-
„Voor alle aanwezigen” terechtwijzenDe Wachttoren 1977 | 1 maart
-
-
1. Voor wie moeten degenen die in zonde volharden, volgens 1 Timotheüs 5:20 terechtgewezen worden, en waarom?
HOE staat het dan met Paulus’ instructies aan Timótheüs om degenen die in zonde volharden, „voor alle aanwezigen [letterlijk, in het Grieks, „voor het oog van allen”]” terecht te wijzen? Dit heeft een definitief doel, namelijk, opdat „ook de overigen vrees mogen hebben”, dat wil zeggen, bevreesd zullen zijn tot hetzelfde zondige gedrag te vervallen (1 Tim. 5:20). Welke omstandigheden vereisen derhalve dat er op deze wijze wordt terechtgewezen, en hoe kan het „voor het oog van allen” worden gedaan?
2-4. Wat kan er gezegd worden over de toepassing van de uitdrukking „voor alle aanwezigen”, en door welke bijbelse voorbeelden wordt dit geïllustreerd?
2 De uitdrukking „voor alle aanwezigen” of „voor het oog van allen” is niet specifiek wat de toepassing ervan betreft. Ze kan betekenen dat de terechtwijzing voor de hele gemeente wordt gegeven of ze kan betekenen dat de terechtwijzing gegeven wordt voor allen die op een of andere wijze bij de kwestie betrokken zijn of ervan op de hoogte zijn, met inbegrip van getuigen van het kwaad, en die aanwezig zijn wanneer de overtreder wordt terechtgewezen. Wàt ook het geval mag zijn, het is duidelijk dat de terechtwijzing een openbaar karakter moest hebben en niet louter een privé-aangelegenheid was.a
3 Dezelfde Griekse uitdrukking die in 1 Timótheüs 5:20 wordt aangetroffen, wordt ook in Lukas 8:47 gebruikt met betrekking tot de vrouw die door Jezus van een bloedvloeiing werd genezen. Volgens het verslag „onthulde [zij] ten aanhoren van al het volk [Grieks, „voor het oog van al het volk”] om welke reden zij hem had aangeraakt”. Het is duidelijk dat dit niet wil zeggen dat zij dit voor de gehele stadsbevolking (mogelijk Kapérnaüm) deed, maar voor degenen in de schare die daar toevallig aanwezig waren en die Jezus hoorden vragen: „Wie heeft mij aangeraakt?” — Luk. 8:43-47.
4 In ongeveer dezelfde trant zegt de apostel Paulus over de terechtwijzing die hij Petrus in Antiochië gaf: „Maar toen ik zag dat zij niet recht wandelden overeenkomstig de waarheid van het goede nieuws, zei ik tot Céfas [Petrus], waar allen bij waren . . .” Hoewel „waar allen bij waren . . .” hier kan betekenen: ten aanhoren van de hele gemeente die in vergadering bijeen was, kan het voornaamwoord „allen” ook terugwijzen naar degenen die Paulus zo juist had genoemd, ’degenen die niet recht wandelden overeenkomstig de waarheid van het goede nieuws’. Het zou kunnen betekenen dat hij zijn terechtwijzing op een andere bijeenkomst dan een gemeentevergadering uitte, misschien tijdens een maaltijd, waar de joodse gelovigen zich, evenals Petrus, van anderen afscheidden. — Gal. 2:11-14.
5. Waardoor kunnen wij ons, aangezien er geen specifieke schriftuurlijke regel bestaat, bij de toepassing van deze uitdrukking laten leiden?
5 Aangezien wij niet dogmatisch kunnen zijn met betrekking tot de toepassing van de uitdrukking „voor alle aanwezigen”, schijnt de bestaande noodzaak te moeten aangeven hoe ze toegepast moet worden. Indien een terechtwijzing onder de aandacht van de hele gemeente gebracht moet worden, dient dit te gebeuren. Is dit niet noodzakelijk, dan dient ze gegeven te worden ten aanhoren van allen die met de zaak te maken hebben of die om de een of andere reden de terechtwijzing nodig hebben om er voordeel van te trekken.
GODVRUCHTIGE LIEFDE EEN RICHTSNOER
6. Welke beteugelende uitwerking heeft liefde volgens de Schrift in deze aangelegenheden?
6 Er zijn schriftuurlijke beginselen die te kennen geven dat de overtredingen en zonden van anderen niet onnodig bekendgemaakt moeten worden. De bijbel in zijn geheel toont aan dat liefde iemand er over het algemeen toe dient te bewegen de zonden van zijn broeder te bedekken in plaats van er moedwillig de aandacht op te vestigen. (Vergelijk Spreuken 10:12; 11:12, 13; 16:27; 17:9; 1 Petrus 4:8.) Jehovah zegt dat hij degene terechtwijst die, afgezien van andere verkeerde dingen, ten nadele van zijn eigen broeder ’een gebrek aan de kaak heeft gesteld’ of onthuld (Ps. 50:20, 21). Gods Zoon verschafte de goddelijke regel die in alle gevallen van toepassing is: „Alle dingen dan die gij wilt dat de mensen voor u doen, moet ook gij insgelijks voor hen doen” (Matth. 7:12). Niemand van ons zou willen dat onze fouten rondgebazuind zouden worden wanneer hier geen werkelijke noodzaak toe bestond. Indien onze broeders daarentegen iets om hun eigen bestwil zouden moeten horen, zouden wij ons in hun positie moeten verplaatsen en moeten inzien dat ook wij niet graag zouden willen dat ons noodzakelijke inlichtingen zouden worden onthouden.
7, 8. Illustreer hoe een onnodige bekendmaking van iemands overtreding veel onnodige schade kan veroorzaken.
7 Wanneer er geen werkelijke noodzaak bestaat, kan het bekendmaken van de fouten van anderen veel onnodige schade veroorzaken. Beschouw ter illustratie het geval van een aantrekkelijke jonge vrouw die voor haar werk veel moet reizen en die zich, toen zij weer eens op reis was, een aantal keren aan een bepaalde overtreding schuldig heeft gemaakt. Veronderstel nu dat de ouderlingen dit van iemand ander zouden vernemen en dat zij, aangezien de jonge vrouw in gebreke was gebleven hen uit eigen beweging te benaderen, na met haar gesproken te hebben en te hebben vastgesteld dat het bericht waar was, vervolgens de beslissing zouden nemen aan de gemeente bekend te maken dat zij haar hadden terechtgewezen, waarbij zij haar naam vermelden. Wat zou de gemeente denken? Sommigen zouden misschien veronderstellen dat de overtreding van seksuele aard was, terwijl er in werkelijkheid iets anders was gebeurd. Op deze speciale reis was de jonge vrouw dicht bij haar huis gekomen en had zij de gelegenheid aangegrepen om haar familieleden, die geen Getuigen zijn, te bezoeken. Zij had vroeger altijd gerookt, en beïnvloed door hun rookgewoonten, was zij zwak geworden en had ook zij een aantal keren gerookt. Een bekendmaking aan de gemeente waarin zij eenvoudig wordt genoemd als iemand die is terechtgewezen zou in werkelijkheid dan ook tot gevolg kunnen hebben dat velen op grond van ongerechtvaardigde veronderstellingen en onjuiste gissingen een heel verwrongen beeld van haar krijgen.
8 Een overeenkomstige situatie zou een gehuwde man kunnen betreffen die zich thuis een aantal keren dermate te buiten gaat aan alcoholische dranken dat hij dronken wordt. Wanneer aan de gemeente bekendgemaakt zou worden dat er een terechtwijzing is gegeven, zouden ook in dit geval sommigen van de aanwezigen ten onrechte kunnen veronderstellen dat de man een overspeler was of zich aan een andere ernstige zonde schuldig had gemaakt die niets met de werkelijkheid van de zaak te maken heeft. Hoeveel werkelijk voordeel — voor de desbetreffende personen en voor de gemeente — zou zo’n ruchtbaarheid in werkelijkheid afwerpen, en zou het werkelijk tegen de veroorzaakte schade opwegen?
9, 10. (a) Wat wordt door de wijze waarop gevallen van kwaaddoen in Israël werden behandeld, te kennen gegeven met betrekking tot het bekendmaken van iemands fouten? (b) Over het krachtige optreden tegen wat voor soort van zonden moesten de Israëlieten worden ingelicht, opdat zij ten aanzien daarvan vrees konden ontwikkelen?
9 Het beginsel om iemands fout niet bekend te maken wanneer dit niet noodzakelijk is, schijnt ook ondersteund te worden door de algemene procedure die in het vleselijke Israël onder het Wetsverbond werd gevolgd. De bijbelse voorschriften en verslagen geven te kennen dat gevallen van kwaaddoen voornamelijk aan de stadsoudsten bij de poorten werden voorgelegd wanneer er geschillen bij betrokken waren, zoals in gevallen waarin een overtreder niet wilde erkennen dat hij iemand anders onrecht had aangedaan en ook wanneer de gemeenschap in haar geheel ernstig door het kwaaddoen werd beïnvloed of erdoor in gevaar werd gebracht. — Zie Aid to Bible Understanding, blz. 384, 385, 1053, 1054.
10 De uitdrukking die de apostel in 1 Timótheüs 5:20 gebruikt, „opdat ook de overigen vrees mogen hebben”, doet denken aan de verwijzingen in het Wetsverbond naar het krachtige optreden tegen bepaalde overtreders, want daar komt de passage voor dat „heel Israël het [zal] horen en bevreesd [zal] worden, en men zal een dergelijke slechte daad niet meer in uw midden begaan”. Het is echter opmerkenswaardig dat de bedoelde zonden hetzij van dien aard waren dat ze een ernstig gevaar voor de gemeenschap konden vormen, waartoe ook het bevorderen en voorstaan van afval behoorde, zonden waarop de doodstraf stond, of zonden waren die reeds algemeen bekend waren geworden, zoals het afleggen van een vals getuigenis op een openbare rechtszitting. — Deut. 13:6-11; 17:8-13; 19:15-20.
11, 12. Tot welke houding met betrekking tot de ernstige zonde waartoe zijn raad in Matthéüs 18:15-17 zich uitstrekte, moedigt Jezus aan?
11 Jezus’ instructies in Matthéüs 18:15-17 wijzen er ook op dat men er terecht zorg voor moet dragen persoonlijke problemen indien mogelijk persoonlijk te houden. De verwante passage in Lukas 17:3, 4 geeft te kennen dat deze raad betrekking heeft op zonden die een persoon tegen een ander heeft begaan. Jezus zei dat degene tegen wie gezondigd was, de zaak niet moest rondbazuinen maar veeleer naar de overtreder toe moest gaan en de kwestie onder vier ogen in het reine moest brengen. Dit zou een goede uitwerking kunnen hebben, want wanneer de overtreder merkt hoe attent hij wordt bejegend, doordat er geen ruchtbaarheid aan de kwestie wordt gegeven, zal hij ontvankelijker zijn voor terechtwijzing. Zelfs als persoonlijke krachtsinspanningen op niets uitliepen, moest de kwestie toch niet aan de grote klok worden gehangen; in plaats daarvan zou degene tegen wie was gezondigd, in een verdere poging een of twee anderen meenemen. Alleen als deze kleine groep ook geen succes had, zou de kwestie aan „de gemeente” bekendgemaakt worden (waarmee klaarblijkelijk haar vertegenwoordigende leden, de ouderlingen, bedoeld worden; vergelijk Numeri 35:12, 24, 25 met Deuteronomium 19:12; Jozua 20:4).
12 Er dient opgemerkt te worden dat de zonden die in Jezus’ raad werden beschouwd, in werkelijkheid ernstige zonden waren, aangezien hij zei dat wanneer personen in gebreke bleven gunstig op de gemeentelijke terechtwijzing te reageren, dit tot uitsluiting zou leiden (Matth. 18:17). En toch moesten deze zonden, ondanks de ernst ervan, slechts dan bekendgemaakt worden als dit door de omstandigheden werd geëist. En hoewel deze raad rechtstreeks betrekking heeft op zonden die een persoon tegen een ander heeft begaan, schijnt het duidelijk te zijn dat het door Gods Zoon verschafte beginsel om onnodige ruchtbaarheid te vermijden, in alle gevallen van toepassing is, ongeacht van welke aard de overtreding is.
13. In het geval van wat voor soort van overtredingen dient, bij wijze van samenvatting, een terechtwijzing logischerwijs voor een hele gemeente gegeven te worden, en wanneer moet dit ’met strengheid’ gebeuren?
13 Alle schriftuurlijke bewijzen schijnen erop te duiden dat gelegenheden waarbij een overtreder voor de gehele gemeente terechtgewezen moet worden, beperkt dienen te blijven tot gevallen van ernstig kwaaddoen die reeds algemeen bekend zijn of beslist algemeen bekend zullen worden, of tot gevallen waarin persoonlijker krachtsinspanningen om de persoon tot berouw te brengen en hem van het kwaaddoen af te keren, onzekere resultaten hebben gehad en men van mening is dat er voor de gemeente een potentieel gevaar blijft bestaan, een gevaar waarvoor de gemeenteleden gewaarschuwd moeten worden om zichzelf te kunnen beschermen.b Indien het kwaad een bron van algemene moeilijkheden voor de gemeente vormt, moet de terechtwijzing ’met strengheid’ geschieden en worden voortgezet totdat het kwaad geheel is verwijderd. — Tit. 1:13.
EEN OPENBARE TERECHTWIJZING GEVEN
14. Hoe komt het dat een bekendmaking waarin eenvoudig wordt verklaard dat iemand is terechtgewezen, niet werkelijk een nakoming vormt van de instructie ’voor alle aanwezigen terecht te wijzen’? Wat is er nodig?
14 Voor een doeltreffende terechtwijzing van personen die in kwaaddoen volharden, is het gebruik van overtuigende bewijzen uit Gods Woord noodzakelijk. Een bekendmaking aan een groep voorlezen dat iemand „is terechtgewezen”, wil op zichzelf niet zeggen dat hij ’voor alle aanwezigen wordt terechtgewezen’. In de bekendmaking wordt in feite gezegd dat hij „is terechtgewezen”, waaruit blijkt dat de terechtwijzing reeds heeft plaatsgevonden — en klaarblijkelijk niet in aanwezigheid van degenen die de bekendmaking te horen krijgen, want anders zou zulk een bekendmaking niet aan hen gedaan hoeven te worden. De bekendmaking zou een ’bestraffing voor alle aanwezigen’ genoemd kunnen worden, maar ze vormt op zichzelf genomen geen terechtwijzing. De persoon wordt er inderdaad door beschuldigd of aan de kaak gesteld, maar hierbij is geen sprake van het verschaffen van overtuigende bewijzen, waardoor een terechtwijzing wordt gekenmerkt. Wil er een werkelijke terechtwijzing ten aanhoren van de gemeente gegeven worden, dan moet Gods Woord krachtig op de bepaalde soort van zonde die in het spel is, van toepassing gebracht worden. Dit is van het grootste belang ten einde in de toehoorders een godvruchtige vrees op te bouwen niet eveneens tot een dergelijk kwaaddoen te vervallen. — 2 Tim. 4:2.
15, 16. Is het noodzakelijk iemands naam te noemen ten einde hem „voor alle aanwezigen” terecht te wijzen, en hoe wordt dit in 1 Korinthiërs 14:23-25 aangetoond?
15 Is het noodzakelijk om iemand die fout heeft gehandeld, werkelijk met name te noemen ten einde hem „voor alle aanwezigen” terecht te wijzen? Aangezien de Schrift niet te kennen geeft dat hierbij het noemen van namen is betrokken, schijnt het dat ook dit van de bestaande noodzaak afhangt. Het is echter duidelijk dat er op een openbare bijeenkomst een terechtwijzing gegeven kan worden zonder degene of degenen voor wie de terechtwijzing bestemd is, door het noemen van de naam te identificeren.
16 In zijn eerste brief aan de Korinthiërs beschrijft de apostel Paulus bijvoorbeeld wat er gebeurt als een buitenstaander een christelijke vergadering bezoekt. Deze vreemdeling zal zich misschien voordien niet bewust geweest zijn van de onjuistheid van zijn vroegere handelingen en levenswijze. Hij zag er niet de noodzaak van in berouw te hebben. De apostel zegt echter dat wanneer deze persoon op de vergadering Gods waarheid hoort spreken, hij „door hen allen [wordt] terechtgewezen [van zijn zonde overtuigd, Leidsche Vertaling], hij wordt door allen nauwkeurig onderzocht; de geheimen van zijn hart worden openbaar”. Dit wil niet zeggen dat alle aanwezigen zijn naam noemen, aangezien hij een vreemde voor hen is. De krachtige waarheden die zij spreken, brengen hem er echter toe zichzelf in een nieuw licht te zien en sporen zijn hart tot berouw aan. — 1 Kor. 14:23-25.
17. Waarom hadden sommigen op Kreta een ernstige terechtwijzing nodig, en hoe kon Titus ’hen blijven terechtwijzen’?
17 Toen Paulus aan Titus op het eiland Kreta schreef, gaf hij hem de vermaning: „Blijf [bepaalde personen] . . . streng terechtwijzen, opdat zij gezond mogen zijn in het geloof.” Zij hadden zulk een strenge terechtwijzing nodig omdat zij moeilijkheden in de gemeente veroorzaakten. Zij waren ’tegensprekende, weerspannige, zinloze praters en bedriegers van de geest, die hele huisgezinnen ondersteboven keerden door dingen te leren die zij niet behoorden te leren’; anderen waren leugenachtig en lui. Het schijnt onwaarschijnlijk dat Titus, om hen te ’blijven’ terechtwijzen of hierin te volharden, herhaaldelijk, door middel van periodieke bekendmakingen, bepaalde namen voorlas met de mededeling dat deze personen zich schuldig maakten aan een verkeerd gedrag. In plaats daarvan zou hij zowel in besloten kring als op openbare bijeenkomsten aanhoudend de aandacht vestigen op Gods Woord en de hierin opgetekende geboden met betrekking tot deze overtredingen. Daardoor zou de gemeente iedereen die zich hieraan schuldig maakte, kunnen identificeren als een slechte invloed waartegen zij zich moesten beschermen. Door krachtige schriftuurlijke raad zou de hele gemeente geholpen worden er wegens een gezonde vrees voor te waken aan zulke praktijken deel te hebben. — Tit. 1:9-13; vergelijk 2 Timótheüs 4:2-4; 2 Thessalonicenzen 3:6-15.c
18. Welke omstandigheden zouden het vooral noodzakelijk maken op gemeentevergaderingen een terechtwijzing te geven met betrekking tot kwaaddoen?
18 Ongetwijfeld kunnen de meeste gevallen waarin gemeenteleden tot kwaaddoen vervallen, door de gemeentelijke herders met de persoon in kwestie worden afgehandeld. Indien zij echter reden hebben te geloven dat anderen ertoe verleid zouden kunnen worden in dezelfde soort van zonde te vervallen, zullen zij op hun vergaderingen tijd moeten besteden aan het geven van een terechtwijzing met betrekking tot dat soort van kwaaddoen. Als een kwestie openlijk bekend is of de gemeente in opspraak brengt, dienen zij dit zeer beslist te doen.
19. Onder welke omstandigheden zouden ouderlingen het raadzaam achten een korte bekendmaking te doen en de overtreder met name te noemen?
19 Als zij van mening zijn dat de omstandigheden dit nodig maken, zouden zij zelfs de naam van de persoon kunnen noemen (hoewel dit apart gebeurt van een lezing waarin het onderwerp wordt besproken) en kunnen vermelden dat zij hem hebben terechtgewezen. Wanneer er een schandaal bij betrokken is, zou dit de gemeenteleden in staat stellen de gemeente te verdedigen tegenover degenen die haar ervan zouden kunnen beschuldigen kwaaddoen door de vingers te zien. En zelfs wanneer de overtreding niet algemeen bekend is of in het geheim is begaan, zouden de ouderlingen het noodzakelijk kunnen achten dit te doen. Een jongeman kan zich bijvoorbeeld schuldig hebben gemaakt aan een bepaald onfatsoenlijk gedrag (niet noodzakelijkerwijs hoererij) met verscheidene jonge vrouwen, waarbij hij van de ene naar de andere gaat. Wanneer hij wordt terechtgewezen, kan hij uiting geven aan berouw. Toch kunnen de ouderlingen nog steeds bepaalde reserves ten aanzien van hem bezitten. Het kan zijn dat hem in het verleden reeds raad gegeven moest worden en hij derhalve gebrek aan vastberadenheid blijkt te bezitten om het kwaaddoen te vermijden. De ouderlingen kunnen van mening zijn dat de kudde de een of andere bekendmaking nodig heeft ten einde allen, en in het bijzonder de jongere zusters, ervan te doordringen dat er in de omgang met deze jongeman een mate van voorzichtigheid in acht genomen moet worden. Zij zullen misschien bekendmaken dat zij hem hebben terechtgewezen, waarbij zij zijn naam noemen.
20. Wat moet de gemeente, wanneer er slechts een korte bekendmaking wordt gedaan, ook weten om ’vrees te kunnen hebben’ niet tot een overeenkomstig kwaaddoen te vervallen?
20 Wanneer er op deze wijze een korte bekendmaking wordt gedaan, zullen — indien de overtreding zelf in het geheim is begaan — de meesten van de gemeente er natuurlijk geen idee van hebben voor wat voor soort van overtreding zij op hun hoede moeten zijn. Men zou nauwelijks van hen kunnen verwachten „vrees” te hebben zich aan iets schuldig te maken zonder te weten wat er wordt bedoeld. Op een andere vergadering dient een ouderling daarom schriftuurlijke inlichtingen te geven over de speciale soort van overtreding waar het om gaat, en dient hij aan te tonen hoe het komt dat mensen daartoe vervallen en waarom het zo laakbaar en schadelijk is, terwijl hij tevens gezonde raad zal geven aangaande manieren om zich te versterken, zodat men niet in een dergelijke strik valt. Tijdens een dergelijke lezing zullen er echter geen namen worden genoemd.
21. Hoe kunnen gemeenteleden, zelfs als er geen naam genoemd wordt, tegen overtreders beschermd worden of ervan op de hoogte gesteld worden dat degenen wier zondige handelwijze duidelijk waarneembare gevolgen heeft, inderdaad voor allen zijn terechtgewezen?
21 Ouderlingen zouden zelfs van mening kunnen zijn dat zo’n lezing alles is wat er nodig is, want ook al is er op een vroeger gehouden vergadering geen naam bekendgemaakt, dan kan de lezing voldoende zijn om alle inlichtingen te verschaffen die de gemeenteleden nodig hebben om zich te verdedigen voor het geval dat de persoon hen zou benaderen en zich weer met praktijken zou bezighouden zoals die welke in de lezing werden beschreven. Of beschouw eens het geval waarin een daad van immoraliteit een buitenechtelijke zwangerschap tot gevolg heeft of tot een echtscheiding op grond van overspel leidt. Een lezing waarin wordt aangetoond hoe iemand ertoe kan komen zich aan seksueel wangedrag schuldig te maken, zou de waarschuwing kunnen inhouden dat ’wij niet moeten denken dat dit ons niet kan overkomen, want het is in onze gemeente voorgekomen en wij moeten tot onze spijt zeggen dat het thans tot deze verdrietige gevolgen heeft geleid’. Hoewel er geen naam werd genoemd, hetzij vóór, gedurende of na de lezing, zal de gemeente, wanneer ze de hieruit voortvloeiende zwangerschap ziet of over de echtscheidingsprocedure verneemt, weten dat er inderdaad een terechtwijzing is gegeven.
-
-
„Voor alle aanwezigen” terechtwijzenDe Wachttoren 1977 | 1 maart
-
-
a Diverse vertalingen gebruiken het woord ’openbaar’ of „in het openbaar” ter vertaling van 1 Timótheüs 5:20. Verscheidene van deze beperken echter ook de ’zondaars’ waarnaar wordt verwezen, tot personen die deel uitmaken van de in het voorgaande vers (5 vers 19) genoemde ouderlingen. In Knox’s vertaling, welke luidt: „Geef een openbare bestraffing aan degenen die verkeerd leven”, komt bijvoorbeeld een voetnoot voor waarin wordt gezegd: „’Aan degenen’, hetgeen waarschijnlijk betekent, ’aan die presbyters [ouderlingen]’; en de aanwijzing dat zij in het openbaar bestraft moeten worden, kan het beste begrepen worden in de zin van ’Voor de andere presbyters’.” Met betrekking tot de toepassing van het zinsdeel „voor allen” als toepasselijk op hetzij ’alle ouderlingen’ of ’allen in de gemeente’, wordt in Schaff-Lange’s commentaar verklaard: „Grammaticaal is zowel het één als het ander toelaatbaar.” Wij vestigen slechts de aandacht op deze punten om aan te tonen dat het zinsdeel in 1 Timótheüs 5:20 „voor alle aanwezigen” (of, „voor het oog van allen”) grammaticaal meer dan één toepassing kan hebben: het kan van toepassing zijn op een grote groep, zoals een bijeengekomen gemeente, of op een kleinere groep, zoals een lichaam van ouderlingen.
b In veel bijbelcommentaren wordt 1 Timótheüs 5:20 op overeenkomstige wijze toegelicht. In dat van Albert Barnes staat: „. . . de aanwijzing hier heeft betrekking op de wijze waarop een overtreder behandeld moet worden die schuldig bevonden is en wiens geval openbaar is geworden. In dat geval is een openbare uiting van afkeuring noodzakelijk.” Het commentaar van Schaff-Lange verklaart: „De aard van het geval zelf verlangt dat men onder hamartanontas speciaal grovere misdaden verstaat, ja, dat soort van misdaden die terecht een schandaal veroorzaken.” In Henry’s Bible Commentary wordt opgemerkt: „Openbare, schandelijke zondaars moeten in het openbaar bestraft worden; aangezien hun zonde in het openbaar en voor het oog van velen is bedreven of op zijn minst aan allen bekend is geworden, moet hun terechtwijzing in het openbaar en ten aanhoren van allen geschieden.”
-