-
De verwijdering van ’s mensen voornaamste onruststokerDe Wachttoren 1968 | 15 februari
-
-
14. (a) Waar bevinden wij ons in de stroom des tijds? (b) Welke betrekkingen bestaan er tussen Gods rustdag en de 1000-jarige regering van Christus?
14 Volgens de bijbelse tijdtafel heeft de mens thans op aarde een geschiedenis van bijna 6000 jaar achter de rug. Adam werd in 4026 v.G.T. geschapen, hetgeen betekent dat ongeveer in de herfst van 1975 G.T. zesduizend jaar menselijke geschiedenis eindigen. Wij bevinden ons in de grote 7000-jarige rustdag van God, die begon toen hij na de schepping van Adam en Eva begon te rusten. Er moeten dus nog een duizend jaar verlopen. Zonder Satan en zijn demonen die de mensheid kunnen verontrusten, zal het inderdaad een tijdsperiode van rust zijn. Het zal als een sabbat zijn. In een bepaald opzicht zal het een sabbat binnen een sabbat zijn. De laatste duizend jaar van Gods grote zevenduizendjarige rust is een speciale sabbat, waarover de Zoon des mensen Heer zal zijn. — Matth. 12:8.
15. (a) Wat zal voor de mensheid nodig zijn, wil ze het hoofd kunnen bieden aan de beproevingen die bestaan in het loslaten van Satan aan het eind van de 1000 jaar? (b) Welk werk zal er gedurende de 1000-jarige regering van Christus gedaan moeten worden, en wie zullen dat doen?
15 Daar Satan samen met zijn demonen voor een „korte tijd” zal worden losgelaten, zal de mensheid tegen het eind van dit sabbat-millennium heel wat veranderd moeten zijn, zodat Satan niet in staat zal zijn hen zo gemakkelijk te beïnvloeden een loopbaan van goddeloosheid te gaan volgen zoals die in de geschiedenis staat opgetekend. Zij zullen moeten worden geholpen, zodat zij in staat zullen zijn de laatste beproeving bij het loslaten van de Slang en zijn demonen te weerstaan. Dit werk moet daarom tijdens de duizendjarige regering van Christus worden verricht. Gedurende zijn heerschappij zal er gerechtigheid op aarde zijn en de mensen zal rechtvaardigheid worden geleerd. Christus en zijn 144.000 medekoningen en -priesters zullen de mensheid hulp bieden en zullen hen opheffen uit de onvolmaakte staat waarin de begeerten van het vlees zoveel vat op hen hebben. Zij zullen hun persoonlijkheid kunnen hervormen en tot fysieke volmaaktheid geraken. Maar wanneer wij ons nog verder met de profetie in Openbaring bezighouden, worden ons hierdoor nog meer details verschaft en krijgen wij nog meer licht hieromtrent, want de zegeningen die God voor de mensheid in petto heeft wanneer de Grote Ordeverstoorder uit de weg geruimd is, zijn groter dan de mens met zijn eigen verstandelijke vermogens kan bevatten. — Joh. 5:22, 28, 29; Hand. 17:31; 2 Petr. 3:13; Ef. 4:22, 23.
-
-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1967 | 15 december
-
-
Vragen van lezers
● Volgens Lukas 22:37 moest Jezus in vervulling van Jesaja 53:12 „onder de wettelozen gerekend” worden. Moeten Jezus’ discipelen als de „wettelozen” beschouwd worden omdat sommigen van hen een zwaard droegen? — A.F., V.S.
Neen, er blijkt niet dat Jezus’ volgelingen, zelfs al hadden zij toen twee zwaarden, de „wettelozen” waren. Dit gedeelte van Jesaja 53:12 werd veeleer vervuld toen hij tussen twee misdadigers in aan de paal werd gehangen. Wanneer wij de context van Jezus’ woorden aan een onderzoek onderwerpen, kunnen wij beter begrijpen waar hij het over had. Lukas 22:35-38 luidt:
„Ook zei hij tot hen: ’Toen ik u uitzond zonder beurs en voedselzak en sandalen, heeft het u toen aan iets ontbroken?’ Zij zeiden: ’Neen!’ Toen zei hij tot hen: ’Laat nu echter degene die een beurs heeft, die nemen, insgelijks ook een voedselzak; en laat degene die geen zwaard heeft, zijn bovenkleed verkopen en er een kopen. Want ik zeg u dat dit wat geschreven staat, in mij volbracht moet worden, namelijk: „En hij werd onder de wettelozen gerekend.” Want dat wat mij aangaat, is zich aan het voltrekken.’ Toen zeiden zij: ’Heer, zie! hier zijn twee zwaarden.’ Hij zei tot hen: ’Het is genoeg.’”
De Heer bracht de laatste avond voor zijn dood samen met zijn discipelen door. Hij besefte dat als hij eenmaal gearresteerd en terechtgesteld zou zijn, de omstandigheden voor hen zouden veranderen. Toen hij hen voordien had uitgezonden, waren zij door de mensen verwelkomd en er was voor hen gezorgd, maar nu zou alles veel moeilijker worden (Mark. 6:7-11). Van nu af aan zouden zij door de meerderheid der mensen niet hartelijk ontvangen worden, maar zouden worden verworpen en gesmaad. Zij zouden daarom bepaalde voorzieningen voor zichzelf moeten treffen.
Na te hebben verteld wat in de toekomst hun omstandigheden zouden zijn, legde Jezus zijn discipelen uit waarom er veranderingen zouden komen; hij vertelde hun de reden. Het was omdat hij gedood zou worden, als een zondaar weggenomen zou worden en in vervulling van Jesaja 53:12 samen met wettelozen terechtgesteld zou worden. De „wettelozen” waren niet de discipelen tot wie hij sprak, maar in plaats daarvan de boosdoeners die aan weerszijden van Jezus aan een paal werden gehangen (Matth. 27:38). In sommige manuscripten is er in Markus 15 een vers ingevoegd waarin rechtstreeks verband wordt gelegd tussen deze boosdoeners en de profetie in Jesaja 53:12; maar oudere en betrouwbaarder bijbelmanuscripten laten Markus 15:28 weg.
-