-
Zachtaardigheid en zelfbeheersing werpen vreedzame vruchten afDe Wachttoren 1960 | 1 mei
-
-
18. In welke opzichten is de organisatie van Jehovah’s getuigen wat haar schitterende vruchten betreft, als de hof van Eden, en hoe wordt dit mogelijk gemaakt?
18 Of Jehovah’s getuigen dus gehuwd zijn of niet, volwassen zijn of nog kinderen, tot het overblijfsel behoren of van de „grote schare” deel uitmaken of opzieners zijn of niet, met de hulp van Gods heilige geest en door zachtaardigheid en zelfbeheersing te beoefenen, kunnen zij allemaal een overvloedige en nimmer eindigende oogst van vreedzame vruchten voortbrengen. Onder Jehovah’s liefdevolle beschermende zorg is hun organisatie door de schoonheid van vrede en eenheid waarmee ze is getooid, als de hof van Eden. Dit komt omdat alle leden ervan een diepe achting en liefde voor Jehovah’s wetten bezitten en in alles de goddelijke wil met ijver en toewijding ten uitvoer brengen. „Mijn zoon, vergeet mijn onderwijzing niet en uw hart beware mijn geboden, want lengte van dagen, en jaren van leven, en vrede zullen zij u vermeerderen”. „Zij, die uw wet liefhebben, hebben groten vrede, er is voor hen geen struikelblok”. — Spr. 3:1, 2; Ps. 119:165.
19. Hoe alleen kunnen zij die vrede en tevredenheid liefhebben, ervan verzekerd zijn dat zij deze tot in alle eeuwigheid zullen kunnen genieten?
19 U allen, waar dan ook, die van goede wil bent en vrede en eenheid liefhebt, wanneer u in het alles overtreffende geluk wilt delen en in eeuwige vrede en tevredenheid onder de heerschappij van Gods koninkrijk in een paradijsachtige tuin wenst te leven, verbindt u dan snel met Jehovah’s vredelievende getuigen en weest te zamen met hen zachtaardig, kalm, op liefdevolle wijze geduldig en beheerst. Blijft de goddelijke wil gehoorzamen, waartoe ook Psalm 37 behoort: „Ontsteek u niet over de boosdoener; . . . Want als gras zullen zij haast worden afgesneden, . . . Laat af van toorn, en verlaat de grimmigheid; . . . Want de boosdoeners zullen uitgeroeid worden, maar die den HERE verwachten, die zullen de aarde erfelijk bezitten. En nog een weinig, en de goddeloze zal er niet zijn; en gij zult acht nemen op zijn plaats, maar hij zal er niet wezen. De zachtmoedigen [de zachtaardigen] daarentegen zullen de aarde erfelijk bezitten, en zich verlustigen over groten vrede”. — Ps. 37:1, 2, 8-11, SV.
-
-
De apocriefen — van goddelijke of menselijke oorsprong?De Wachttoren 1960 | 15 mei
-
-
De apocriefen — van goddelijke of menselijke oorsprong?
ZIJN de apocriefen van goddelijke of menselijke oorsprong? Maken ze deel uit van „de gehele Schrift [die] door God [is] geïnspireerd” en die heilzaam is om ons „volledig bekwaam” te maken, „volledig toegerust tot ieder goed werk”? Of behoren ze tot de „menselijke overlevering”, „de elementaire dingen der wereld”, waartegen de apostel Paulus christenen waarschuwde? Wat zijn de feiten? — 2 Tim. 3:16, 17; Kol. 2:8, NW.
De oorspronkelijke betekenis van de uitdrukking „apocriefen” wordt duidelijk door de wijze waarop Jezus haar gebruikt: „Er is niets verborgen dat niet openbaar zal worden, noch is er iets zorgvuldig aan het oog onttrokken dat nooit bekend zal worden”. Na verloop van jaren kreeg de uitdrukking echter de ongunstige betekenis van „geschriften of verklaringen van twijfelachtig auteurschap of bedenkelijke autoriteit”. De uitdrukking „apocriefen” wordt thans het meest gebruikt om de elf geschriften aan te duiden die door de Rooms-Katholieke Kerk op haar concilie van Trente (1546) aan de canon werden toegevoegd, maar die door andere religieuze richtingen zijn afgewezen. — Luk. 8:17, NW.
Deze elf toegevoegde geschriften zijn Tobit, Judith, Wijsheid (van Salomo), Wijsheid van Jezus Sirach of Ecclesiasticus, Baruch, 1 en 2 Maccabeeën, een Aanhangsel bij Esther en drie Aanhangsels bij Daniël, namelijk de Lofzang der drie vrienden, Susanna en de ouderlingen en de Vernietiging van Bel en de Draak. Katholieke schrijvers verwijzen naar deze boeken als deuterocanonisch, hetgeen „van de tweede (of latere) canon” betekent, ter onderscheiding van het woord protocanonisch.
-