegen een dergelijke misleiding is, religieuze leerstellingen met de bijbel te vergelijken. Gebruik de bijbel als de maatstaf der waarheid. Volg de raad van Johannes op: „Geliefden, gelooft niet iedere geïnspireerde uiting, maar beproeft de geïnspireerde uitingen om te zien of ze hun oorsprong vinden bij God, omdat er vele valse profeten in de wereld zijn uitgegaan.” — 1 Joh. 4:1, NW.
-
-
Onderwijs voor onderwijzeres en leerlingenDe Wachttoren 1962 | 1 oktober
-
-
Onderwijs voor onderwijzeres en leerlingen
„Op een dag werd ik door de onderwijzeres van mijn zoontje opgebeld”, bericht een van Jehovah’s getuigen in Ohio. „Tijdens het gesprek vertelde zij dat zij graag zou hebben dat ik zo spoedig mogelijk naar de school zou komen, daar mijn acht jaar oude zoontje ’de hele school op stelten zette’. Toen ik er aankwam, hoorde ik dat mijn zoontje zijn klasgenootjes had verteld dat de naam van God Jehovah is. Daarom legde ik de onderwijzeres uit waarom God een naam bezit en dat deze meer dan 6000 maal in de Hebreeuwse Geschriften wordt vermeld. Ik besloot door haar Psalm 83:18 (NW, vs. 19, NBG) voor te lezen. Sinds die tijd heeft deze onderwijzeres mijn zoontje veel vragen met betrekking tot zijn christelijke geloofsovertuiging gesteld.”
-