-
Jehovah — De Grote Opziener en Herder van zijn volkDe Wachttoren 1969 | 1 oktober
-
-
toonde, was Jehovah inderdaad tegen hen gekant en waarschuwde hij hen voor hun komende vernietiging. Jehovah was zich er evenwel van bewust dat er zelfs onder zijn volk personen waren die het goede wilden doen, die onder zijn waakzame hoede wilden blijven en hem met een zuiver hart wilden dienen. Deze personen vergat hij niet. Zijn woorden waren: „En Ik zal de rest van mijn schapen verzamelen uit al de landen waarheen Ik ze heb verdreven, en Ik zal ze doen wederkeren naar hun weiden, en zij zullen vruchtbaar zijn en zich vermeerderen. Ook zal Ik over hen herders verwekken om hen te weiden, en zij zullen vrees noch schrik meer hebben, en zij zullen niet gemist worden, luidt het woord des HEREN” (Jer. 23:3, 4). Vervolgens zei Jehovah, vooruitziend naar een tijd in de verre toekomst: „Ik [zal] aan David een rechtvaardige Spruit . . . verwekken; die zal als koning regeren en verstandig handelen, die zal recht en gerechtigheid doen in het land.” — Jer. 23:5.
21 Hoewel Jehovah’s uitverkoren natie Israël in 607 v.G.T. rampzalig aan haar eind kwam omdat ze de raad van de Grote Herder niet had opgevolgd, gedacht Jehovah toch de rechtvaardigen onder zijn volk. Hij deed de belofte dat zij eens onder een rechtvaardige herder zouden staan, iemand die evenals hij in gerechtigheid met hen zou handelen.
22, 23. Wie heeft Jehovah als zijn voortreffelijke herder uitgekozen, en hoe vergewiste de voortreffelijke herder zich ervan dat er goed voor Jehovah’s schapen zou worden gezorgd?
22 De bijbel toont duidelijk aan dat Jehovah met de komst van de Heer Jezus als de Messías, over zijn aangestelde herder van de schapen ten behoeve van zijn volk beschikte. Jezus zei over zichzelf: „Ik ben de voortreffelijke herder.” Gedurende de drie en een half jaar van Jezus’ aardse bediening toonde hij hoe bekwaam hij was als de voortreffelijke herder van Jehovah en dat hij op zijn beurt in staat was uit de mensheid personen te kiezen die hadden bewezen bekwame, godvrezende en betrouwbare mannen te zijn die niet op onrechtvaardige winst uit waren. De eersten hiervan waren de apostelen, die Jezus uit zijn discipelen koos om de fundamentstenen van de christelijke gemeente te zijn. Degenen die Jezus uitkoos, bleken werkelijk voortreffelijke onderherders te zijn, die nauw samenwerkten met de Heer Jezus, de voortreffelijke herder, en zijn Vader, Jehovah, de Voornaamste of Grote Herder van de schapen.
23 Het volgende artikel zal ertoe bijdragen ons een beter begrip te geven van de grote verantwoordelijkheid waarvan deze apostelen — zoals zij heel goed wisten — zich als herders van de schapen moesten kwijten.
-
-
Jehovah weidt de christelijke gemeenteDe Wachttoren 1969 | 1 oktober
-
-
Jehovah weidt de christelijke gemeente
1. Als wie was Jezus en als wie zouden dus degenen zijn die hij als bekwame mannen uitkoos?
JEZUS CHRISTUS gaf zijn volgelingen een voortreffelijk voorbeeld hoe een herder dient te handelen als hij voor de met schapen te vergelijken mensen van de aarde zorgt. Jezus zei op zekere keer dat zij die hem hadden gezien ook de Vader hadden gezien, omdat Jezus in alles wat hij zei en deed een in het oog lopende overeenkomst met de Vader vertoonde. De vroege gemeente van het volk des Heren had niet alleen bekwame mannen die werkelijk belang in hen stelden, doch enkelen van deze mannen hadden het
-