-
Consideratie met oudere en in moeilijkheden verkerende personenDe Wachttoren 1962 | 15 oktober
-
-
De discipel Jakobus legde hierop de nadruk, toen hij het geven van stoffelijke dingen rechtstreeks met onze aanbidding van God in verband bracht: „Zuivere en onbevlekte godsdienst voor God, den Vader, is: omzien naar wezen en weduwen in hun druk en zichzelf onbesmet van de wereld bewaren.” „Wat baat het, mijn broeders, of iemand al beweert geloof te hebben, als hij geen werken heeft? Kan dat geloof hem behouden? Stel, dat een broeder of zuster gebrek heeft aan kleding en aan dagelijks voedsel, en iemand uwer zegt tot hen: Gaat heen in vrede, houdt u warm en eet goed, zonder hen echter van het nodige voor het lichaam te voorzien, wat baat dit? Zo is het ook met het geloof: indien het niet met werken gepaard gaat, is het, op zichzelf genomen, dood.” — Jak. 1:27; 2:14-17.
De vroege christenen toonden hun geloof door hun werken, waartoe ook behoorde dat zij consideratie hadden met oudere en in moeilijkheden verkerende personen. Zo waren er bijvoorbeeld onder de christenen in Jeruzalem enige behoeftige weduwen die geen familieleden hadden en geen middelen om in hun onderhoud te voorzien. Onder apostolische leiding ontvingen deze verarmde christenen hun dagelijkse voedsel van de gemeente. Hoewel deze zorg voor de behoeftige weduwen niet de voorrang kreeg boven het prediken en onderwijzen van Gods Woord, werd ze toch als een „nodige zaak” beschouwd. Juiste aandacht hiervoor en voor de bediening bracht Jehovah’s zegen, „en het getal der discipelen vermenigvuldigde te Jeruzalem zeer”. — Hand. 6:1-7, SV.
Wanneer christenen in een bepaalde plaats tot bittere armoede vervielen, was het heel gebruikelijk dat andere christelijke gemeenten in de vorm van giften hulp boden. Hoewel de gemeenten in Macedonië zelf erg arm waren, bleven zij toch om het voorrecht vragen het weinige wat zij hadden met hun behoeftige broeders te delen (2 Kor. 8:1-9, 15). Het delen met anderen is niet afhankelijk van wat men zelf heeft. Wil men het geluk van het geven smaken, dan is alleen de bereidheid om hetgeen men tot zijn beschikking heeft met anderen te delen, noodzakelijk. Dit deden de vroege christenen vol vreugde. In vele opzichten leek hun liefde en eenheid op die van een grote gezinskring. In feite deed Paulus de op een gezin gelijkende verhouding binnen de gemeente uitkomen, toen hij Timótheüs instructies gaf over het vervullen van zijn opzienerschap te Efeze: „Word niet heftig tegen een ouden man, maar vermaan hem als een vader; doe het jonge mannen als broeders, oude vrouwen als moeders, jonge vrouwen als zusters, in alle reinheid.” Hier waren wederzijdse consideratie en respect voor nodig. — 1 Tim. 5:1, 2.
Wat moest Timótheüs, gezien deze hechte eenheid van de gemeente, doen als een bejaarde christelijke weduwe in Efeze behoeftig werd en niemand had om haar te ondersteunen? Onder inspiratie gaf Paulus de instructie: „Behandel de weduwen met eerbied, te weten haar die inderdaad weduwen zijn. Heeft een weduwe kinderen of kleinkinderen, laten die vóór alles leeren hun huisgenooten hoog te achten, en te vergelden wat zij van vorige geslachten hebben ontvangen; want dat is aan God welgevallig. Wie niet zorgt voor de zijnen, vooral voor zijn huisgenooten, die verloochent het geloof en is erger dan een ongeloovige. Indien een geloovige vrouw weduwen in haar familie heeft, dat zij ze verzorge, en laat de gemeente er niet mee belast worden; opdat deze zorg drage voor degenen die wezenlijk weduwen zijn.” — 1 Tim. 5:3, 4, 8, 16, LV.
Hier past Paulus het beginsel toe, dat kinderen hun ouders moeten eren, waarbij hij toont dat dit ook inhoudt dat men, wanneer dit nodig wordt, in stoffelijke dingen voorziet. Ouders en grootouders die vele jaren hebben gewerkt om een gezin groot te brengen en die later niet meer zelf in hun onderhoud kunnen voorzien, hebben recht op stoffelijke hulp. Het kost natuurlijk tijd en geld — die men ergens anders in Gods dienst zou kunnen gebruiken — om een behoeftige ouder te helpen, maar christenen moeten niet de Farizeeën nadoen door te zeggen: „Het is offergave, alwat gij van mij hadt kunnen trekken.”
Men kan een bejaarde ouder beter in een christelijk huis verzorgen dan zich van die vader of moeder te ontdoen zodat zij hun laatste levensjaren bij wereldlingen moeten doorbrengen die hun geen geestelijke aanmoediging en vertroosting kunnen bieden. Jezus kende het voordeel dat eruit zou voortvloeien wanneer er voor zijn moeder, die kennelijk weduwe was geworden, in een christelijk huis gezorgd zou worden. „Toen dan Jezus [vanaf zijn martelpaal] zijn moeder zag en den discipel, dien Hij liefhad, bij haar staande, zeide Hij tot zijn moeder: Vrouw, zie, uw zoon. Daarna zeide Hij tot den discipel: Zie, uw moeder. En van dat uur af nam de discipel haar bij zich in huis.” Het was veel beter dat Maria door Johannes, een christen, verzorgd zou worden, dan door haar kinderen die toen ongelovig waren. Hoewel Johannes een apostel was, vroeg hij niet vanwege andere dringende verplichtingen van het betonen van deze eer vrijgesteld te worden. — Joh. 19:26, 27.
-
-
Consideratie met oudere en in moeilijkheden verkerende personenDe Wachttoren 1962 | 15 oktober
-
-
Uit de resultaten van tedere genegenheid tegenover deze oudere personen en degenen die in moeilijkheden verkeren, blijkt dat een dergelijke consideratie Jehovah’s zegen heeft. Zo staat een bepaalde vrouw elke zondag vroeg op en rijdt dan een eind met haar auto ten einde een oudere weduwe op te halen en een dag lang met haar getuigenis te geven, gemeentevergaderingen te bezoeken en haar in stoffelijk opzicht te helpen. In een andere gemeente werd een vrouw van middelbare leeftijd die bij haar oude moeder woont, onlangs ziek; al gauw zwermden leden van de gemeente als werkbijen naar het huis van de zuster om alles schoon te houden, boodschappen te doen en andere werkjes te verrichten. De dankbare herstellende riep uit: „Ik wist niet dat zovelen van mijn broeders van mij hielden! Ik zal nooit genoeg voor Jehovah kunnen doen!” En neem dan eens het geval van een christelijke weduwe en haar twee dochters. Kort nadat dit gezin was verhuisd, overleed de moeder. Wie zou er voor de wezen zorgen? De opziener van hun nieuwe gemeente besefte dat deze jonge meisjes het voordeel van een christelijk huis nodig hadden en regelde het zo dat zij deel gingen uitmaken van zijn gezin. In nog een ander geval kwam een oudere gelovige vrouw in benarde omstandigheden te verkeren; een gezin van Getuigen die zich nog maar kort tevoren aan Jehovah hadden opgedragen, nam haar evenwel in huis, waar zij lange tijd liefdevol door hen verzorgd is. Deze voorbeelden tonen dat Jakobus’ woorden nog steeds worden toegepast: „Zuivere en onbevlekte godsdienst voor God, den Vader, is: omzien naar wezen en weduwen in hun druk.” — Jak. 1:27.
Wanneer u consideratie betoont met een van Jezus’ minste broeders, beschouwt hij dit als jegens hemzelf gedaan. Een dergelijk betoon van consideratie zal men onder de „andere schapen” van de Heer, die voor de zegen van eindeloos leven in Gods nieuwe wereld in aanmerking komen, vinden (Matth. 25:31-46). Zelfs nu reeds worden attente personen die de waarheid beseffen van de spreuk: „Gelukkig is hij die degenen die in moeilijkheden verkeren gunst betoont”, gezegend. U zult niet alleen het superieure geluk van het geven smaken, maar bovendien bemerken dat een bezoek aan een oudere persoon of een in moeilijkheden verkerende christen dikwijls wederzijds aanmoedigend werkt. Wanneer de bezoeker ziet hoe de beproefde persoon zijn rechtschapenheid handhaaft, krijgt hij een waardevolle les in volharding. Oudere christenen zijn vaak rijk aan interessante ervaringen en ooggetuigeverslagen van buitengewone gebeurtenissen uit de moderne geschiedenis van Jehovah’s gemeente. Betoont men hun die in moeilijkheden verkeren consideratie, dan gedenken zij u in hun gebeden tot Jehovah. Dit zijn enkele van de zegeningen die u ten deel vallen wanneer u getrouwe gelovigen die ’arm zijn naar de wereld, maar rijk in het geloof’, vriendelijkheid betoont. — Jak. 2:5.
In deze kritieke tijd onderzoekt Jehovah ons hart om te zien of wij God en onze naaste genoeg liefhebben om voor leven in zijn paradijsachtige nieuwe wereld in aanmerking te komen. Moge een ieder van ons gedurende dit strenge onderzoek de verklaring van de getrouwe Job kunnen herhalen: „Want ik redde den ellendige die om hulp riep, den wees en hem die geen helper had; de zegenwens van wie dreigde onder te gaan, kwam op mij, en het hart der weduwe deed ik jubelen; tot ogen was ik voor den blinde, en tot voeten voor den kreupele; een vader was ik voor de armen.” — Job 29:12, 13, 15, 16.
-
-
„Niet iemand die geld liefheeft”De Wachttoren 1962 | 1 december
-
-
„Niet iemand die geld liefheeft”
Een van Jehovah’s getuigen vertelt hoe het komt dat hij zich tot de waarheid aangetrokken ging voelen, namelijk door de houding van de Getuigen die de zaak waar hij werkte, bezochten: „Jehovah’s getuigen kwamen altijd in de kapperszaak waar ik werk en boden mij de tijdschriften De Wachttoren en Ontwaakt! aan. Ik weigerde altijd omdat ik een vurig katholiek en spiritist was. Op een dag nam een van mijn klanten de tijdschriften echter; hij betaalde een bepaald bedrag en weigerde het wisselgeld aan te nemen. De Getuige antwoordde dat hij dit niet kon houden, en dat maakte mij nieuwsgierig.”
-